Zo tot Jehovah bidden dat hij ons hoort
„Wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken.” — Hebr. 11:6.
1-3. (a) Wat leert de ervaring van een klein meisje ons? (b) Welke les ligt hierin opgesloten voor alle ouders?
HET gebeurde in een Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen. Ondanks herhaaldelijke strenge blikken en gefluisterde berispingen van haar moeder bleef een klein meisje zich misdragen. De moeder gaf toen de vader een seintje, waarna hij de situatie aanpakte. Hij nam zijn dochtertje bij de hand en liep met grote passen naar een kamertje achterin de zaal. Het meisje, dat besefte wat haar te wachten stond, riep uit: „O Jehovah, help me alstublieft!”
2 Wanneer dit voorval wordt verteld, moet men er gewoonlijk om glimlachen, en dit is begrijpelijk. Maar is het alleen maar vermakelijk, of kunnen wij er iets uit leren? Wij kunnen er inderdaad iets uit leren. Het meisje kende de naam van God, de Schepper; zij wist namelijk dat hij Jehovah heet, iets wat heel weinig kleine meisjes weten. Zij was onderwezen over de waarde van het gebed en zij wist dat men Jehovah om hulp kan vragen in tijden van moeilijkheden. Het is inderdaad een beetje vermakelijk dat zij God vroeg haar voor noodzakelijk streng onderricht te beschermen. Maar is zo’n verzoek in werkelijkheid tot naïeve kleine meisjes beperkt? Helemaal niet. De natie Israël heeft herhaaldelijk precies hetzelfde gedaan, vooral in de dagen van de rechters. Wanneer zij verdiende straf ontvingen, hebben zij God herhaaldelijk om verlichting gebeden. — Recht. 2:11-18; 4:1-3, 23, 24; 10:6-16; 11:32, 33.
3 Alle christelijke ouders kunnen hier een les uit leren. Begin uw kinderen vroeg in hun leven geloof in Jehovah God in te scherpen. Help hen te beseffen en te begrijpen dat Jehovah een werkelijke persoon is die gebeden hoort en verhoort. Wanneer men kinderen van kleins af aan onderwijst over het gebed, zal dit er in grote mate toe bijdragen dat zij godvrezend worden wanneer zij de leeftijd bereiken dat zij voor zichzelf verantwoordelijk zijn. — Vergelijk Psalm 22:9, 10; Spreuken 22:6; 2 Timótheüs 3:14, 15.
WAAROM OVER UW GEBEDEN NADENKEN
4, 5. (a) Welke vragen met betrekking tot gebed zouden wij ons terecht moeten stellen? (b) Waarom zijn zulke vragen bijzonder passend?
4 Maar welke rol speelt gebed eigenlijk in uw leven? Hoe veelvuldig bidt u? Merkt u vaak dat u het te druk hebt om zelfs maar te bidden? Of haast u zich misschien op een mechanische wijze door uw gebeden heen, als een karwei, een taak die verricht moet worden? Wat is de kwaliteit van uw gebeden?
5 Deze tot nadenken stemmende vragen zijn actueel. Zelfs onder Jehovah’s dienstknechten zijn er personen die niet geregeld bidden. Anderen vinden dat hun gebeden geen betekenisvolle inhoud hebben. Dit is iets wat een christen niet lichtvaardig mag opnemen, want de kwaliteit van zijn gebeden weerspiegelt zijn geestelijke toestand. Iemands geestelijke gezondheid op zijn beurt hangt grotendeels af van het feit of hij zich bewust is van zijn geestelijke behoeften en of hij hier iets aan doet (Matth. 5:3). Door aandacht te schenken aan de kwaliteit van zijn gebeden, kan iemand bovendien zijn geestelijke toestand verbeteren.
WAAROM WIJ VOL VERTROUWEN TOT JEHOVAH KUNNEN GAAN
6. Waarom kunnen wij, met het oog op hetgeen de bijbel in Psalm 65:2, Filippenzen 4:6 en 1 Thessalonicenzen 5:17 zegt, met vertrouwen tot God bidden?
