Vragen van lezers
● Hoe kon Ezechiël, als een ’wachter voor het huis van Israël’, verantwoordelijk zijn voor het leven van Gods volk in Jeruzalem als hij een balling in Babylon was? — Ezech. 33:7.
Ezechiël was een van de 18.000 Israëlieten die in 617 v.G.T. door Nebukadnezar, koning van Babylon, als ballingen van Jeruzalem naar Babylon werden gevoerd (2 Kon. 24:14-16). Dit gebeurde tien jaar vóór de volledige verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T., toen nog veel meer Israëlieten gevankelijk naar Babylon werden weggevoerd.
Het contact via boodschappers en brieven tussen de hoofdsteden Babylon en Jeruzalem was behoorlijk goed wanneer wij de tijd en de erbij betrokken afstanden in aanmerking nemen (Ezech. 21:7; 33:21; 2 Kon. 25:8-10). Er reisden geregeld karavanen op de handelsroutes van de Vruchtbare Halve Maan, die nieuws en boodschappen tussen Jeruzalem en Babylon konden meenemen. (Vergelijk Genesis 11:31; 12:1-5; Ezech. 27:3, 17-24.) Wat Ezechiël door middel van visioenen zag en in Babylon opvoerde (Ezech. 24:24), en zelfs wat valse profeten in die stad zeiden, werd in Jeruzalem bekend (Jer. 29:20-23). Omgekeerd werd datgene wat Jehovah’s ter plaatse aanwezige profeet Jeremia in Jeruzalem bekendmaakte, vlug bekend aan de verbannen Israëlieten in Babylon. — Jer. 29:1.
De waarschuwende tekenen die Ezechiël getrouw voor de bannelingen in Babylon verrichtte, zouden Jeruzalem dus in gedetailleerde vorm bereiken. Hiertoe behoorde het aanschouwelijke visioen van de verfoeilijke dingen die in de tempel werden gezien (Ezech. 8:1-18), de beschrijving van de man in linnen, die een teken zette op het voorhoofd van degenen in Jeruzalem die zuchtten (Ezech. 9:1-11) en de uitspraak tegen Jeruzalem die in Ezechiël 20:10-16 staat opgetekend.
De Israëlieten in Babylon en in Juda werden aldus officieel door Jehovah gewaarschuwd. Ezechiël diende dus niet alleen als een getrouwe ’wachter voor het huis van Israël’, maar bevrijdde zich ook van bloedschuld in verband met de dood van de duizenden die in 607 v.G.T. het leven lieten (Ezech. 3:17-19; 33:9). Op overeenkomstige wijze houden Jehovah’s Getuigen in deze tijd, zowel degenen die deel uitmaken van de Ezechiëlklasse van gezalfden als de „grote schare”, zich vrij van bloedschuld door op het wereldtoneel als bekendmakers van Jehovah’s „dag der wrake” dienst te verrichten, dus doordat zij Jehovah’s waarschuwingsboodschap aan de aardbewoners bekendmaken. — Jes. 61:1-3; Matth. 24:14.
Dit alles toont Jehovah’s wijsheid aan. Doordat Ezechiël zijn geestelijk rijke dienst in Babylon verrichtte, zouden sommigen van de bannelingen aldaar niet alleen opmerkzaam gemaakt worden op Jehovah’s oordeelsvoltrekking aan het afvallige Jeruzalem, maar werden zij ook geestelijk levend gehouden voor toekomstige activiteiten. Hoe dat zo? Het was Jehovah’s voornemen dit geestelijk verrijkte overblijfsel zeventig jaar later als herleefde ’plantingen’ naar de grond van het land Israël terug te brengen (Jes. 61:3). Het is waar dat de meeste ballingen niet veel aandacht schonken aan Ezechiël. Zulke personen waren verbijsterd toen het bericht kwam dat Jeruzalem inderdaad was vernietigd. In hun ongeloof waren zij in het geheel niet op deze verschrikkelijke schok voorbereid. Zij moesten echter erkennen dat Ezechiël een ware profeet in hun midden was geweest. Deze verbijsterende ervaring moet velen in geestelijk opzicht hebben bezield die, te zamen met hun nakomelingen, geestelijk sterk zouden worden als de „goede vijgen” die volgens Jeremia’s voorzegging naar Israël zouden terugkeren om een „nieuwe aarde” te vormen die na 537 v.G.T. opgericht zou worden. — Jer. 24:1-7; 28:4; Jes. 65:17.
