-
Jeruzalem — „Een reden tot uitbundige vreugde”De Wachttoren 1983 | 15 juni
-
-
Jeruzalem — „Een reden tot uitbundige vreugde”
„Ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vroegere dingen zullen niet in de geest worden teruggeroepen, noch zullen ze in het hart opkomen. Maar verheugt u uitbundig en weest blij voor eeuwig over wat ik schep. Want ziet, ik schep Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde. En ik wil blij zijn over Jeruzalem en mij uitbundig verheugen over mijn volk.” — Jesaja 65:17-19.
1. (a) Waarom zou Gods volk de woorden in Jesaja 65:17-19 beslist aangrijpend moeten vinden? (b) Welke vragen worden hier echter over Jeruzalem opgeworpen?
HOE aangrijpend zijn deze woorden van de Soevereine Heer Jehovah, zoals die door zijn profeet werden uitgesproken! Er spreekt een uitbundige vreugde uit. Wilt u niet in die vreugde delen? Natuurlijk! Maar u vraagt u wellicht af: Op welk Jeruzalem wordt hier gedoeld? Bestaat er enig verband met de hedendaagse stad, die zozeer het middelpunt van gewelddadige religieuze en politieke geschilpunten is? Zal „Jeruzalem” ooit een rol spelen die in harmonie is met de betekenis van haar naam — „Bezit [of Fundament] van tweevoudige vrede”? Op welke wijze hebben de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” iets te maken met het Jeruzalem uit deze profetie? Laten wij eens zien.
Het Jeruzalem uit de oudheid
2. Wat was de vroege geschiedenis van de plaats waar Jeruzalem lag?
2 De plaats waar Jeruzalem lag, heeft volgens de geschiedenis heel lang Jehovah’s gunst genoten. Ongetwijfeld was dit de plaats waar de koning-priester Melchizédek Abraham meer dan 3900 jaar geleden zegende. Bovendien zegende hij Jehovah als „de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde” (Gen. 14:18, 19). Na verloop van tijd werd die bergachtige stad, Salem, echter een vesting van de demonenaanbiddende Jebusieten.
3. Hoe wordt er gedurende en na Jozua’s tijd melding gemaakt van Jeruzalem?
3 Er verstrijken meer dan vierhonderd jaar en in Jozua hoofdstuk 10 treffen wij de eerste vermelding van „Jeruzalem” in de bijbel aan. Wij lezen hier dat koning Adoni-Zedek van Jeruzalem vier naburige koningen oproept om zich in de oorlog tegen Israël bij hem aan te sluiten. Maar Jehovah streed voor Israël. Zelfs de zon en de maan stonden stil, zodat de Kanaänieten een verpletterende nederlaag kon worden toegebracht. De vijf koningen werden gedood. Er wordt echter niet gezegd dat Jozua Jeruzalem innam. Het verslag verklaart in werkelijkheid: „Wat de Jebusieten betreft, die in Jeruzalem woonden, de zonen van Juda [die dat gebied erfden] konden hen niet verdrijven.” — Joz. 10:1-27; 15:63; Recht. 1:21.
Het Jeruzalem van de koningen David en Salomo
4. Hoe werd Jeruzalem in de dagen van David en Salomo gezegend?
4 Ongeveer vierhonderd jaar later werd David koning over geheel Israël. In het jaar 1070 v.G.T. „ging David ertoe over de vesting Sion, dat wil zeggen de stad van David [in Jeruzalem], in te nemen”. Daar op de berg Sion begon hij als Jehovah’s gezalfde koning te regeren. Zijn zoon Salomo zat ook „op Jehovah’s troon als koning”. Tijdens zijn vredige regering bouwde Salomo op de berg Moría in Jeruzalem een schitterende tempel. Deze tempel werd het centrum voor aanbidding van Jehovah en voor het geven van onderricht in Zijn woord en Wet. — 1 Kron. 11:5; 29:23; 2 Kron. 7:12-16.
5. Hoe worden Jeruzalem en zijn „grootse Koning” in het boek Psalmen beschreven?
5 De schoonheid van Sion en van Jeruzalem werd in veel psalmen geprezen. De zonen van Korach bezongen Jeruzalem als „de stad van onze God, op zijn heilige berg”. Ja, „schoon door zijn verhevenheid, de uitbundige vreugde van heel de aarde, is de berg Sion aan de verre zijden van het noorden, de stad van de grootse Koning [Jehovah God]”. David zelf beschreef de stad met de volgende woorden: „Onze voeten bleken te staan binnen uw poorten, o Jeruzalem. Jeruzalem is een plaats die gebouwd is als een stad die in eenheid is samengevoegd, waarheen de stammen zijn opgegaan, de stammen van Jah, als een vermaning voor Israël, om de naam van Jehovah dank te brengen.” Er werd over deze „grootse Koning” gezegd dat hij ’verblijf hield in Jeruzalem’ en de liefdevolle Beschermer van zijn volk was. „Jeruzalem — zoals er bergen rondom haar zijn, zo is Jehovah rondom zijn volk van nu aan en tot onbepaalde tijd.” — Ps. 48:1, 2; 122:2-4; 135:21; 125:1, 2.
Ondergang en herstel
6. (a) Wat ging Jeruzalem symboliseren? (b) Welk oordeel werd aan Jeruzalem voltrokken, en waarom?
