God grijpt in op de vastgestelde tijd
DE ONGEDULDIGE mens is er vaak vlug bij de wijze waarop God de dingen doet, af te keuren. De mens wil alles nu gedaan hebben. Hij stelt de vraag: ’Zou een liefdevolle God eigenlijk niet onmiddellijk alle grote problemen van de mensheid moeten oplossen?’ Misschien hebt u deze vraag ook wel gesteld.
In werkelijkheid dient de met verstand begaafde mens te verwachten dat het tijdstip waarop God in menselijke aangelegenheden ingrijpt, zeer zorgvuldig is bepaald. Waarom zeggen wij dat? Welnu, kijkt u maar eens om u heen. Is niet voor nagenoeg alles in de schepping het tijdstip op de een of andere manier vastgesteld?
DE NAUWKEURIGE TIJDBEPALING VAN PLANTEN EN VOGELS
Let u bijvoorbeeld eens op de plantenwereld. Waarom bloeien sommige bloemen, zoals asters, altijd in de herfst, terwijl andere, zoals krokussen, altijd in het voorjaar bloeien? Deze tijdbepaling heeft plantkundigen lange tijd voor een raadsel geplaatst. In de laatste halve eeuw zijn zij zich echter bewust geworden van wat ’fotoperiodiciteit’ wordt genoemd. Planten reageren niet alleen op temperatuur, maar ook op de lengte van het daglicht. In de langzaam kouder wordende herfst, worden de dagen korter en de nachten langer. In de warmer wordende lente worden de dagen langer en de nachten korter. Lentekrokussen en herfstasters bezitten een nauwkeurige „tijdmeter” waarmee ze deze veranderingen waarnemen. Elke bloem ontluikt precies op tijd.
Ook vogels hebben een magnifiek gevoel voor tijd. Ze hebben geen kalenders of polshorloges nodig om te weten wanneer het de tijd is om te trekken. „Wat zet vogels ertoe aan elk jaar op bij benadering dezelfde tijd hun trek te beginnen — welke inwendige klok of welke uitwendige prikkels?” vraagt R. T. Peterson zich in zijn boek The Birds af. Geleerden hebben vele gissingen als antwoord gegeven — maar zij weten nog altijd niet wat het werkelijk is. Worden de vogels, zoals sommigen zeggen, eenvoudig door de koudere temperatuur aangespoord daarheen te gaan waar het warmer is? Vogelkenners bieden enkele verrassende feiten:
„Men zou dus kunnen denken dat temperatuur de oorzaak van de trek is. In het voorjaar komen zwartkopzangers via Florida de Verenigde Staten binnen, waar ze in de laatste helft van april aankomen. Het weer is daar bijna net zo warm als het in hun winterverblijf in noordelijk Zuid-Amerika was. Tegen het eind van mei hebben ze de pijnbossen van Canada en Alaska bereikt. . . . Als ze in Alaska komen, is de temperatuur overdag gemiddeld slechts 7 graden, 17 graden kouder dan het een maand eerder in Florida was. De zwartkoppen zijn een klimaat binnengevlogen dat veel kouder is. De meeste trekvogels doen dit eveneens.” — Traveling with the Birds door Rudyerd Boulton.
„Niets dat wij kunnen zien, dwingt ze te trekken en toch verlaten ze, zodra de juiste tijd aanbreekt, hun verrukkelijke winterverblijf en gaan naar het noorden. Deze ’juiste tijd’ schijnt geen verband te houden met het weer of met voedsel.” — Ernest Ingersoll in The Encyclopedia Americana.
Toch vertrekken de vogels jaar in jaar uit op een opmerkelijk nauwkeurig vastgesteld tijdstip en komen later weer op dezelfde plaatsen terug. Jehovah zei hierover bij monde van de profeet Jeremia: „De ooievaar aan de hemel — die kent heel goed zijn bestemde tijden; en de tortelduif en de gierzwaluw en de zanglijster — die nemen heel goed de tijd van hun aankomst in acht” (Jer. 8:7). En wat valt er te zeggen over het tijdgevoel van de mens?