6 Waarom kunnen wij vol vertrouwen tot Jehovah gaan en verwachten dat hij naar onze gebeden luistert? In de eerste plaats omdat hij zich identificeert als de „Hoorder van het gebed” en ons herhaaldelijk opdraagt te bidden (Ps. 65:2). Zijn Woord bevat zulke geboden als: „Bidt voortdurend, opdat gij niet in verzoeking komt” (Matth. 26:41). „Bidt voor elkaar” (Jak. 5:16). „Houdt aan in het gebed” (Rom. 12:12). „Bidt zonder ophouden” (1 Thess. 5:17). „Weest over niets bezorgd, maar laat in alles door gebed en smeking te zamen met dankzegging uw smeekbeden bij God bekend worden.” — Fil. 4:6.
7. Welke mannen waren onder anderen voorbeelden voor ons als het op gebeden aankomt?
7 De bijbel verschaft ook voorbeelden die in werkelijkheid indirecte geboden voor ons zijn om te bidden. Van Genesis tot Openbaring wemelt het geïnspireerde verslag van voorbeelden van mannen die een intens gebedsleven hadden. Wij lezen dat Abraham tot Jehovah bad (Gen. 12:8). Vanaf de tijd dat Jezus Christus in de Jordaan werd gedoopt totdat hij aan de terechtstellingspaal werd gehangen, heeft hij herhaaldelijk tot zijn Vader gebeden (Luk. 3:21; 23:46). De apostel Paulus noemt het onderwerp gebed letterlijk tientallen keren in zijn brieven. Herhaaldelijk zegt hij dat christenen voor anderen moeten bidden, moedigt hij aan tot gebed of vraagt hij anderen voor hem te bidden (Fil. 1:9-11; Ef. 6:18, 19). Het boek Openbaring, dat door de apostel Johannes werd geschreven, besluit met twee gebeden. — Openb. 22:20, 21.
8. Om welke reden kunnen wij God met vertrouwen naderen?
8 Een tweede reden waarom wij God met vertrouwen in gebed kunnen naderen, is dat zijn naam erbij betrokken is. Dit omvat zijn naam of reputatie als de „Hoorder van het gebed”. En aangezien zijn naam met zijn volk verbonden is, zou een schijnbaar bewijs dat hij hen heeft verlaten, ten onrechte door waarnemers uitgelegd kunnen worden als zou hierdoor worden onthuld dat Jehovah niet in staat is zijn weerspannige dienstknechten te helpen. Dit zou smaad op zijn naam werpen. In Psalm 79:9 lezen wij derhalve: „Help ons, o God van onze redding, ter wille van de heerlijkheid van uw naam; en bevrijd ons en bedek onze zonden om uws naams wil.” Mozes, Jozua, David en Hizkía hebben allen in dezelfde trant gebeden (Ex. 32:11, 12; Joz. 7:8, 9; 2 Kon. 19:15-19; Ps. 25:11). En de profeet Daniël kleedde zijn verzoek als volgt in: „O Jehovah, schenk toch aandacht en handel. Stel niet uit, . . . want uw eigen naam is over uw stad en over uw volk uitgeroepen” (Dan. 9:19). Ja, als wij Jehovah’s naam werkelijk dragen, kunnen wij hem op die basis om bepaalde dingen smeken.
9. Waarom kunnen wij God vol vertrouwen om barmhartigheid en vergeving smeken?
9 Een derde reden waarom wij kunnen verwachten dat Jehovah onze gebeden zal verhoren, is dat hij onze beperkingen kent en ons wil helpen. De psalmist David bracht dit als volgt tot uitdrukking: „Zover als de zonsopgang verwijderd is van de zonsondergang, zover heeft hij onze overtredingen van ons verwijderd. Zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen, heeft Jehovah barmhartigheid getoond jegens hen die hem vrezen. Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn” (Ps. 103:12-14; zie ook Psalm 51:5). Wanneer wij dus een misstap begaan, wanneer wij dingen verknoeien of een ernstige fout maken, kunnen wij Jehovah God dus op basis van onze zwakheden en onvolmaaktheden om vergeving smeken.
10. Om welke andere reden kunnen wij God met vertrouwen naderen, zoals uit het geval van Job en dat van Paulus en anderen blijkt?
