Hoofdstuk 14
Hoe „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” een aanvang nemen
1. (a) Waarop heeft in de bijbel de uitdrukking „hemelen” dikwijls betrekking? (b) Wat is in enkele passages de betekenis van „aarde”?
WANNEER er gewag wordt gemaakt van de hemel denken veel mensen aan de buitenaardse ruimte, de maan en de sterren. De bijbel brengt „hemel” ook met heerschappij in verband (Handelingen 7:49). Soms wordt in de bijbel de uitdrukking „de hemel” gebruikt als een aanduiding van God zelf als Universele Soeverein (Daniël 4:26; Matthéüs 4:17). Ook menselijke regeringen worden „hemelen” genoemd, omdat ze hoger zijn dan hun onderdanen (2 Petrus 3:7). Evenzo betekent „aarde” vaak de aardbol, maar met deze uitdrukking kan ook gedoeld worden op de mensenmaatschappij (Genesis 11:1; Psalm 96:1). Dit te weten, kan u helpen te begrijpen wat de betekenis is van de fascinerende beloften met betrekking tot „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”. Sommige van deze beloften hadden een eerste vervulling in de dagen van het Israël uit de oudheid.
’WEES BLIJ OVER WAT IK SCHEP’
2. Waarom liet Jehovah toe dat Israël in ballingschap werd gevoerd, maar wat voorzei hij?
2 De natie Israël stond in een verbondsverhouding met God, aangezien ze plechtig overeengekomen was hem te gehoorzamen. Maar de Israëlieten werden ontrouw. Daarom maakte Jehovah bekend dat hij hen niet langer zou beschermen, maar zou toelaten dat Jeruzalem verwoest werd en het volk in ballingschap naar Babylon werd gevoerd (Jesaja 1:2-4; 39:5-7). Doch in zijn barmhartigheid voorzei hij ook dat een berouwvol overblijfsel hersteld zou worden. — Jesaja 43:14, 15; 48:20.
3. Wat hield de belofte in Jesaja 65:17 in?
3 Vanwege de zekerheid van dit toekomstige herstel sprak Jehovah erover alsof het reeds plaatsvond, door te zeggen: „Ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vroegere dingen zullen niet in de geest worden teruggeroepen, noch zullen ze in het hart opkomen. Maar verheugt u uitbundig en weest blij voor eeuwig over wat ik schep. Want ziet, ik schep Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde” (Jesaja 65:17, 18). Dit zou bevrijding voor die berouwvolle Israëlieten betekenen.
4. (a) Wanneer kwam de voorzegde bevrijding? (b) Wat waren destijds de „nieuwe hemelen” en de „nieuwe aarde”?
4 Ofschoon zo iets vanuit menselijk standpunt beschouwd onmogelijk had geschenen, viel het machtige Babylon in 539 v.G.T. voor de Meden en de Perzen. De joden kwamen onder een nieuwe regering, „nieuwe hemelen”. Cyrus de Grote nam een belangrijke positie in die „nieuwe hemelen” in. Ofschoon Cyrus geen joodse proseliet werd, erkende hij dat Jehovah hem had toegestaan de autoriteit te hebben die hij uitoefende en dat Jehovah hem de opdracht had gegeven de tempel in Jeruzalem te laten herbouwen (2 Kronieken 36:23; zie Jesaja 44:28). Daar in Jeruzalem bekleedden in 537 v.G.T. ook stadhouder Zerubbábel en hogepriester Jesua een voorname positie in die „nieuwe [regerings]hemelen”, terwijl het herstelde joodse overblijfsel „een nieuwe aarde” vormde, een gereinigde maatschappij die de zuivere aanbidding in het land herstelde. — Ezra 5:1, 2.
5, 6. (a) Waaruit zou blijken dat zij als volk werkelijk een verandering hadden ondergaan? (b) Hoe reageerden zij anders op Jehovah’s berisping dan vóór de ballingschap?
5 Als bewijs van het feit dat zij als volk een verandering van geest en hart hadden ondergaan, moesten zij de belangen van de zuivere aanbidding de eerste plaats in hun leven toekennen, Jehovah’s soevereiniteit werkelijk eerbiedigen en naar zijn profeten luisteren. In overeenstemming hiermee gingen zij bij hun aankomst in Juda allereerst „het altaar van de God van Israël” bouwen en daarop slachtoffers brengen. — Ezra 3:1-6.