6 Het was passend dat Jeruzalem en de berg Sion een symbool werden van de natie Israël en haar volk. Maar in een tijdsbestek van minder dan vijfhonderd jaar werd dat volk afvallig en werd er van goddeloze koningen gezegd dat zij ’Jeruzalem met onschuldig bloed vulden’ (2 Kon. 24:4). Zij weigerden acht te slaan op de waarschuwingen van Gods profeten, zodat de Soevereine Heer Jehovah ten slotte het oordeel uitsprak over Zedekía, de laatste koning die in Jeruzalem zou regeren. Tot hem werd gezegd: „Zet af de kroon. . . . Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze maken. Ook wat deze aangaat, ze zal stellig van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet het aan hem geven” (Ezech. 21:26, 27). In 607 v.G.T. vernietigde Nebukadnezar van Babylon Jeruzalem en zijn tempel en voerde hij de overlevenden in ballingschap naar Babylon weg.
7. (a) Welk herstel vond plaats, en waarom was dit verbazingwekkend? (b) Welke andere situatie bestond er toen, maar wat werd door het herstel mogelijk gemaakt?
7 Jehovah’s profeten hadden echter een glorierijk herstel van Jeruzalem voorzegd, en Jeremia had zelfs gezegd dat dit herstel aan het einde van een periode van zeventig jaar zou plaatsvinden (Jes. 44:24–45:7; Jer. 25:11, 12; 29:10). Op verbazingwekkende wijze en als een vervulling van Jehovah’s profetie bij monde van Jesaja werd Babylon omvergeworpen en vaardigde koning Cyrus van Perzië, de veroveraar van Babylon, een besluit uit op grond waarvan godvrezende joden precies op tijd — in 537 v.G.T. — naar Jeruzalem konden terugkeren om Jehovah’s aanbidding aldaar te herstellen. Zoals Jesaja had voorzegd, scheen „de heerlijkheid van Jehovah, de pracht van onze God” opnieuw in Juda en Jeruzalem. Deze keer regeerde er geen koning in Jeruzalem. Maar Jehovah begunstigde die stad opnieuw omdat zijn naam daar was gevestigd en wegens de getrouwheid van een overblijfsel van zijn volk. Bovendien schaduwde dit grootsere dingen af die nog in de toekomst lagen. De stad werd herbouwd, hetgeen de mogelijkheid schiep dat de voorzegde Messías aldaar zou verschijnen. — Jes. 35:2; 62:1-7.
Jeruzalems huis verlaten achtergelaten
8. (a) Waarom verwelkomde Jeruzalem de Messías niet? (b) Welke door Jezus uitgesproken profetie ging ten aanzien van Jeruzalem in vervulling, en hoe?
8 Meer dan vijfhonderd jaar na dat herstel bood de Messías zich inderdaad aan de joden in Jeruzalem aan. Dit gebeurde eveneens op Jehovah’s vastgestelde tijd, in 33 G.T., als een vervulling van Daniëls profetie in hoofdstuk 9, de verzen 24-27. Maar verwelkomde Jeruzalem de Messías? Neen, want de hoop die de inwoners van deze stad koesterden, was van politieke aard geworden. Jeruzalem had de leringen van Jehovah’s Woord de rug toegekeerd en de joodse regeerders begingen de onvergeeflijke misdaad Gods eigen Zoon om het leven te brengen! Slechts drie dagen voordat de Messías, Jezus, op wrede wijze aan een martelpaal werd genageld, zei hij tot die mensen: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt — hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar gijlieden hebt het niet gewild. Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten” (Matth. 23:37, 38). In dat jaar 33 G.T. werd het aardse Jeruzalem door Jehovah veroordeeld en verworpen. In 70 G.T. vernietigden de Romeinse legers Jeruzalem en de meeste inwoners van deze stad en verwoestten zij ook de tempel, alsook de geslachtsregisters en andere documenten die op het joodse samenstel van dingen betrekking hadden.
9. Heeft het aardse Jeruzalem overeenkomstig de betekenis van zijn naam gehandeld?
9 Heeft het aardse, herbouwde Jeruzalem zich sindsdien in zegeningen van God verheugd? Zijn roerige geschiedenis van de afgelopen negentienhonderd jaar verschaft het antwoord. En tot op de huidige dag blijft Jeruzalem een religieus verdeelde stad. Er wordt daar geen „bezit van tweevoudige vrede”, geen heerlijkheid van Jehovah, aangetroffen. Het aardse Jeruzalem speelt geen rol meer in zijn goddelijke voornemen.
Afval voorschaduwd
10. (a) Wat beeldt het afvallige Jeruzalem terecht af? (b) Hoe kan Matthéüs 7:20 op dit hedendaagse „Jeruzalem” van toepassing worden gebracht?
10 Het Jeruzalem dat tweemaal afvallig werd en dat door Jehovah werd gestraft doordat hij er eerst de Babylonische veroveraars en later de Romeinse legioenen tegen liet optrekken, vormt een passende afbeelding van een ander afvallig stelsel — de georganiseerde religie van de christenheid. Evenals de huichelachtige regeerders van Jeruzalem Jehovah’s Wet met de lippen beleden, beweren ook de geestelijken der christenheid dat zij voor de God van de bijbel spreken. Jezus Christus zegt evenwel: „Aan hun vruchten zult gij die mensen . . . herkennen” (Matth. 7:20). En wat voor „vruchten” heeft de hedendaagse christenheid voortgebracht? Hebben deze enig „Fundament van tweevoudige vrede” verschaft? Neen. In plaats daarvan bestaan de vruchten in twee vreselijke wereldoorlogen, die beide in het domein van de christenheid zijn uitgebroken en met de zegen van de religieuze geestelijken aan beide zijden werden gestreden. De profetische woorden die Jehovah tot het afvallige Jeruzalem richtte, zijn werkelijk nog nadrukkelijker van toepassing op de leiders van de religieuze christenheid: „In uw zomen [zijn] de bloedsporen gevonden van de zielen der onschuldige armen. . . . Ze zijn op al deze.” — Jer. 2:34.