10 Nog een belangrijke reden waarom wij met vertrouwen tot Jehovah kunnen komen, is dat hij onze gebeden zal verhoren op grond van het feit dat wij onze rechtschapenheid bewaren. Job deed op basis hiervan in welsprekende bewoordingen een dringend verzoek door te zeggen: „God wege mij slechts op een eerlijke schaal, en Hij zal mijn onschuld moeten erkennen!” (Job 31:6, Petrus-Canisiusvertaling) Evenzo vroeg Paulus aan medegelovigen: „Blijft voor ons bidden, want wij vertrouwen dat wij een eerlijk geweten hebben, daar wij ons in alle dingen eerlijk wensen te gedragen” (Hebr. 13:18). Dat wij van Gods standpunt uit bezien rechtschapen moeten zijn, blijkt ook uit hetgeen de apostel Johannes schreef: „Geliefden, indien ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid van spreken tegenover God; en wat wij ook vragen, ontvangen wij van hem, omdat wij zijn geboden onderhouden en de dingen doen die in zijn ogen welbehaaglijk zijn.” — 1 Joh. 3:21, 22.
BID VIA, EN NIET TOT, JEZUS CHRISTUS
11. Alleen via wie kunnen wij God in gebed naderen?
11 Hoe kunnen wij toegang verkrijgen tot de grote „Hoorder van het gebed”? Hij heeft bepaald dat dit alleen via Jezus Christus mogelijk is. Er is slechts één Middelaar tussen God en de mensen, en één Hogepriester, Jezus Christus (1 Tim. 2:5; Hebr. 7:25, 26). Jezus zelf heeft dit heel duidelijk gezegd met de woorden: „Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij” (Joh. 14:6). „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien gij de Vader om iets vraagt, zal hij het u in mijn naam geven. . . . Vraagt en gij zult ontvangen, opdat uw vreugde volkomen moge worden.” — Joh. 16:23, 24.
12, 13. (a) Welke vragen zouden er gesteld kunnen worden met het oog op hetgeen de apostel Johannes en Stéfanus deden? (b) Maar waarom kunnen de voorbeelden van Stéfanus en de apostel Johannes niet als redenen worden opgevat om rechtstreeks tot Jezus te bidden?
12 Sommige mensen vragen zich echter af: ’Kunnen wij niet ook dingen rechtstreeks aan Jezus zelf vragen? Heeft de discipel Stéfanus in zijn gebed niet rechtstreeks Jezus aangesproken, en heeft ook de apostel Johannes dit niet gedaan?’ Het is waar dat Stéfanus vlak voordat hij de laatste adem uitblies, zei: „Heer Jezus, ontvang mijn geest” (Hand. 7:59). En de apostel Johannes bad inderdaad: „Amen! Kom, Heer Jezus.” — Openb. 22:20.
13 Wij doen er echter goed aan de omstandigheden te beschouwen. Stéfanus had bijvoorbeeld een visioen, want hij zei: „Ziet! Ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen aan Gods rechterhand staan.” Omdat Stéfanus Jezus dus in een visioen zag, kon hij de Zoon van God rechtstreeks aanspreken (Hand. 7:56). De apostel Johannes had eveneens een visioen van hemelse dingen (Openb. 1:1, 10; 4:1, 2). Terwijl de apostel dit visioen had, zag hij Jezus en hoorde hij hem zeggen: „Hij die getuigenis van deze dingen aflegt, zegt: ’Ja, ik kom vlug’” (Openb. 22:20). Dienovereenkomstig gaf Johannes antwoord op wat hij Jezus zojuist had horen zeggen. Zulke voorvallen zijn te vergelijken met wat er gebeurde toen de vervolger Saulus van Tarsus op weg was naar Damaskus. Jezus Christus openbaarde zichzelf aan Saulus met de woorden: „Saul, Saul, waarom vervolgt gij mij?” Evenals in het geval van de apostel Johannes en van Stéfanus antwoordde Saul Jezus rechtstreeks met de woorden: „Wie zijt gij, Heer?” — Hand. 9:4, 5.
MET GEPASTE EERBIED
14, 15. Wat dient door onze houding, woorden en toon tijdens het gebed, te kennen gegeven te worden, en waarom?