6 Toen materialistische neigingen en mensenvrees verhinderden dat de tempelbouw tot voltooiing kwam, berispte Jehovah het volk door bemiddeling van zijn profeten, en hier werd gunstig op gereageerd (Haggaï 1:2, 7, 8, 12; 2:4, 5). Later, toen hun werd voorgehouden dat zij ernstig in gebreke waren gebleven de vereisten van de Wet na te komen met betrekking tot het huwelijk, brachten zij hun leven in het reine (Ezra 10:10-12). In plaats dat zij ogen hadden die figuurlijk gesproken niet konden zien en oren die doof waren voor Gods woord, werden zij geestelijk genezen en gebruikten zij hun vermogens in overeenstemming met Jehovah’s wil. (Vergelijk Jesaja 6:9, 10 met 35:5, 6.) Dientengevolge begunstigde God hen in overeenstemming met de in Jesaja 65:20-25 opgetekende beloften.
7. Hoe weten wij dat Jesaja’s profetie nog een verdere vervulling zou hebben?
7 Maar was dat de volledige vervulling van de profetie betreffende „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”? Beslist niet. De christelijke apostel Petrus gaf te kennen dat christenen in de eerste eeuw vol verlangen naar een verdere vervulling uitzagen (2 Petrus 3:13). Wat zij toen verwachtten, ontvouwt zich thans voor onze ogen. Op welke wijze? In verband met gebeurtenissen die te maken hebben met het op de troon plaatsen van de Grotere Cyrus, de verheerlijkte Jezus Christus.
8. (a) Wanneer bracht Jehovah deze „nieuwe hemelen” tot bestaan, en hoe laat dit zich met de eerste vervulling van de profetie vergelijken? (b) Hoe is het ledental van de „nieuwe hemelen” gestadig toegenomen?
8 Zoals wij reeds hebben gezien, bekleedde Jehovah God zijn Zoon in 1914 met Koninkrijksmacht en begon Jezus te midden van zijn vijanden te regeren. Toen kwamen de langverwachte „nieuwe hemelen” tot bestaan. Wat gebeurde, was veel grootser dan de gebeurtenissen die in verband stonden met de bevrijding van het Israël uit de oudheid (Psalm 110:2; Daniël 7:13, 14). Het in 1914 geboren Koninkrijk regeert werkelijk vanuit de hemel zelf, met door God verleende autoriteit over de gehele aarde. Deze regering werd later verder uitgebreid doordat de met de geest gezalfde en reeds gestorven volgelingen van Christus uit de doden werden opgewekt om samen met hun Heer koningen en priesters in de hemel te zijn. Naarmate andere leden van die Koninkrijksklasse hun aardse leven beëindigden, werden ook zij aan het groeiende ledental van de „nieuwe hemelen” toegevoegd (1 Thessalonicenzen 4:14-17; Openbaring 14:13). De overgrote meerderheid van Christus’ medeërfgenamen is thans actief werkzaam in dat hemelse Koninkrijk. De uit geest geboren christenen die aldus met Christus verenigd zijn, vormen het Nieuwe Jeruzalem, waarover Jehovah zei: „Ziet, ik schep Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde.” — Jesaja 65:18.
9. Welke „reden tot uitbundige vreugde” verschafte Jehovah in 1919 hier op aarde?
9 Jehovah heeft niet alleen in de hemel maar ook op aarde „een reden tot uitbundige vreugde” verschaft. Een overblijfsel van de Koninkrijkserfgenamen bevindt zich nog steeds op het aardse toneel. Tijdens de Eerste Wereldoorlog grepen de geestelijken van de christenheid de oorlogshysterie aan om deze Bijbelonderzoekers vals te beschuldigen en te bewerken dat leden van hun Besturende Lichaam tot lange gevangenisstraffen werden veroordeeld. Maar in 1919 werden zij bevrijd, doordat zij werkelijk vrijgelaten werden uit de gevangenschap waarin zij op instigatie van Babylon de Grote terecht waren gekomen. Met de ondersteuning van Jehovah’s geest reorganiseerden zij zich als een volk dat exclusief toegewijd is aan de zuivere aanbidding en de belangen van Gods koninkrijk.
10. (a) Hoe waren de verwachtingen van deze geestelijke Israëlieten anders dan die van de in 537 v.G.T. gerepatrieerde joden? (b) Welk werk gaf Jehovah hun te doen? (c) Hoe heeft hij hen rijkelijk gezegend terwijl zij nog op aarde zijn, en hoe worden de toestanden waarin zij zich verheugen, in de vermelde schriftplaatsen beschreven?