11. Hoe gaan Jezus’ woorden in Matthéüs 24:11, 12 en Markus 7:6-8 in de christenheid in vervulling?
11 Juist in de christenheid treffen wij thans een buitengewoon rijke oogst aan op het gebied van immoraliteit, echtscheidingen, uiteengevallen gezinnen, drugmisbruik en allerlei soorten van misdaad. De religie van de christenheid is er niet toe in staat gebleken de groei van wetteloosheid een halt toe te roepen (Matth. 24:11, 12). Hoe goed zijn Jezus’ woorden op haar religieuze leiders van toepassing! Hij verklaarde: „Jesaja heeft passend over u, huichelaars, geprofeteerd, zoals er staat geschreven: ’Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd. Tevergeefs blijven zij mij aanbidden, omdat zij mensengeboden als leerstellingen onderwijzen.’ Terwijl gij het gebod van God laat varen, houdt gij vast aan de overlevering van mensen.” Om die reden staat de christenheid, het hedendaagse afvallige „Jeruzalem”, te zamen met alle andere „antichristen”, „verdrukking” van God te wachten wanneer de Heer Jezus Christus vanuit de hemel wordt geopenbaard om wraak te oefenen over hen die ongehoorzaam zijn. — Mark. 7:6-8; 1 Joh. 2:18, 19; 2 Thess. 1:6-9.
Het Koninkrijk herstellen
12. Welke periode van „vertreden” werd in Lukas 21:24 voorzegd?
12 Maar sprak Jezus niet over een herstel van het aardse Jeruzalem toen hij zei: „Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld”? (Luk. 21:24) De Babyloniërs hadden Jeruzalem in 607 v.G.T. inderdaad vertreden en ondanks de heerlijkheid van een herstel had in die stad nooit meer een koning van Davids geslachtslijn geregeerd. En in de eerste eeuw werd Jeruzalem vertreden door de Romeinen, die in de ogen van de politiek-gezinde joden verfoeilijk waren. Tot op de huidige dag is er in het aardse Jeruzalem geen sprake van een herstel van een theocratisch koninkrijk. En dat zal ook nooit gebeuren.
13. (a) Wat wordt in Lukas 21:7-11, 24-26 geprofeteerd met betrekking tot het eindigen van de „tijden der natiën”? (b) Wat bevestigen de gebeurtenissen sinds 1914?
13 Ah, maar „de bestemde tijden der natiën” zijn vervuld! De context van Jezus’ profetie in Lukas 21 geeft te kennen dat dit zo moet zijn. Zien wij thans niet overal om ons heen precies de dingen gebeuren die Jezus daar heeft voorzegd — ’natie staat op tegen natie’ in hete en koude oorlogen, ’aardbevingen, pestilentiën, voedseltekorten, vreselijke schouwspelen, radeloze angst der natiën, die geen uitweg weten, en mensen die mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen’? Ja, het einde van de „tijden der natiën” houdt nauw verband met deze wereldschokkende gebeurtenissen die zich vanaf 1914 op een explosieve wijze over de gehele aarde hebben voorgedaan! (Luk. 21:7-11, 24-26) Het was niet slechts een kwestie van toeval dat Jehovah’s dienstknechten gedurende de 35 jaar die aan 1914 voorafgingen, naar die datum hadden vooruitgewezen. Zij begrepen dat de „zeven tijden” uit hoofdstuk 4 van Daniëls profetie in 1914 zouden eindigen, waardoor er een einde kwam aan de heerschappij die de heidense natiën zonder inmenging van God over de aarde hadden uitgeoefend.
14. Waarom kon Lukas 21:24 geen betrekking hebben op het aardse Jeruzalem?
14 In 1914 zouden de natiën Jeruzalem dus niet langer „vertreden”. Welk „Jeruzalem” is dit? Het kon niet het aardse Jeruzalem zijn dat in 1917 door de Britse generaal Allenby werd veroverd en dat tot 1948, toen de republiek — niet het koninkrijk — Israël werd geboren, onder Brits mandaat bleef. Naar welk „Jeruzalem” verwees Jezus dan?
15. Waarom kon er verwacht worden dat het ’zaad van David’ in 1914 G.T. in „Jeruzalem” op de troon werd geplaatst?
15 Wij herinneren ons dat Jehovah in Jeruzalem een theocratisch koninkrijk oprichtte met David als koning. Jehovah deed daar aan David de volgende belofte: „Eenmaal heb ik in mijn heiligheid gezworen, aan David wil ik geen leugens vertellen. Ja, zijn zaad zal zelfs tot onbepaalde tijd blijken te zijn, en zijn troon als de zon vóór mij. Als de maan zal die voor onbepaalde tijd stevig bevestigd worden, en als een getrouwe getuige in de lucht” (Ps. 89:35-37). Aan het einde van „de bestemde tijden der [heidense] natiën” in 1914 zou het ’zaad van David’ met het wettelijke recht, de heerschappij in „Jeruzalem” of Sion weer opnemen. Maar niet in het aardse Jeruzalem!
