De belofte van een schitterende toekomst
WELKE mededogende persoon maakt zich niet ernstig ongerust wanneer hij ziet hoeveel onrecht en lijden er is? Er zijn beslist heel veel verkeerde dingen die dringend moeten worden rechtgezet. Maar zullen wij ooit een eind zien komen aan alle bedroevende dingen die de menselijke familie steeds weer treffen?
Meer dan negentien eeuwen geleden schreef een man die als een eenvoudige visser de kost had verdiend: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig [Gods] belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petr. 3:13). Deze man, de apostel Petrus, putte aanmoediging uit deze belofte, evenals dit door de eeuwen heen met vele andere dienstknechten van de Allerhoogste het geval is geweest. Zij allen keken verlangend uit naar de grote dag waarop wetteloosheid, onderdrukking en geweld zouden verdwijnen en de weegschaal van gerechtigheid weer in evenwicht zou worden gebracht. Maar hoe kunnen wij er zeker van zijn dat deze belofte afkomstig is van de Schepper van de mens en dat ze beslist vervuld zal worden? Zou de vervulling alleen voordelen met zich brengen voor degenen die in die toekomstige tijd zouden leven? En ligt er in die belofte iets wat een betrouwbare hoop verschaft voor miljarden dode mensen?
Het is opmerkelijk dat toen Petrus naar „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” verwees, hij niet een belofte ter sprake bracht die Jehovah God nog maar kort geleden had gedaan. Ongeveer achthonderd jaar daarvóór had de Almachtige bij monde van zijn profeet Jesaja verklaard: „Ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vroegere dingen zullen niet in de geest worden teruggeroepen, noch zullen ze in het hart opkomen” (Jes. 65:17). „’Want net zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die ik maak, voor mijn aangezicht bestaan’, is de uitspraak van Jehovah, ’zo zal het nageslacht van ulieden en de naam van ulieden blijven bestaan.’” — Jes. 66:22.
DEUGDELIJK BEWIJSMATERIAAL
Hoewel deze woorden vele eeuwen geleden werden opgetekend, beschikken wij thans over betrouwbaar bewijsmateriaal waaruit blijkt dat ze inderdaad van goddelijke oorsprong zijn. De bijbel zelf verschaft de sleutel voor het identificeren van de bron van ware profetie. Er zijn drie punten bij betrokken: (1) De boodschap dient ware aanbidding te bevorderen, (2) de profeet moet in Jehovah’s naam spreken en (3) de dingen die worden voorzegd, moeten uitkomen (Deut. 13:1-4; 18:20-22). In hoeverre voldoen de profetieën van Jesaja aan deze punten?
Een onderzoek van het boek Jesaja onthult dat hierin voortdurend een beroep op de Israëlieten wordt gedaan om zich van hun slechte handelwijze af te keren en de Schepper met een zuivere beweegreden te dienen. In elk afzonderlijke geval worden de woorden in Jehovah’s naam verkondigd. Zo lezen wij bijvoorbeeld:
„Wast u, reinigt u, doet de slechtheid van uw handelingen van voor mijn ogen weg, houdt op kwaad te doen. Leert goed te doen, zoekt gerechtigheid, zet de verdrukker recht, verschaft de vaderloze jongen recht, bepleit de zaak van de weduwe. Indien gij u gewillig betoont en werkelijk luistert, zult gij het goede van het land eten. Maar indien gij weigert en inderdaad weerspannig zijt, zult gij door het zwaard opgegeten worden; want Jehovah’s eigen mond heeft het gesproken” (Jes. 1:16, 17, 19, 20).
„Zoekt Jehovah terwijl hij te vinden is. Roept tot hem terwijl hij nabij blijkt te zijn. Laat de goddeloze zijn weg verlaten en de man van schadelijkheid zijn gedachten; en laat hij terugkeren tot Jehovah, die hem barmhartig zal zijn, en tot onze God, want hij zal rijkelijk vergeven” (Jes. 55:6, 7).
Het is duidelijk dat de profetieën van Jesaja voldoen aan de eerste twee vereisten: (1) ze keren mensen tot de ware aanbidding en (2) ze zijn in Jehovah’s naam uitgesproken.