10 Hun hoop en verwachtingen waren echter anders dan die van de joden die in 537 v.G.T. naar hun eigen land terugkeerden. De leden van het geestelijke Israël zagen uit naar een erfenis die voor hen „in de hemelen weggelegd” was (1 Petrus 1:3-5). Maar voordat zij die beloning werkelijk ontvingen, had Jehovah een werk voor hen te doen. Dienaangaande zei hij profetisch: „Ik zal mijn woorden in uw mond leggen, en met de schaduw van mijn hand zal ik u stellig bedekken, om de hemel te planten en de aarde te grondvesten en tot Sion te zeggen: ’Gij zijt mijn volk’” (Jesaja 51:16). Hij legde zijn „woorden”, zijn boodschap, in de mond van zijn dienstknechten opdat zij die over de gehele aarde zouden verkondigen. Vol vertrouwen begonnen zij bekend te maken dat God de „nieuwe hemelen” zo stevig had geplant dat noch mensen noch demonen die omver kunnen halen. De wijze waarop Jehovah ten aanzien van de vertegenwoordigers van het hemelse Sion heeft gehandeld, heeft hen duidelijk geïdentificeerd als zijn volk. In tegenstelling tot de in geestelijk en moreel opzicht desolate toestand van de wereld is het „land” waarin het geestelijke Israël woont, hun terrein van activiteiten, een plaats geworden waar geestelijke waarden en activiteiten gedijen. Het is een geestelijk paradijs! (Jesaja 32:1-4; 35:1-7; 65:13, 14; Psalm 85:1, 8-13) Maar hoe staat het met de in Jesaja 65:17 voorzegde „nieuwe aarde”?
VOORBEREIDING VOOR DE „NIEUWE AARDE”
11. (a) Vooral sedert wanneer brengt Jehovah toekomstige leden van de „nieuwe aarde” bijeen? (b) Door welke mensen die uit het oude Babylon vertrokken, werden zij afgeschaduwd?
11 Vooral vanaf 1935 liet Jehovah de leden van het geestelijke Israël zien dat de tijd was aangebroken voor de bijeenvergadering van een grote schare mensen die de verwachting koesterden eeuwig op een paradijsaarde te leven. Vergeleken met de „kleine kudde” van Koninkrijkserfgenamen zijn zij inderdaad tot een grote schare uitgegroeid (Openbaring 7:9, 10). Ook dezen zijn in het geestelijke paradijs gebracht. Zij werden afgeschaduwd door de niet-Israëlieten die in 537 v.G.T. samen met de joden uit Babylon trokken, alsook door degenen die later wegtrokken (Ezra 2:58, 64, 65; 8:17, 20). Allen die deel uitmaken van deze grote schare hedendaagse getuigen van Jehovah die een aardse hoop bezitten, zijn toekomstige leden van de „nieuwe aarde”.
12. Hoe worden mensen nu gereedgemaakt zodat zij een geschikt fundament van de „nieuwe aarde” kunnen zijn?
12 Degenen die de grote verdrukking overleven en het vooruitzicht hebben tot volmaakt menselijk leven te geraken, zullen in werkelijkheid het fundament van die „nieuwe aarde” vormen, aangezien zij de eerste leden ervan zijn. Het is belangrijk dat het fundament degelijk is. Daarom worden zij nu reeds grondig onderricht in Jehovah’s wegen. Zij worden geholpen diepe waardering te krijgen voor de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit. Zij leren hoe uitermate belangrijk het is ’op Jehovah te vertrouwen met heel hun hart en niet op hun eigen verstand te steunen’ (Spreuken 3:5, 6). Zij zijn in de gelegenheid zich ijverige en loyale ondersteuners van Gods koninkrijk te betonen door thans een volledig aandeel te hebben aan het prediken van „dit goede nieuws van het koninkrijk” (Matthéüs 24:14). Zij ondervinden wat het betekent deel uit te maken van een wereldomvattende maatschappij waarin mensen uit alle naties en talen en rassen in een liefdevolle broederschap samenwerken (Johannes 13:35; Handelingen 10:34, 35). Doet u persoonlijk uw best ten einde volledig voordeel te trekken van dit opvoedkundige programma? Voor allen die dit doen, liggen er schitterende vooruitzichten in het verschiet.
DE „NIEUWE AARDE” WORDT EEN REALITEIT
13. Hoe zal de toekomstige „nieuwe aarde” een veel grootsere vervulling van Jehovah’s belofte zijn dan wat in 537 v.G.T. plaatsvond?