16. (a) Waar regeert de Messías derhalve sinds 1914? (b) Wat is het bewijs dat Christus is begonnen te regeren?
16 In plaats daarvan regeert hij thans in het Jeruzalem of Sion waarover Jehovah in Psalm 2:6 zegt: „Ik, ja ik, heb mijn koning geïnstalleerd op Sion, mijn heilige berg.” Dit is de stad waarnaar David in Psalm 110:1, 2 verwijst, wanneer hij profetisch over de Heer Jezus Christus zegt: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’ De staf van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden.’” Ja, de Messiaanse Koning, Jezus Christus, is thans op een hemelse berg Sion, of in een hemels Jeruzalem, op de troon geplaatst om te midden van zijn vijanden te regeren. Hij heeft de aartsvijand, Satan de Duivel, reeds naar de omgeving van deze aarde geslingerd. Aangezien Satan weet dat hem nog maar een korte tijd rest, heeft hij de natiën in een „tumult” gebracht zoals de psalmschrijver zo passend verklaart. — Ps. 2:1; Openb. 12:7-12.
17. Waarom kunnen wij verwachten dat er binnenkort een eind komt aan het „tumult” van de natiën?
17 Zal de Soevereine Heer Jehovah die natiën echter toestaan tot onbepaalde tijd „tumult” te veroorzaken, in schandelijke oppositie tegen zijn Koninkrijk in handen van zijn Zoon? Houd in gedachte dat de eerste-eeuwse christenen ervan werden beschuldigd dat zij ’Jeruzalem met hun leer hadden vervuld’; en nadat door middel van die krachtige, openbare predikingsveldtocht van huis tot huis de waarschuwing had weerklonken, werd het aardse Jeruzalem door Jehovah’s oordeelsvoltrekking getroffen (Hand. 5:28, 41, 42; 4:16). Evenzo hebben Jehovah’s Getuigen in deze tijd Zijn dag van wraak in het gehele rijk van de christenheid bekendgemaakt.
18. Waarom wachten wij vol vertrouwen op de zege van Jehovah’s „eeuwige voornemen”?
18 Zal Jehovah nu in gebreke blijven deze grootste wereldomvattende bekendmaking aller tijden te bekronen door deze goddeloze wereld te Har–mágedon de genadeslag toe te brengen? Zal Jehovah in gebreke blijven degenen „te verderven die de aarde verderven”? Dat zou nooit het geval kunnen zijn! Degenen die hun hoop op Gods beloften hebben gevestigd, zien vol vertrouwen uit naar de zege van zijn „eeuwige voornemen” (Openb. 11:18; Ef. 3:10-12). Door middel van het Koninkrijk in handen van de Messías, die thans vanuit het hemelse „Jeruzalem” regeert, zal onze „grootse Koning”, Jehovah, bewerkstelligen dat zijn Soevereine Naam wordt gerechtvaardigd. Door de mensheid vervolgens tot eeuwig leven in volmaaktheid op een paradijsaarde te herstellen, zal Jehovah tonen dat hij „onze God tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig” is en dat hij de aarde „niet louter voor niets heeft geschapen”. — Ps. 48:14; Jes. 45:18, 22-24; 46:9-11; 55:11; Jer. 25:31.
Hoe zou u de volgende vragen beantwoorden?
□ Wat betekent de naam „Jeruzalem”?
□ Heeft de stad overeenkomstig haar naam gehandeld?
□ Welke overeenkomst met het ontrouwe Jeruzalem is thans zichtbaar?
□ Wat toont Lukas 21:24-26 aan met betrekking tot het einde van de „tijden der natiën”?
□ Welk „Jeruzalem” wordt dan niet langer „vertreden”?
-
-
„Weest blij voor eeuwig”De Wachttoren 1983 | 15 juni
-
-
„Weest blij voor eeuwig”
1. (a) Wat is de in Hebreeën 11:10 genoemde „stad”? (b) Tot wanneer moet de „grote schare” wachten om de „vervulling van de belofte” te kunnen ontvangen?
WIJ kunnen beslist heel erg blij zijn dat de Messiaanse Koning, Christus Jezus, thans in een hemels „Jeruzalem” regeert. Dit is de in Hebreeën hoofdstuk 11 genoemde stad „die tot de hemel behoort”, de stad die Abraham, Isaäk en Jakob ’trachtten te verkrijgen’. Zij „hebben in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden en tijdelijke inwoners in het land” Kanaän waren, want zij zochten ernstig „de stad die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en schepper is”. Maar evenals in het geval van de „grote schare”, die thans de hoop koestert eeuwig leven op aarde te ontvangen, kan de „vervulling van de belofte” voor die mannen uit de oudheid pas verwezenlijkt worden wanneer de gezalfde christenen hun erfenis in het hemelse koninkrijk hebben ontvangen. — Hebr. 11:8-16, 39, 40; Openb. 7:9.
„Het hemelse Jeruzalem”
2. (a) Hoe wijst Hebreeën 12:1, 2 naar de hoop van het Messiaanse koninkrijk? (Ps. 110:1, 2) (b) Hoe werd de komst van het Koninkrijk bij de berg Sinaï afgeschaduwd?
