Strijders tegen God die de strijd verliezen
„Zij zullen stellig tegen u strijden, maar zij zullen u niet overmeesteren, want, ’ik ben met u’, is de uitspraak van Jehovah, ’om u te bevrijden’.” — Jer. 1:19.
1. In welk opzicht zijn degenen die nu de strijd verliezen strijders tegen God?
STRIJDERS tegen God! Niet in de betekenis dat zij strijd voeren tegen de wetten van Gods schepping, zoals de wet van de zwaartekracht. Maar strijders tegen God in de betekenis dat zij strijd voeren tegen de zichtbare organisatie van zijn uitverkoren volk en het werk dat hij hun gebiedt te doen. In de hedendaagse tijd kan het dus voorkomen dat mensen die de wetenschappelijk ontdekte wetten van de schepping ten zeerste respecteren, tegen de God van de bijbel blijken te strijden. Tot ergernis van henzelf, verliezen zij de strijd. — Hand. 5:39.
2. Hoe wordt het bewijs verschaft dat God de kleine organisatie waar het om gaat, heeft aanvaard en dat hij haar niet heeft verworpen?
2 Zulke strijders tegen God zullen het ongetwijfeld aanmatigend vinden wanneer een kleine organisatie op aarde de organisatie meent te zijn ten aanzien waarvan God zijn speciale bescherming aanwendt om haar van personen die tegen hem strijden, te bevrijden. Maar tot welke verstandelijke conclusie moet die organisatie als gevolg van werkelijke ervaringen komen? Het bewijs dat in de loop van 100 jaren is opgebouwd, moet haar wel tot een juiste conclusie brengen met betrekking tot de identiteit van de organisatie die door God is uitgekozen en die van hem de kracht heeft ontvangen om aanvallen op wereldomvattende schaal tot nu toe te weerstaan. Deze kleine organisatie van opgedragen personen is in de naam van God op het toneel van de hedendaagse aangelegenheden verschenen. Alle bewijzen tot op heden duiden erop dat God het heeft verkozen de organisatie te erkennen en te aanvaarden en dat hij haar niet heeft verworpen. De toets des tijds, en deze periode beslaat nu al 10 decennia, heeft dit feit op deugdelijke wijze aangetoond.
3. In wiens naam kwam de aangekondigde Messías, maar met welke reactie van de zijde van de mensen?
3 Wat deze organisatie heeft meegemaakt, kan vergeleken worden met wat 19 eeuwen geleden, in bijbelse tijden, plaatsvond. In het Midden-Oosten werd destijds een man aangekondigd als de langverwachte Messías, degene die door God was gezalfd om de Koning van een regering te zijn welke de gehele mensheid ten slotte een rechtvaardige heerschappij zou verschaffen. De meeste mensen volgden hun religieuze leiders na en weigerden hem als de beloofde Messías van God te aanvaarden. Maar hij was geen bedrieger. Hij had zichzelf niet tot Messías opgeworpen en was niet eerzuchtig op heerlijkheid en macht uit. Hij zei tot zijn tegenstanders: „Ik neem geen heerlijkheid van mensen aan. . . . Ik ben in de naam van mijn Vader gekomen, maar gij aanvaardt mij niet; indien iemand anders in zijn eigen naam kwam, zoudt gij hem aanvaarden” (Joh. 5:41-43). Degene die deze woorden uitsprak, was Jezus, een afstammeling van koning David van Jeruzalem en derhalve ook een afstammeling van de getrouwe Abraham, via wiens zaad alle geslachten van de aarde gezegend zullen worden. — Gen. 12:3; 22:18; Matth. 1:1-16.
4. Wat betekende het met betrekking tot Jezus zelf dat hij in de naam van zijn hemelse vader kwam?
4 Dat Jezus in de naam van zijn hemelse Vader kwam, betekende dat hij niet op zijn eigen initiatief kwam, maar als degene die door zijn hemelse Vader was gezonden. Hij was dus een zoon die op aarde gehoorzaam de wil van zijn Vader moest doen. Hij moest de naam van zijn Vader bekendmaken en deze eren en niet verkeerd voorstellen.
5. Voor wiens profetieën had de Messías, Jezus, hoewel hijzelf een profeet was, ook belangstelling?
5 Tot op de huidige dag blijkt dat Jezus de Messías de grootste profeet is geweest die de God van de bijbel ooit op aarde heeft gehad; zelfs de wetgever Mozes in voorchristelijke tijden vormt hier geen uitzondering op (Deut. 18:15-19; Hand. 3:22, 23; Openb. 22:18-20). Hij had echter ook belangstelling voor de profetieën van een man die vóór zijn tijd leefde, namelijk Jeremia.
6. In wiens naam kwam en sprak Jeremia, en hoe wordt dit feit door personen uit die tijd bevestigd?
6 Jeremia was een lid van een priesterlijk geslacht dat in Anathoth, onder het koninkrijk Juda, woonde. Evenals Jezus Christus, kwam of sprak Jeremia niet in zijn eigen naam, ook al rustten de verplichtingen van een levitische priester op hem. Evenals in Jezus’ geval, leidden Jeremia’s profetieën tot tegenstand. Zijn tegenstanders, die hem wilden doden, zeiden tegen hem: „Gij moogt niet profeteren in de naam van Jehovah, opdat gij niet sterft door onze hand” (Jer. 11:21). Toen Jeremia zich eens ontmoedigd voelde, zei hij: „Ik zal niet van hem gewagen, en ik zal niet meer in zijn naam spreken” (Jer. 20:9). Hij bemerkte echter dat hij zo door Gods woord was aangevuurd, dat hij er niet mee kon ophouden het bekend te maken. Zijn profetieën gingen met de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. in vervulling, en toch zeiden de joodse overlevenden, die vastbesloten waren hun eigen wegen te volgen, tegen hem: „Wat het woord betreft dat gij in de naam van Jehovah tot ons hebt gesproken, wij luisteren niet naar u” (Jer. 44:16). Na verloop van tijd moesten die strijders tegen God hier de gevolgen van ondervinden.