13 De laatste, volledige vervulling van Jehovah’s belofte om „een nieuwe aarde” tot bestaan te brengen, zal veel grootser zijn dan wat destijds in 537 v.G.T. plaatsvond. Niet alleen zullen degenen die de „nieuwe aarde” vormen mensen zijn die uit Babylon de Grote werden bevrijd, maar dat gehele wereldrijk van valse religie zal voor eeuwig vernietigd zijn (Openbaring 18:21). Deze rechtvaardige mensenmaatschappij — de „nieuwe aarde” — zal niet omringd zijn door naties die Jehovah smaden en zijn dienstknechten vervolgen, zoals dit bij de eerste vervulling van Jesaja’s profetie het geval was. Alle menselijke regeringen zullen vanwege hun weigering zich aan Jehovah’s soevereiniteit te onderwerpen, volledig verbrijzeld zijn, en de huidige goddeloze mensenmaatschappij zal van de aarde zijn weggevaagd (Daniël 2:44; Spreuken 2:21, 22). Wanneer Gods rechtvaardige Nieuwe Ordening begint, zal onze planeet de Aarde alleen maar bewoond worden door mensen die Jehovah eren en hun heerlijke verrukking vinden in zijn wegen. — Psalm 37:4, 9.
14. (a) Wanneer zullen 2 Petrus 3:13 en Openbaring 21:1 worden vervuld? (b) Wat zal anders zijn in verband met de omstandigheden waaronder de „nieuwe hemel” dan functioneert? (c) Wie zullen ook deel uitmaken van de „nieuwe aarde”?
14 Op deze schitterende tijd vestigde de apostel Petrus de aandacht in zijn tweede geïnspireerde brief (2 Petrus 3:13). Wijzend op hetzelfde opwindende vooruitzicht, vermeldde de apostel Johannes enkele details van de openbaring die hij ontving, door te zeggen: „Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de vroegere hemel en de vroegere aarde waren voorbijgegaan, en de zee is niet meer” (Openbaring 21:1). Wanneer de grote verdrukking voorbij is en Satan en zijn demonen in de afgrond zijn geslingerd, zal een nieuw tijdperk aanbreken. De gemene invloed van Satan en zijn demonen zal verdwenen zijn. Zijn gehele samenstel van dingen zal vernietigd zijn. De „nieuwe hemel” zal dan Jehovah’s liefdevolle voornemen met betrekking tot zijn schepselen volvoeren zonder enige inmenging van de zijde van regeringen die Jehovah’s soevereiniteit negeren. Onder die „nieuwe hemel” zal een waarlijk „nieuwe aarde” functioneren, die gevormd wordt door de „grote schare” waaraan God het kostbare vooruitzicht geeft voor eeuwig in een wereldomvattend Paradijs van schoonheid, overvloed, geluk en vrede te leven. Wanneer Gods bestemde tijd aanbreekt waarop de gestorven mensen opgewekt zullen worden, zullen ook zij de gelegenheid hebben deel uit te maken van die „nieuwe aarde” waarin rechtvaardigheid zal wonen. — Openbaring 20:12, 13.
15. Waarom is de belofte uit Openbaring 21:3, 4 belangrijk voor u?
15 Met betrekking tot datgene wat God voor de dan levende mensheid in petto heeft, hoorde de apostel Johannes de volgende bekendmaking vanuit de hemel: „Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan” (Openbaring 21:3, 4). Wat zal het leven dan heerlijk zijn!
16. Welke verwachtingen met betrekking tot de toekomst worden in ons hart gewekt door de beloften in (a) Jesaja 11:6-9? (b) Jesaja 35:1-7? (c) Jesaja 65:20-25? (d) Wie maakt deze verrukkelijke vooruitzichten voor ons mogelijk?
16 De toestanden die in Eden bestonden en de wonderen die door Jezus werden verricht, verschaffen verrukkelijke toekomstbeelden van de kwaliteit van het leven op die „nieuwe aarde”. Bovendien zullen enkele aspecten van de in Jesaja 11:6-9, 35:1-7 en 65:20-25 opgetekende profetieën dan letterlijk in vervulling gaan, tot grote zegen van de gehoorzame mensheid. Wat zal het verfrissend zijn wanneer niet alleen is voorzien in de onontbeerlijke voorwaarden voor geestelijke gezondheid en voorspoed, maar men zich ook kan verheugen in fysieke en mentale volmaaktheid op een aarde die in elk opzicht een Paradijs is geworden! Met zo’n wonderbaarlijk vooruitzicht voor ogen kunnen wij niet anders dan onze stem verheffen om Jehovah, de Grootse Schepper van dit alles, dank te brengen!