2 In Hebreeën hoofdstuk 12 worden gezalfde christenen er vervolgens toe aangemoedigd profijt te trekken van het voorbeeld van die getrouwe getuigen uit de oudheid en ook „oplettend het oog gericht [te] houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus”, die, na volhard te hebben, „aan de rechterhand van de troon van God [is] gaan zitten” totdat „de bestemde tijden der natiën” zouden eindigen (Hebr. 12:1, 2). Terwijl Paulus vervolgens de nadruk legt op de Koninkrijkshoop van deze christenen, geeft hij een beschrijving van de ontzagwekkende tentoonspreidingen van Jehovah’s heerlijkheid bij de berg Sinaï, toen het Wetsverbond met het vleselijke Israël werd ingewijd. Bij die gelegenheid had Jehovah tot Israël gezegd: „Indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult onderhouden, . . . zult [gíj] mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.” — Ex. 19:5, 6.
3. Hoe zijn de geestelijke Israëlieten iets ontzagwekkenders „genaderd”?
3 De geestelijke Israëlieten — de gezalfde christenen in deze tijd — zijn echter in „een nieuw verbond” opgenomen (Hebr. 8:8-11). En nu zijn zij „genaderd” tot iets wat veel ontzagwekkender is. Wat is dat? Paulus antwoordt in Hebreeën 12:22: „Gij zijt genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem.” Dit naderen was met de Koninkrijkserfgenamen in Paulus’ tijd begonnen, aangezien zij waren „opgebouwd tot een geestelijk huis” op het fundament dat nu in Sion was gelegd, Christus Jezus (1 Petr. 2:4-9). Er zouden nog meer gezalfde christenen tot het hemelse Jeruzalem blijven naderen, totdat alle 144.000 tot het Lam zijn vergaderd om met hem op die hemelse berg Sion te staan. — Openb. 14:1-5.
4. Tot welke andere kenmerken in verband met het Messiaanse koninkrijk zijn gezalfde christenen „genaderd”?
4 Hier in Hebreeën 12:22-24 belicht Paulus ook andere kenmerken waartoe christenen „genaderd” zijn en die verband houden met het Messiaanse koninkrijk en het doel ervan. Hij spreekt over de tegenwoordigheid van „myriaden engelen”, die zoals uit Daniël 7:9-14 en Matthéüs 25:31 blijkt, aanwezig zijn wanneer Degene „gelijk een mensenzoon” het Koninkrijk ontvangt. Paulus verwijst ook naar „de gemeente van de eerstgeborenen” die het Koninkrijk beërven. Hij verheerlijkt God als „de Rechter van allen”, die deze ’eerstgeboren zonen’ rechtvaardig verklaart, opdat zij kunnen worden opgenomen in het nieuwe verbond waarvan Jezus door middel van zijn eigen kostbare bloed de middelaar is geworden (Hebr. 9:13-15; Rom. 5:1, 9). En Paulus maakt ook gewag van ’de geestelijke levens van deze rechtvaardigen’, de Koninkrijkserfgenamen, die nu in „een nieuwheid des levens” wandelen. — Rom. 6:4; 8:16.
5. (a) Hoe wordt in Hebreeën 12:28, 29 bevestigd dat het „hemelse Jeruzalem” het Messiaanse koninkrijk is? (b) Hoe wijst Hebreeën 13:14, 15 erop dat deze „stad” nog in de toekomst ligt?
5 Dat het in Hebreeën 12:22 genoemde „hemelse Jeruzalem” betrekking heeft op het Messiaanse koninkrijk waartoe gezalfde christenen ’zijn genaderd’, wordt verder bevestigd door de volgende verzen, 12:28 en 29, waar Paulus hen als volgt aanmoedigt: „Laten wij daarom, aangezien wij een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, onverdiende goedheid blijven hebben, waardoor wij heilige dienst voor God kunnen verrichten op een hem welgevallige wijze, met godvruchtige vrees en ontzag. Want onze God is ook een verterend vuur.” Deze vermaning om ijver aan de dag te leggen bij het naderen tot het hemelse Jeruzalem of het Messiaanse koninkrijk wordt tot aan het einde van Paulus’ brief herhaald, zoals wij in het laatste hoofdstuk, in Hebreeën 13:14, lezen: „Wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken ernstig de toekomstige.” Nu is dat Koninkrijk gekomen — in het buitengewoon belangrijke jaar 1914! Hoe ernstig dienen de overgebleven gezalfden op aarde bezig te zijn ’eerst het koninkrijk te zoeken’ en Jehovah altijd „een slachtoffer van lof [te] brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken”! — Matth. 6:33; Hebr. 13:15.
Het „Nieuwe Jeruzalem”
6. (a) Wat is het „Nieuwe Jeruzalem”, zoals het in Openbaring wordt beschreven? (b) Waarom dient de „grote schare” zeer veel belangstelling voor dit „Jeruzalem” te hebben?
6 Wat valt er dan te zeggen over „het nieuwe Jeruzalem”, dat in Openbaring 3:12 voor het eerst wordt genoemd? Hier zegt de verheerlijkte Jezus over ’degene die overwint’: „Ik zal hem maken tot een pilaar in de tempel van mijn God, . . . en ik zal op hem schrijven de naam van mijn God en de naam van de stad van mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat van mijn God uit de hemel neerdaalt.” Later, in Openbaring 21:1, 2 en 10, vermeldt Johannes dat deze overwinnaars zich in „een nieuwe hemel” bevinden en beschrijft hij hun uit vele leden bestaande groep als ’de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, dat van God uit de hemel neerdaalt, toebereid als een bruid die voor haar man [Christus, de bruidegom] versierd is’. Dit Nieuwe Jeruzalem is Gods instrument door middel waarvan hij „water des levens” tot gehoorzame mensen laat stromen, waardoor zij worden genezen en hier op aarde volmaakt leven ontvangen. Aldus zal God, de Insteller van deze grootse regeling, op een zeer letterlijke wijze „elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn”. Hoe vreugdevol zijn de leden van de „grote schare”, de metgezellen van het overblijfsel van de „bruid”-klasse, over dat vooruitzicht! — Openb. 22:1, 2; 21:4.