DE MENS IS TIJDBEWUST
De mens is uitermate tijdbewust. Zo heeft men in 1972, op grond van internationale overeenkomst, zowel aan het eind van juni als aan het eind van december één seconde aan de kalender toegevoegd om overal ter wereld de klokken nauwkeurig op tijd te houden. Ja, de mens, die een zorgvuldig waarnemer is van de tijdbepaling in de schepping, verlangt de dingen ’op tijd’ te doen. — Gen. 1:14.
Illustreren al deze voorbeelden niet duidelijk dat nagenoeg alles in de schepping op de een of andere manier ’getimed’ schijnt te zijn? En duidt dit er weer niet op dat de Schepper van al deze dingen eveneens zeer tijdbewust moet zijn? Vanzelfsprekend. De schepping dient alle mensen ervan te doordringen dat de gebeurtenissen die in Gods voornemen besloten liggen, eveneens zullen plaatsvinden — maar op precies de juiste tijd.
Bovendien kan Jehovah niet van willekeur worden beticht omdat hij het ten uitvoer leggen van bepaalde facetten van zijn voornemen met betrekking tot de mens schijnt uit te stellen. Wat voor de beperkte zienswijze van de mens een „uitstel” lijkt, schijnt veeleer op de een of andere wijze noodzakelijk te zijn voor het verwerven van de zegeningen daarna.
GODS ZOON KWAM OP „DE VOLLEDIGE TIJDGRENS”
De eerste mensen zouden bijvoorbeeld meteen na de zonde in de tuin van Eden verwacht of gehoopt kunnen hebben dat het beloofde „zaad” dat de slang zou vermorzelen in de tijd waarin zij leefden, zou verschijnen (Gen. 3:15; Rom. 8:20, 21). Degene die het Zaad bleek te zijn, Jezus, kwam echter pas zo’n 4000 jaar na Adams zonde. De apostel Paulus zegt: „Toen de volledige tijdgrens was gekomen, zond God zijn Zoon uit.” — Gal. 4:4; Rom. 5:6.
Waarom deze lange periode van 4000 jaar voordat de „volledige tijdgrens” kwam?
Jehovah wist dat de mens erop moest worden voorbereid om het Zaad bij zijn komst te ontvangen. Gedurende de 4000 jaar van Adam tot Christus, moesten de mensen ten volle gaan beseffen dat zij een redder nodig hadden. Zij zouden in die tijdsperiode bemerken dat alleen God hen van zonde en de dood kon redden. Leest u Galáten hoofdstuk drie en vier maar eens in de bijbel om te zien hoe dit speciaal aan de joden duidelijk werd gemaakt.
Als Gods uitverkoren volk, bezaten zij sinds 1513 v.G.T. de wet van Mozes. Toen getrouwe joden de Wet ontvingen, moeten zij wel oprecht hebben gehoopt dat zij door middel daarvan konden tonen dat zij rechtvaardig waren. (Vergelijk Hebreeën 7:18.) Het tegenovergestelde bleek echter waar te zijn. Ze maakte ’overtredingen openbaar’ totdat het zaad gekomen zou zijn, — de joden waren gedwongen te erkennen dat zij zondaars waren. — Gal. 3:19.
De Wet diende echter ook om de joodse natie te helpen. Paulus zegt met betrekking tot de joden: „De Wet [is] onze leermeester geworden die tot Christus leidt.” In de oudheid was een leermeester niet de werkelijke leraar, maar een vertrouwde slaaf of ’beheerder’ die de kinderen van zijn meester voor een latere onderwijzer gereed maakte. Leermeesters prentten de kinderen elementaire dingen zoals gedrag in en behoedden hen voor kwaad. De Wet werkte op deze wijze ten aanzien van de joden: ze tuchtigde hen en bereidde hen voor op hun Onderwijzer, Jezus. Zij leerden van hun „leermeester” goddelijke moraliteit, zoals wordt aangetroffen in de Tien Geboden. — Gal. 3:24.