14 Wanneer wij de grote Soeverein van het universum in gebed benaderen, moeten wij ook op de juiste wijze tot hem komen. Wij kunnen hem slechts met de grootste achting en eerbied en met diepe nederigheid naderen. Dat Gods Woord ons zegt dat wij met „vrijmoedigheid van spreken” tot God mogen komen, wil niet zeggen dat wij de grote Schepper op nonchalante wijze mogen benaderen of al te familiaar met hem mogen worden (Hebr. 4:16; 1 Joh. 3:21, 22). Hoe onattent en onjuist zou het zijn een gebed te beginnen met een uitdrukking zoals: „Goede middag, Jehovah!” Wij kunnen met vrijmoedigheid van spreken komen omdat wij geloof en vertrouwen stellen in Zijn bereidheid naar ons te luisteren en omdat wij onze rechtschapenheid bewaren. Maar wij dienen dit met diepe achting, met eerbied, te doen. — Vergelijk Prediker 5:1, 2.
15 Wij dienen nooit uit het oog te verliezen dat Jehovah God ver boven ons verheven is. Omdat wij op aarde wonen en een aards organisme hebben, zijn wij in macht en heerlijkheid lager dan de engelen (Hebr. 2:7). Bovendien zijn wij onvolmaakte, zondige mensen. Wij dienen in onze gebeden dan ook zeer terecht woorden en een toon te gebruiken waaruit blijkt dat wij onze verhouding tot Jehovah God begrijpen en beseffen, want hij luistert alleen naar de nederigen, ’die voor zijn woord beven’ (Jes. 66:2). Hoe goed onderstreepte Jezus Christus dit beginsel in zijn gelijkenis over de twee mannen die naar de tempel in Jeruzalem gingen om daar te bidden! Jehovah God schonk geen aandacht aan de trotse, zelfrechtvaardige Farizeeër, maar hij hoorde en verhoorde klaarblijkelijk wel het gebed van de nederige, berouwvolle belastinginner. — Luk. 18:9-14.
IN GELOOF EN MET VOLHARDING
16. Welke schriftplaatsen tonen aan hoe belangrijk het is geloof te bezitten wanneer men bidt?
16 Nog een belangrijk vereiste om door Jehovah gehoord te worden, is dat men in geloof tot hem moet komen. Deze hoedanigheid die aan het gebed ten grondslag moet liggen, wordt in Gods Woord herhaaldelijk onder onze aandacht gebracht. Jezus zei: „Zo gij geloof hebt ter grootte van een mosterdzaadje . . . niets zal u onmogelijk zijn” (Matth. 17:20). In Hebreeën 11:6 wordt ons gezegd dat wij, om God te behagen, niet alleen moeten geloven dat hij bestaat, maar ook dat hij degenen die „hem ernstig zoeken” beloont. De discipel Jakobus schreef: „[Gij] moet in geloof blijven vragen, in het geheel niet twijfelend, want wie twijfelt . . . moet feitelijk niet menen dat hij iets van Jehovah zal ontvangen.” — Jak. 1:6, 7.
17. Welke raad geeft de Schrift over het volharden in het gebed?
17 Willen onze gebeden verhoord worden, dan moeten wij ook in gebed volharden. Wij behoren het gebed tot een gewoonte te maken. De bijbel vermaant ons: „Behoudt standvastig de gewoonte van het gebed” (Rom. 12:12, The New Testament in Modern English, J. B. Phillips). Jezus heeft dit aspect van het gebed herhaaldelijk beklemtoond. In zijn Bergrede zei hij: „Blijft vragen, en het zal u gegeven worden; blijft zoeken, en gij zult vinden; blijft kloppen, en u zal opengedaan worden” (Matth. 7:7). In zijn gelijkenis over de weduwe die recht verkreeg van een rechter die geen vrees voor God koesterde noch achting voor de mens bezat, legde Jezus er eveneens de nadruk op hoe belangrijk het is in gebed te volharden (Luk. 18:1-8). Als wij de dingen waar wij Jehovah God om vragen, werkelijk vurig begeren, zullen wij ’aanhouden in het gebed’ en ’zonder ophouden bidden’. — Rom. 12:12; 1 Thess. 5:17.