7. Hoe verschilt het „Nieuwe Jeruzalem” van het „hemelse Jeruzalem”?
7 Er bestaat echter een klein verschil tussen het in Openbaring beschreven „Nieuwe Jeruzalem” en het „hemelse Jeruzalem” van het boek Hebreeën, aangezien het „Nieuwe Jeruzalem” bestaat uit de 144.000 die met de bruidegom verloofd zijn, terwijl het „hemelse Jeruzalem” 144.001 personen omvat, waarbij die ’ene’ persoon de Bruidegom-Koning is. Aldus blijkt uit de boeken Hebreeën en Openbaring dat er een nauw verband bestaat tussen het „hemelse Jeruzalem” en het „Nieuwe Jeruzalem”.
„Het Jeruzalem dat boven is”
8, 9. (a) Wie of wat is „het Jeruzalem dat boven is”? (b) Hoe beschrijft Paulus, door Jesaja 54 aan te halen, hoe dit Jeruzalem als echtgenote functioneert?
8 In Galáten 4:26 lezen wij over nog een ander „Jeruzalem”. Dit is „het Jeruzalem dat boven is”. En wie of wat wordt met deze stad bedoeld? De apostel Paulus zegt erover: „Het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder.” — Vergelijk Jesaja 54:13.
9 Dit „Jeruzalem dat boven is”, is Jehovah’s met een vrouw te vergelijken organisatie in de hemel. Ze bestaat uit de legerscharen loyale engelen, met inbegrip van de thans verheerlijkte aartsengel, Jezus Christus (Openb. 12:7). Dezen vervullen de rol van „vrouw” voor hun Soevereine Heer. Betreffende deze „vrouw” zegt Paulus vervolgens: „Er staat geschreven [dat wil zeggen in Jesaja 54:1]: ’Wees vrolijk, gij onvruchtbare vrouw, die niet baart; breek uit en roep luid, gij vrouw die geen barensweeën hebt, want de kinderen van de eenzame vrouw zijn talrijker dan die van haar die de man heeft.’” — Gal. 4:27.
10. Hoe kwam het dat het „Jeruzalem dat boven is” een luid vreugdegeroep aanhief?
10 Als een vervulling van deze profetie zal Jehovah’s „vrouw”, zijn grootse hemelse organisatie van geestelijke schepselen, ongetwijfeld een luid vreugdegeroep hebben aangeheven toen ze zag dat Christus Jezus bij zijn doop in 29 G.T. als het primaire „zaad” werd voortgebracht. Haar vreugde moet geen grenzen hebben gekend toen Jezus, die zijn rechtschapenheid had bewaard, in 33 G.T. uit de doden werd opgewekt en tot Gods rechterhand in de hemel werd verhoogd. En wat een vreugde te zien hoe het „zaad” tot velen werd naarmate er ook discipelen van Jezus Christus werden binnengebracht om haar geestelijke kinderen te worden! Dit alles geschiedde als vervulling van Gods belofte aan Abraham dat Hij ’zijn zaad zou vermenigvuldigen’ tot zegen van alle natiën der aarde. — Gen. 22:15-18; Gal. 3:29.
11. Hoe is het „Jeruzalem dat boven is” in de hedendaagse tijd blij gemaakt?
11 In 1914 G.T. verheugden de hemelen zich er ook over te zien dat Gods „vrouw” „een zoon, een manlijk kind”, Christus’ koninkrijk, voortbracht. En toen de Koning Christus (ook Michaël genoemd, welke naam „Wie is als God?” betekent) Satans uitdaging beantwoordde door de Duivel en zijn engelen uit het hemelse rijk te slingeren, hebben de legerscharen van engelen ongetwijfeld met grote vreugde gereageerd op de „luide stem” die bekendmaakte: „Weest hierom vrolijk, gij hemelen en gij die daarin verblijft!” Sinds 1919 verheugen zij zich er ook over te zien dat de op aarde overgebleven „zonen” van „het Jeruzalem dat boven is” zich volledig hebben losgemaakt van Babylonische religie (Openb. 12:1-12; 18:4, 5). En wat een vreugde zal er thans heersen onder de menigten loyale engelen van „het Jeruzalem dat boven is”, aangezien deze losgekochten nu in de laatste fase zijn van hun nadering tot het „hemelse Jeruzalem”, het Messiaanse koninkrijk! — Jes. 62:11; Openb. 19:7.
„Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”
12. (a) Naar welk „Jeruzalem” wordt in Jesaja 65:17, 18 verwezen? (b) Welk verband bestaat er tussen het „Nieuwe Jeruzalem” en de „nieuwe hemelen”, en welke dienst verricht dit Jeruzalem?