Op de juiste tijd droeg de leermeester uit de oudheid een voorbereid en gedisciplineerd „kind” aan zijn onderwijzer over. Paulus verwijst hiernaar als „de dag die tevoren door [de] vader [van het kind] bepaald is”. Zo kwam ook Jezus op de „volledige tijdgrens” om de voorbereide joden te onderwijzen (Gal. 4:2, 4). Met welke resultaten?
Nederige joden, die de noodzaak voor een redder beseften, luisterden naar Jezus. Wat hij zei, begon om zo te zeggen waar de „leermeester”, de Wet, was opgehouden. De „leermeester” had bijvoorbeeld gezegd: „Gij moogt geen overspel plegen.” Maar de Onderwijzer ging een stap verder door te leren: „Een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, [heeft] in zijn hart reeds overspel met haar . . . gepleegd.” Jezus drong door tot de beweegredenen. — Matth. 5:27, 28.
Ook kon Jezus’ plaats in Gods regeling — als een middelaar, een zoenoffer en de eeuwige priester — wegens Gods typologische regeling voor de joden onder de Wet, duidelijk worden begrepen. — Hebr. hoofdst. 5-10.
God heeft de periode van 4000 jaar van Adam tot Christus dus ten goede van de mens gebruikt. Hij verschafte profetieën door middel waarvan het beloofde Zaad als hij verscheen geïdentificeerd zou kunnen worden. En hij maakte mensen gereed voor Jezus’ onderwijzingen en positie in Zijn regeling. — Vergelijk de veertigjarige periode die in Deuteronomium hoofdstuk 8 wordt besproken.
Men zou echter de vraag kunnen stellen: Had hetzelfde resultaat niet verscheidene honderden jaren eerder bereikt kunnen worden? Waren de profetieën die de Messías zouden identificeren, niet tegen de tijd van Maleachi, meer dan vierhonderd jaar vóór Jezus’ geboorte, volledig op schrift gesteld? Ja. Wat voor nut had het dan nog meer eeuwen voorbij te laten gaan?
DE PERIODE TUSSEN MALEACHI EN JEZUS
Toen de geïnspireerde Hebreeuwse canon voltooid was, regeerde Perzië over de toenmalige wereld van India tot Afrika. Meer dan honderd jaar later overwon Alexander de Grote de Perzen en de culturele gevolgen die hieruit voortvloeiden, strekten zich over een lange periode uit. Zo zegt de Encyclopaedia Britannica: „De veroveringen van Alexander de Grote waren de oorzaak dat Grieks (in de vorm van dit lingua franca of koinè) de taal van het gehele Nabije Oosten (Klein-Azië, Syrië, Mesopotamië en Egypte) werd. Deze gebieden bleven onder de Romeinen Grieks spreken.” Toen het christendom in 33 G.T. zijn intrede deed, bestond er in een groot gedeelte van de wereld uit de oudheid dus een algemene taal. Dit vergemakkelijkte de snelle verbreiding van de boodschap omtrent Jezus in geschreven en mondelinge vorm.
Verder bouwden de Romeinen, die de Grieken op het wereldtoneel opvolgden, een uitgestrekt netwerk van wegen. De historicus E. Gibbon beweert: „Alle steden [in het Romeinse rijk] waren met elkaar, en met de hoofdstad, verbonden door openbare verkeerswegen, die vanuit het Forum in Rome Italië doorkruisten, door de provincies heenliepen en slechts eindigden bij de grenzen van het rijk.” De verbreiding van het vroege christendom door de wereld uit de oudheid werd door het gebruik van deze wegen, die verafgelegen delen van het rijk met elkaar verbonden, zeer versneld.