Wat valt er echter over de vervulling te zeggen — (3) het uitkomen van datgene wat voorzegd was? Iemand zou kunnen zeggen: ’Wij zien nog steeds geen „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”.’ Er dient echter te worden opgemerkt dat er een vroege vervulling van deze profetie is geweest die historisch gestaafd kan worden.
Omdat de Israëlieten weigerden gehoor te geven aan de oproep tot berouw, die herhaaldelijk door bemiddeling van hun profeten werd gedaan, gaf Jehovah God het ongehoorzame volk over in handen van hun vijanden. De hoofdstad Jeruzalem en het land Juda werden ontvolkt toen de Babyloniërs onder Nebukadnezar hun overwinning hadden voltooid. Dit feit wordt door archeologisch bewijsmateriaal bevestigd. In het boek The Archaeology of Palestine, door W. F. Albright, wordt gezegd: „Er is geen enkel geval bekend waarbij een stad in het eigenlijke Juda tijdens de gehele periode van de ballingschap onafgebroken bewoond was. Om het contrast aan te tonen: Bethel, dat in de tijd vóór de ballingschap net buiten de noordelijke grens van Juda lag, werd destijds niet vernietigd, maar was voortdurend bewoond tot aan het laatste deel van de zesde eeuw” (blz. 142). Terwijl het land woest lag, bevonden vele joden zich in Babylonische ballingschap.
Er bestond weinig hoop dat de joodse ballingen naar hun geboorteland zouden kunnen terugkeren. Het was tegen de gedragslijn van de Babylonische monarchen om dit toe te staan (Jes. 14:16, 17). Toch had de profetie van Jesaja aangekondigd dat een regeerder met de naam Cyrus de machtiging zou geven tot de herbouw van Jeruzalem en het opnieuw bevolken van het land Juda (Jes. 44:25–45:2). Dit zou echter pas gebeuren nadat er vanaf het begin van „de verwoestingen van Jeruzalem” in 607 v.G.T. door de handen van de Babyloniërs, een periode van zeventig jaar was verstreken. — Dan. 9:2.
Het keerpunt kwam in de nacht van 5 op 6 oktober van het jaar 539 v.G.T., 68 jaar na het begin van Juda’s zeventigjarige dienstbaarheid aan Babylon (Jer. 25:9-11). De inwoners waren buitensporig aan het feestvieren, omdat zij zich binnen het goed versterkte Babylon veilig voelden. Zij hadden niet in de gaten dat het peil van de Eufraat, die midden door de stad stroomde, snel daalde. De rivier was door de belegerende strijdmacht onder bevel van Cyrus de Pers omgelegd. Toen de Meden en de Perzen door de rivierbedding optrokken, kwamen zij via de poorten langs de rivier, Babylon gemakkelijk binnen. De invallers snelden door de straten, waarbij zij iedereen doodden die tegenstand bood, namen het paleis in en doodden de daar zetelende heerser, Belsazar. Aldus viel het machtige Babylon in één nacht, bijna zonder strijd.
Hoe staat dit alles in verband met de belofte van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”? Het heeft er rechtstreeks mee te maken. Na de belofte van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” ter sprake gebracht te hebben, vervolgt het woord van Jehovah bij monde van Jesaja: „Verheugt u uitbundig en weest blij voor eeuwig over wat ik schep. Want ziet, ik schep Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde. En ik wil blij zijn over Jeruzalem en mij uitbundig verheugen over mijn volk; en in haar zal niet meer worden gehoord het geluid van geween of het geluid van een klaaggeschrei.” — Jes. 65:17-19.