● Geloven Jehovah’s Getuigen in Jezus Christus?
Ja, zeer beslist. Wij aanvaarden en prediken van ganser harte alles wat Gods Woord over Jezus Christus zegt. Hiertoe behoort ook de verklaring van de apostel Petrus: „Er [is] in niemand anders redding, want er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven, waardoor wij gered moeten worden.” — Hand. 4:12.
Zelfs buitenstaanders, die onze op de bijbel gebaseerde onderwijzingen hebben onderzocht, beseffen dat wij in Jezus geloven. De New Catholic Encyclopedia (1967) zegt bijvoorbeeld onder het opschrift „Jehovah’s Getuigen”:
„Zij beschouwen Jezus als de grootste van Jehovah’s Getuigen, ’een god’ (zoals zij Johannes 1.1) vertalen, inferieur aan niemand anders dan Jehovah. Voordat hij als een menselijk wezen bestond, was hij een geestelijk schepsel dat de Logos, of het Woord, of de Aartsengel Michaël werd genoemd. Hij stierf als een mens en werd als een onsterfelijke geestelijke Zoon opgewekt. Zijn Passie en dood waren de prijs die hij betaalde ten einde voor de mensheid het recht om eeuwig op aarde te leven, te herwinnen.” — Deel VII, bladzijde 864.
De gedachte dat Jehovah’s Getuigen niet in Jezus geloven, is dus duidelijk onwaar! Deze grove onwaarheid is soms door religieuze tegenstanders verbreid omdat Jehovah’s Getuigen niet de Drieëenheid leren. Deze tegenstanders houden fanatiek vast aan hun geloof in de Drieëenheidsleer dat Jezus deel uitmaakt van een drieënige godheid en dat hij toen hij op aarde was, God in het vlees was.
Jehovah’s Getuigen erkennen en aanvaarden dat de bijbel met betrekking tot Jezus de aanduiding „god” gebruikt (Joh. 1:1, 18). Maar Jezus heeft zelf Psalm 82:6 aangehaald, waardoor hij ermee instemde dat zelfs machtige menselijke rechters „goden” genoemd zouden kunnen worden (Joh. 10:33-36). En de bijbel gebruikt zelfs het woord „god”, als aanduiding van een machtig personage of iemand die wordt aanbeden, met betrekking tot Satan (2 Kor. 4:4). Het zou duidelijk onjuist zijn om op grond van een dergelijk gebruik van het woord „god” eenvoudig de conclusie te trekken dat elk schepsel dat leven heeft ontvangen van de Almachtige Jehovah God, aan de Schepper zelf gelijk is. — Rom. 1:25.
Jezus heeft openlijk erkend dat hij niet gelijk was aan of dezelfde persoon was als zijn Vader, tot wie hij bad. Christus zei: „Ik [ga] heen, . . . naar de Vader, want de Vader is groter dan ik.” Jezus sprak in gebed de volgende betekenisvolle woorden tot de Almachtige: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Joh. 14:28; 17:3.
Jehovah’s Getuigen onderschrijven deze duidelijke verklaring ten volle. En wij nemen actief deel aan het levensbelangrijke christelijke werk dat erin bestaat anderen te helpen datgene te leren kennen en aanvaarden wat de bijbel over ’de enige ware God Jehovah en degene die hij heeft uitgezonden, Jezus Christus’, heeft te zeggen.