12 „Het Jeruzalem dat boven is”, Gods met een vrouw te vergelijken organisatie, verheugt zich uitbundig over alles wat haar Soevereine Heer Jehovah tot stand brengt. Laten wij nu echter Jesaja 65:17-19 beschouwen. Hier maakt de profetie er gewag van dat Jehovah iets nieuws schept. Daarom moet dit „Jeruzalem” het „Nieuwe Jeruzalem” zijn, de organisatie die thans als „de dochter van Sion” is voortgebracht en verloofd is met de Bruidegom-Koning, Jezus Christus (Jes. 62:11). Jehovah zegt over deze „bruid”: „Ziet, ik schep Jeruzalem [als] een reden tot blijdschap en haar volk [als] een reden tot uitbundige vreugde.” Groot is de vreugde van deze hemelse „bruid”, aangezien ze tot de voltooiing van haar volledige ledental van 144.000 wordt gebracht en omdat ze nu tevens ziet dat God „een nieuwe aarde” — een verenigde theocratische maatschappij onder de mensheid — schept. — Openb. 21:1-5.
13, 14. (a) Waarom wordt Gods volk er thans toe uitgenodigd zich „uitbundig te verheugen”? (b) Welk schitterende beeld wordt in Openbaring 21:9-27 geschilderd? (c) Welke reden hebben wij om het „Nieuwe Jeruzalem” als „een reden tot blijdschap” te bezien?
13 Allen die deel uitmaken van Gods volk worden ertoe uitgenodigd zich ’uitbundig te verheugen en blij te zijn voor eeuwig over wat Jehovah schept’. Er is alle reden voor uitbundige vreugde! Want binnenkort zal Jehovah zijn roemrijke naam rechtvaardigen door alle tegenstanders te vernietigen (Ps. 83:17, 18). Dan zullen de „nieuwe hemelen” volledig de macht in handen hebben! En wat een schitterend beeld verschaft Openbaring 21:9-27 van „de heilige stad Jeruzalem [de „bruid” van het Lam, Jezus]”, die ’van God uit de hemel neerdaalt en de heerlijkheid van God heeft’! Dit Nieuwe Jeruzalem, dat in figuurlijk opzicht in vuur en vlam staat door allerlei soorten van kostbare edelstenen, en dat door de heerlijkheid van God zelf wordt verlicht, verricht op wonderbaarlijke wijze dienst door de „natiën” van de mensheid te voorzien van het „water des levens”, dat „vanuit de troon van God en van het Lam” stroomt. — Openb. 22:1, 2, 17.
14 Het is daarom logisch dat Jehovah met betrekking tot „de bruid, de vrouw van het Lam”, die te zamen met Christus, haar bruidegom, in de „nieuwe [regerings]hemelen” wordt gebracht, de woorden uit: „Want ziet, ik schep Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde” (Jes. 65:18). Maar hoe gaat de „nieuwe aarde” in deze vreugde delen?
„Een nieuwe aarde” verheugt zich
15. Hoe is het fundament van „een nieuwe aarde” gelegd?
15 Niet slechts in de hemel, maar ook hier op aarde heeft Jehovah „een reden tot uitbundige vreugde” voortgebracht. Hij heeft namelijk het fundament gelegd van „een nieuwe aarde”, een godvruchtige maatschappij onder de mensen, die zich zal uitbreiden totdat ze te bestemder tijd, tot lof van Jehovah, de gehele aarde vult (Jes. 11:9). In het jaar 1919 bracht Jehovah zijn met een vrouw te vergelijken „Jeruzalem dat boven is” ertoe een „land” voort te brengen — een zeer voorspoedige staat — waarin hij de overgeblevenen van zijn geestelijke Israël op aarde binnenleidde (Jes. 66:8, 10, 22). Dit „land” blijkt een geestelijk paradijs te zijn, en dit is de plaats waar Jehovah’s volk als de kern van de „nieuwe aarde” is bijeengebracht. Het is niet nodig om tot na de laatste verdrukking te wachten voordat men dat geestelijke paradijs kan binnengaan. Het is hier al!
16. Hoe gaat Jesaja 62:1, 6, 7 op glorierijke wijze in vervulling?
16 Nu Jehovah’s volk in dit vruchtbare „land” is gebracht, gaat de grootse profetie van Jesaja hoofdstuk 62, die op Sion, „het Jeruzalem dat boven is”, betrekking heeft, in vervulling. „Haar rechtvaardigheid [komt] te voorschijn . . . net als de lichtglans” en wordt naar alle natiën van de mensheid uitgestraald doordat haar inwoners deze weerspiegelen. Jesaja beschrijft hen als volgt: „Op uw muren, o Jeruzalem, heb ik wachters aangesteld. Laten zij zich de gehele dag en de gehele nacht, constant, niet stil houden. Gij die van Jehovah gewaagt, laat er van uw zijde geen stilzwijgen zijn . . . totdat hij stevig bevestigt, ja, totdat hij Jeruzalem stelt tot een lof op aarde.” Jehovah’s hemelse organisatie is waarlijk zo’n „lof op aarde” geworden doordat zijn Getuigen over de gehele aarde prediken. En het leeuwedeel van dit loven wordt thans verricht door de metgezellen van de gezalfde „wachters” — de leden van de „grote schare . . . uit alle natiën”, die voor de troon van God staan en „dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel [verrichten]”. — Jes. 62:1, 6, 7; Openb. 7:9, 14, 15.
17. (a) Hoe is „dag en nacht” verrichte dienst een kenmerk van Jehovah’s Getuigen geworden? (b) Welke in het oog springende reden voor blijdschap was er gedurende 1982? (c) In welke tijd van het jaar bereikt deze vreugde het stadium van verrukking, en waarom is dit passend?