Er was echter nog iets anders gaande in de tijd van Maleachi: de joodse diaspora of verstrooiing. Na de verwoesting van Samária (in 740 v.G.T.) en van Jeruzalem (in 607 v.G.T.) verspreidden de joden zich van het ene einde van de toenmalige wereld naar het andere. De Griekse geograaf Strabo (een tijdgenoot van Jezus) zegt ten aanzien van de joden: „Zij zijn reeds in elke staat doorgedrongen, zodat het moeilijk is één plaats in de wereld te vinden waarin hun stam niet is opgenomen en dominerend is geworden.”
Overal waar de joden heengingen, bouwden zij hun synagogen voor aanbidding. Elke synagoge had haar afschriften van de Hebreeuwse Geschriften. De joodse hoop op de Messías werd daardoor ver buiten de grenzen van Israël bekend. (Vergelijk Matthéüs 2:1, 2.) Waar zouden de discipelen na de stichting van het christendom dus logischerwijze prediken? In de joodse synagogen! Paulus ging op zijn verre reizen bijvoorbeeld daar het eerste heen als hij in een stad kwam. Velen van deze voorbereide, verstrooide joden aanvaardden de boodschap omtrent Jezus. — Hand. 13:5, 14, 42-44; 17:1-3, 10; 18:4; 19:8.
Het goede nieuws verbreidde zich op deze wijze zo ver en zo snel dat de verbreiding ervan door tegenstand van de zijde van de regering en van religieuze zijde moeilijk te stuiten was. Nog geen dertig jaar na Jezus’ dood zei de apostel Paulus dat het „goede nieuws” „in heel de schepping die onder de hemel is”, was gepredikt (Kol. 1:6, 23). Dat Jehovah tot de „volledige tijdgrens” had gewacht, bleek wijs te zijn en had voor rechtgeaarde mensen zegeningen tot gevolg.
Niet alle joden werden echter over de toenmalige wereld verstrooid; velen keerden uit de ballingschap in Babylon naar Juda terug. Wat had het verstrijken van verscheidene eeuwen voordat de Messías verscheen in dit geval voor nut?
Jehovah stond de natie toe Jeruzalem te herbouwen, dat een zeer belangrijke rol bij het identificeren van de Messías zou spelen. Hun priesterschap, met de daarmee gepaard gaande offerregelingen, trad in de herstelde tempel weer in werking. Toch wist God reeds dat zij, als natie, de Messías zouden verwerpen en dat „de stad en de heilige plaats” „ten verderve” zouden worden gebracht (Dan. 9:24-27; Zach. 9:9). Het zou echter tijd kosten voordat de verkeerde beweegredenen van de natie zich volledig zouden openbaren.
Dit geval komt enigszins overeen met wat er ongeveer 2000 jaar daarvóór plaatsvond. God had Abraham verteld dat Hij zijn nakomelingen niet onmiddellijk het land van belofte zou geven. Er moesten eerst ongeveer vierhonderd jaar verstrijken voordat ’de dwaling van de Amorieten [Kanaänieten] tot voltooiing was gekomen’ (Gen. 15:13-16). Toen die tijd was verstreken, bleek uit de religieuze praktijken van de Kanaänieten, die dingen zoals heilige prostitutie en kinderoffers omvatten, dat ’hun dwaling tot voltooiing was gekomen’. Terecht gelastte God de Israëlieten het land te reinigen. — Lev. 18:1, 24-30.
In overeenstemming hiermee bleek de periode van verscheidene eeuwen voordat Jezus verscheen, zoals wij hebben gezien, te dienen om nederige joden gereed te maken hem te aanvaarden. In het algemeen gesproken, werd de natie er echter dusdanig door verhard dat ze de Messías verwierp. Mettertijd weken de Israëlieten van Jehovah’s zuivere aanbidding af (Matth. 15:1-9). Toen Jezus kwam, lieten zij hem ter dood brengen. De tijd had de natie als geheel niet verzacht. Hun verkeerde neigingen werden erdoor tot volle bloei gebracht. Toen God zijn speciale bemoeienissen met Israël staakte, was het ten volle verdiend. — Matth. 3:10-12.