Na de terugkeer van de ballingen in het land Juda en nadat de wederopbouwwerkzaamheden waren voltooid, werd Jeruzalem inderdaad „een reden tot blijdschap”, omdat de stad niet langer een troosteloze, verlaten plaats was. Het geluid van geween als gevolg van oorlogsellende, dat tientallen jaren daarvóór in de straten van die stad had weerklonken, werd niet meer gehoord. In 537 v.G.T., toen het land met gerepatrieerde Israëlieten en hun huisdieren bevolkt begon te worden, kwam er een „nieuwe aarde” tot bestaan. Over deze „aarde” van gerepatrieerde Israëlieten regeerden „nieuwe hemelen”, want Jehovah God oefende door bemiddeling van stadhouder Zerubbábel en hogepriester Jozua bestuur en toezicht over de teruggekeerde ballingen uit. — Jes. 51:16; Hag. 1:1, 14.
Met het oog op deze vervulling van Jesaja’s profetie kunnen wij zeggen dat ze van goddelijke oorsprong is, daar ze aan alle drie de vereisten voor ware profetieën voldoet. Omdat de eeuwige God Jehovah de bron van de boodschap is, kunnen wij er zeker van zijn dat de opnieuw vermelde belofte van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” een grootse vervulling zal hebben.
DE VERVULLING VAN DE OPNIEUW VERMELDE BELOFTE
Het is duidelijk dat wij, zolang het huidige samenstel van dingen voortduurt, niet kunnen verwachten dat er onder de mensheid rechtvaardigheid zal heersen. Daarom moet het huidige stelsel aan zijn eind komen. Dit zal gebeuren wanneer Jehovah God, door bemiddeling van zijn Zoon, in actie komt tegen allen die in een handelwijze volharden waardoor de vrede en het geluk van de menselijke familie worden bedreigd. Dat deze grote oordeelsdag nog niet is gekomen, dient niet verkeerd te worden uitgelegd, want het verstrijken van de tijd dient een heilzaam doel. De apostel Petrus schreef hierover: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken.” — 2 Petr. 3:9, 10; 2 Thess. 1:6-10.
Niemand van ons zou zo onverstandig willen zijn om misbruik van Gods geduld te maken. De dag van afrekening komt steeds dichterbij. Wanneer iemand op die dag in een afgekeurde positie voor het aangezicht van de Schepper wordt aangetroffen, zal dit onheil voor hem betekenen. Daarom gaf Jezus Christus de volgende waarschuwing: „Schenkt . . . aandacht aan uzelf, dat uw hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag plotseling, in een ogenblik, over u komt als een strik. Want hij zal komen over allen die op de gehele aardbodem wonen. Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat gij erin moogt slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” — Luk. 21:34-36.
Degenen die dan een goedgekeurde positie innemen, zullen vervolgens getuige zijn van de vervulling van de volgende woorden: „[God] zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan” (Openb. 21:4). Wat zal dit een geweldige verlichting voor de mensheid betekenen! Er zal dan geen droefheid meer zijn over onrecht, lijden en onderdrukking. Verdriet veroorzakende pijn zal tot het verleden behoren. Degenen van wie wij houden, zullen niet meer door de dood worden opgeëist. Overal zal vrede heersen. Alle mensen zullen in houding, woord en daad door ware liefde worden gemotiveerd.
Zelfs degenen die zijn gestorven, zullen de vervulling van Gods belofte niet mislopen. Waarom niet? De bijbel antwoordt: ’Er zal een opstanding zijn’ (Hand. 24:15). Dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt — een feit waarvan meer dan vijfhonderd personen getuige zijn geweest — verschaft de basis voor deze hoop. — 1 Kor. 15:3-6, 13, 16.
Het is beslist het allerbeste nieuws dat Gods belofte van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” snel haar vervulling nadert. Daarom is het voor ons van levensbelang dat wij een goedgekeurde positie voor het aangezicht van onze Schepper trachten te verkrijgen. Hiertoe spoorde de apostel Petrus zijn medegelovigen aan met de woorden: „Aangezien gij deze dingen verwacht, doet uw uiterste best om tenslotte door hem onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden te worden” (2 Petr. 3:14). Is uw streven hierop gericht?
[Illustratie op blz. 4]
Toen de verbannen joden uit Babylon terugkeerden, kwam er een „nieuwe aarde” tot stand
[Illustratie op blz. 5]
„Verschaft de vaderloze jongen recht, bepleit de zaak van de weduwe.” — Jes. 1:17.