17 Deze dienst, die de „wachters” en hun metgezellen van de „grote schare” „dag en nacht” verrichten, breidt zich snel uit! Getrouwe reizende opzieners en hun vrouwen, zendelingen, gewone en speciale pioniers en Bethelwerkers hebben zich altijd volledig op deze van ganser harte verrichte dienst geconcentreerd. In recente tijd hebben duizenden ijverige Getuigen, zowel jong als oud, offers gebracht ten einde gedurende één of meer maanden een aandeel te hebben aan de hulppioniersdienst, en hebben gemiddeld minstens twee uur per dag aan het van-huis-tot-huiswerk en andere velddienstactiviteiten besteed. Gedurende 1982 bereikte deze wereldomvattende activiteit een nog niet eerder behaald hoogtepunt, met een totaal van 305.778 pioniers die vreugdevol dienst verrichtten en die op bekwame wijze werden ondersteund door ruim 2.000.000 andere loyale Koninkrijksgetuigen. Er kan waarlijk gezegd worden dat Jehovah „Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde” heeft gegeven — een uitbundige vreugde die elk jaar bovendien het stadium van verrukking bereikt ten tijde van de Gedachtenisviering, waartoe de Heer Jezus opdracht heeft gegeven. — 1 Kor. 11:23-26.
„Niet meer . . . het geluid van geween”
18. Welke belofte is, ondanks dat er moeilijkheden zijn, ten aanzien van de „grote schare” in vervulling gegaan, en op welke wijze?
18 Hoewel er moeilijkheden en vervolgingen zullen zijn zolang het Satan wordt toegestaan wee over deze aarde te brengen, voelen de toegewijde aanbidders die deel uitmaken van de „grote schare” niet langer enige „verschroeiende hitte” van Gods misnoegen. Aangezien deze opgedragen, gedoopte verkondigers van het goede nieuws van het Koninkrijk om een „goed geweten” hebben gevraagd en dit ook hebben verkregen, verrichten zij vreugdevol dienst terwijl het Lam, Christus Jezus, hen naar „bronnen van wateren des levens” leidt. In het geestelijke paradijs is ten aanzien van hen reeds de belofte in vervulling gegaan: „En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” — 1 Petr. 3:21; Openb. 7:16, 17.
19. (a) Waarom wordt er in „Jeruzalem” geen „klaaggeschrei” meer gehoord? (b) Wat geeft Jesaja 65:21-25 te kennen gegeven in verband met de betekenis van de naam „Jeruzalem”?
19 Deze laatstgenoemde schriftplaats stemt duidelijk overeen met Jehovah’s eigen verklaring in Jesaja 65:19: „Ik wil blij zijn over Jeruzalem en mij uitbundig verheugen over mijn volk; en in haar zal niet meer worden gehoord het geluid van geween of het geluid van een klaaggeschrei.” De overgeblevenen op aarde die nog door middel van een opstanding in het „Nieuwe Jeruzalem” opgenomen moeten worden, hebben deze vreugde ervaren, en nu stort Jehovah overeenkomstige zegeningen uit op de „grote schare” „andere schapen” (Joh. 10:16). Op welk een wonderbare wijze beschrijven de woorden die hierna in Jesaja 65:21-25 staan opgetekend, de paradijselijke toestand van degenen die Gods „volk” vormen en die als de kern van de „nieuwe aarde” zijn bijeengebracht! Hier bevindt zich beslist een „Fundament van tweevoudige vrede” — vrede die thans onder Jehovah’s aanbidders bestaat en die zich uitstrekt tot in het letterlijke paradijs, wanneer Gods wil op de gehele aarde ten uitvoer wordt gebracht. — Openb. 21:3-5; Matth. 6:10.
20. Welke vragen kunnen wij onszelf terecht stellen?
20 Zou u Jehovah eeuwig op de paradijsaarde willen loven voor de wonderbaarlijke dingen die hij door middel van het „Jeruzalem dat boven is”, zijn toegewijde, met een vrouw te vergelijken organisatie, tot stand brengt? Wilt u zien hoe het „hemelse Jeruzalem”, met zijn Koning Christus, de Grotere David, over alle onrechtvaardigheid zegeviert? Wilt u zien hoe het met een bruid te vergelijken „Nieuwe Jeruzalem”, dat zich bij God en zijn Christus in de hemel bevindt, zijn invloed naar de aarde uitstrekt om alle tranen van de mensheid weg te wissen?
21. Hoe kunnen wij waardering tonen voor alles wat door het getrouwe Jeruzalem wordt gesymboliseerd?
21 Als dat uw wens is, blijf dan loyaal uw „heilige dienst” verrichten ter ondersteuning van alles wat door het getrouwe Jeruzalem uit de oudheid, die stad van „de grootse Koning”, de Soevereine Heer Jehovah, werd afgebeeld (Openb. 7:15). Aldus zult u kunnen instemmen met de zangers van de vreugdevolle, in Psalm 87:3 opgetekende tempelmelodie en met uitbundige vreugde kunnen zingen: „Heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad van de ware God.”
Wanneer u het bijgaande artikel hebt bestudeerd, wat verstaat u dan onder:
□ „Het hemelse Jeruzalem” — Hebr. 12:22
□ „Het Nieuwe Jeruzalem” — Openb. 21:2
□ „Het Jeruzalem dat boven is” — Gal. 4:26
□ „Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” — Jes. 65:17, 18
-