THANS WACHT GOD DE JUISTE TIJD AF OM VERDER TE HANDELEN
In onze tijd moeten wij eveneens verwachten dat God de ’juiste tijd’ afwacht om alle mededingende regeringen door het koninkrijk van zijn Zoon te elimineren en zulke toestanden als goddeloosheid, oorlog, misdaad en onderdrukking te verwijderen en deze aarde tot een paradijstoestand te herstellen (Ef. 1:10). De bijbel vermeldt een teken dat Jezus gaf toen hij op aarde was en dat het „besluit van het samenstel van dingen” zou kenmerken. Dit teken ondergaat sinds 1914 zijn vervulling.
Het gehele teken, dat zijn hoogtepunt vindt in de „grote verdrukking” en het eind van dit „samenstel van dingen”, zal plaatsvinden voordat het geslacht van 1914 ’voorbijgaat’. (Zie Matthéüs hoofdstuk 24 en 25; Markus 13 en Lukas 21.) Jezus zei evenwel ook dat niemand behalve God de „dag en [het] uur” waarop de „grote verdrukking” zou plaatsvinden, kende. Wij kunnen er zeker van zijn dat Jehovah zal ingrijpen — maar niet voordat alle details op juiste wijze tot ontwikkeling zijn gekomen en het zijn nauwkeurig vastgestelde uur is. Dat is de reden waarom hij nog niet eerder een einde aan dit „samenstel van dingen” heeft gemaakt.
Veronderstel bijvoorbeeld eens dat Jehovah dit samenstel honderd jaar geleden had vernietigd. Men zou dan het argument hebben kunnen aanvoeren dat God de mensheid niet voldoende kans gaf om, misschien met de ingewikkelde technologie van de toen komende eeuw, zijn eigen problemen op te lossen.
Maar nu heeft God de mens ruimschoots de gelegenheid gegeven zijn eigen problemen op te lossen. Iedere denkbare manier is geprobeerd. Dientengevolge zijn zelfs mensen van dit samenstel gedwongen te erkennen dat de vraagstukken waar zij tegenover staan niet door menselijke middelen zijn op te lossen. Alleen God is daartoe in staat. Sprekend over de „wereldomvattende crisis”, zegt een schrijver in het tijdschrift BioScience:
„In bijna elk land op aarde zijn zowel op ecologisch als op sociaal gebied duidelijk symptomen [van crisis] te zien: lucht- en waterverontreiniging, chemische verontreiniging van voedselketens, verval van steden, chronische voedseltekorten en honger, toenemend drugmisbruik en alcoholisme, toenemende jeugdcriminaliteit, stijgende misdaad- en zelfmoordcijfers en een gevoel van hopeloosheid dat boven nationale grenzen en politieke stelsels uitgaat. De enorme afmetingen die de milieucrisis heeft aangenomen . . . maakt het ons echter moeilijk de aard van het probleem en de oorzaken ervan, laat staan de oplossingen, te ontwaren.”
Geen mens heeft reden de wijze waarop God de tijd voor alles bepaalt, af te keuren. Alles in Jehovah’s schepping openbaart zijn nauwkeurige gevoel voor tijd. Bovendien resulteren de ogenschijnlijke periodes van „uitstel” van Gods zijde in werkelijkheid in de grootst mogelijke zegen en het grootst mogelijke nut. Kom in de tijd die er nog rest voordat God de „grote verdrukking” teweegbrengt, te weten hoe u tot in Gods rechtvaardige nieuwe ordening gespaard kunt worden. Kom door met Jehovah’s getuigen te studeren, te weten hoe u de eeuwige zegeningen kunt grijpen die God voor degenen die liefhebben wat juist is, heeft weggelegd. — Hand. 17:31; 2 Petr. 3:9, 15.
[Illustraties op blz. 35]
De Schepper heeft asters zo gemaakt dat ze in de herfst bloeien . . .
. . . andere bloemen bloeien alleen in de lente
[Illustratie op blz. 36]
De vogels trekken op hun vastgestelde tijd