18. Welke dingen mogen ons niet beletten tijd te hebben om te bidden?
18 Nauw verwant aan het aanhouden in gebed, is de noodzaak dat wij er de tijd voor moeten nemen om te bidden. Wij moeten het nooit te druk hebben om te bidden. Wij hebben inderdaad te maken met de noodzakelijke dingen van het leven — onze dagelijkse werkzaamheden, maaltijden, uiterlijke verzorging en slaap — die het grootste deel van onze dagelijkse vierentwintig uur in beslag nemen. Maar zijn er ook niet veel andere dingen die meer beslag op onze tijd leggen dan feitelijk noodzakelijk is? Hiertoe behoren misschien het lezen van de krant, het kijken naar televisieprogramma’s, het deelnemen aan sportactiviteiten en andere vormen van amusement of ontspanning. Tenzij wij het kostbare voorrecht van het gebed werkelijk waarderen, zouden wij wel eens kunnen bemerken dat wij het gebed veronachtzamen omdat wij er als gevolg van zulke dingen geen tijd voor hebben.
GELEGENHEDEN VOOR GEBED
19. Wat zijn enkele van de vele gelegenheden die wij hebben om te bidden?
19 De gelegenheden die wij hebben om te bidden, zijn inderdaad legio. Willen wij ’zonder ophouden bidden’, dan moeten wij bij alle gelegenheden bidden — wanneer wij ’s ochtends opstaan, wanneer wij ’s avonds naar bed gaan, vóór de maaltijden en gedurende de uren dat wij ’s nachts wakker liggen. (Zie Psalm 5:3; 92:1, 2; 119:147-149, 164; 1 Timótheüs 4:4, 5.) Misschien moeten wij aan ernstige problemen of tijden van druk het hoofd bieden, of misschien moeten wij zware verantwoordelijkheden dragen; misschien wordt er van ons verlangd dat wij een christelijk publiek toespreken of ons geloof voor regeringsfunctionarissen verdedigen. Dit zijn beslist tijden waarin wij onze zorgen aan Jehovah kenbaar moeten maken. Ja, „sla in al uw wegen acht op [God], en hij zal uw paden recht maken” (Spr. 3:6). Verder dient er steeds wanneer wij een speciale zegen ontvangen, vooral wanneer deze onverwacht is of wij er vurig naar hebben verlangd, dankbaarheid jegens Jehovah in ons hart op te wellen. Maar wij hebben natuurlijk geen speciale redenen nodig. Ons hart en onze geest kunnen ons ertoe brengen te allen tijde dankbaarheid tot uitdrukking te brengen.
20. Wat kan er over onze lichaamshouding tijdens het gebed gezegd worden?
20 Wil het feit dat alle tijden geschikt kunnen zijn om te bidden, soms zeggen dat wij helemaal niet aan onze lichaamshouding hoeven te denken wanneer wij bidden? Het is waar dat de bijbel niet voorschrijft dat wij een bepaalde houding moeten aannemen als wij bidden, zoals knielen en de handen vouwen. Wij lezen echter wel over personen die baden terwijl zij met uitgestrekte handen stonden of knielden, of zich ter aarde wierpen. (Zie Genesis 24:26, 48; 1 Koningen 8:22, 42, 44, 54; Nehemía 2:1-4; Markus 11:25.) Dit zou erop duiden dat het passend is om indien mogelijk onder het bidden een van respect getuigende lichaamshouding aan te nemen. Tijdens een gemeentevergadering zouden wij bijvoorbeeld kunnen opstaan en ons hoofd kunnen buigen. Zo’n verandering in lichaamshouding kan ons ook helpen ons te concentreren op het gebed dat ten behoeve van ons wordt uitgesproken. Knielen schijnt een bijzonder passende houding te zijn voor persoonlijke gebeden. (Vergelijk Daniël 6:10; Filippenzen 2:9, 10.) Wanneer wij vóór het slapen gaan plat in ons bed liggend tot God zouden bidden, moeten wij acht slaan op de apostolische vermaning om onder het bidden oplettend, waakzaam en ’wakker te blijven’. — Ef. 6:18.
21. Hoe moeten wij bidden opdat God ons hoort?
21 Het gebed tot Jehovah God is beslist iets dat wij ernstig moeten opnemen. Hoe dankbaar dient het ons te stemmen dat wij onze hemelse Vader kunnen naderen in het vertrouwen dat hij ons te allen tijde hoort! Dit hangt er natuurlijk van af of wij in geloof tot hem komen, via het juiste kanaal, met de juiste geestesgesteldheid, terwijl wij vervolgens volharden in het gebed en het nooit te druk hebben om te bidden. En als u kinderen hebt, leer hun dan geduldig de belangrijkheid van het gebed, zowel door te zeggen dat zij moeten bidden als door uw voortreffelijke voorbeeld.