7. Welke geruststellende woorden moest Jehovah in het begin tot Jeremia spreken?
7 Geen wonder dat Jehovah 40 jaar voordien, in 647 v.G.T., tot Jeremia, die destijds een jonge man was, moest zeggen: „Gij moet . . . tot hen spreken al wat ikzelf u gebied. Word niet met enige verschrikking geslagen vanwege hen, opdat ik u niet met verschrikking sla voor hun aangezicht. Maar wat mij aangaat, zie, ik heb u heden gemaakt tot een versterkte stad en tot een ijzeren zuil en tot koperen muren tegen heel het land, tegenover de koningen van Juda, tegenover haar vorsten, tegenover haar priesters en tegenover het volk van het land. En zij zullen stellig tegen u strijden, maar zij zullen u niet overmeesteren, want ’ik ben met u’, is de uitspraak van Jehovah, ’om u te bevrijden’.” — Jer. 1:17-19.
8. Welke herinnering sterkte Jeremia om zo lang te volharden, maar welke vraag stellen wij nu?
8 Sta eens stil bij de tegenstand die Jeremia moest verduren, de volharding die hij aan de dag moest leggen — meer dan 40 jaar lang! Hij was een van Jehovah’s woordvoerders op wie de christelijke discipel Jakobus onze aandacht richtte met de woorden: „Neemt tot een model van het lijden van kwaad en het oefenen van geduld de profeten, die in de naam van Jehovah hebben gesproken” (Jak. 5:10). Doordat Jeremia er voortdurend aan dacht dat hij niet in zijn eigen naam was gekomen maar dat hij in Jehovah’s naam sprak, werd hij erin gesterkt te volharden en kon hij het doel van zijn aanvallers, die in werkelijkheid tegen God streden, verijdelen. Jehovah sloeg Jeremia niet met verschrikking voor die aanvallers, aangezien Jeremia zich niet door hun dreigende uiterlijk en aantallen met verschrikking liet slaan. Dat was schitterend voor 26 eeuwen geleden, maar beschikken wij over iets waaruit blijkt dat dit ook in onze tijd gebeurt — een hedendaagse illustratie? Ja, inderdaad!
EEN HEDENDAAGSE JEREMIAKLASSE
9, 10. Welke door Jeremia afgeschaduwde dienstknecht hebben wij in gedachten, en waarom moet deze dienstknecht hier thans zijn?
9 Wij bedoelen niet dat Jeremia, door middel van een opstanding uit de doden, zelf weer tot leven gekomen is. Dat dachten sommige eerste-eeuwse Israëlieten met betrekking tot Jezus Christus, omdat hij in Jehovah’s naam kwam en in Israël zoveel religieuze tegenstand ondervond (Matth. 16:13, 14). In deze tijd bedoelen wij iemand die door Jeremia uit de oudheid werd afgeschaduwd of afgebeeld. Wij hebben de dienstknecht of slaaf in gedachten over wie Jezus Christus sprak in zijn profetie betreffende „het teken . . . van [zijn] tegenwoordigheid [of parousía] en van het besluit van het samenstel van dingen” (Matth. 24:3). In deze tijd zien waakzame bijbelonderzoekers het „teken” van de tegenwoordigheid, of parousia, van de verheerlijkte Jezus Christus in hemelse Koninkrijksmacht. Vandaar dat de dienstknecht of slaaf thans hier op aarde moet zijn om het „teken” in al zijn details te voltooien. In Matthéüs 24:45-47 zei Jezus:
10 „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt. Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.”
11, 12. (a) Wanneer verscheen de „slaaf” op het toneel, en hoe? (b) Waaruit blijkt dat de „slaaf” te rechter tijd werd aangesteld om de „huisknechten” van voedsel te voorzien?
11 De hier voorzegde „slaaf” kon geen individuele christelijke man zijn, want in dat geval zou hij tegen deze tijd meer dan 1900 jaar oud zijn. De „slaaf” moet de gehele christelijke gemeente zijn die is samengesteld uit de 144.000 discipelen die door Gods geest zijn verwekt om te zamen met Jezus Christus medeërfgenamen in zijn hemelse koninkrijk te worden. Deze „slaaf” begon op de pinksterdag van het jaar 33 G.T. te functioneren. Het oorspronkelijke deel van de „slaaf”-klasse ontstond toen de verheerlijkte Jezus Christus werd gebruikt om op de wachtende discipelen (ongeveer 120 in aantal) die in Jeruzalem bijeengekomen waren, de heilige geest uit te storten. Dat deze zo juist geschapen „slaaf”-klasse toen werd aangesteld om te rechter tijd geestelijk voedsel aan de huisknechten van de verheerlijkte Jezus Christus, de Meester, te geven, blijkt uit een in het oog springend feit. Wat voor feit?
12 Allen die toen met de heilige geest werden gezalfd, begonnen in tot dusver onbekende vreemde talen over „de grote daden van God” te spreken (Hand. 2:1-11). Onmiddellijk hierna, op het destijds te rechter tijd komende tijdstip, werden 3000 naar waarheid hongerende joden en proselieten met geestelijk voedsel gevoed en werden gedoopte, door de geest verwekte christenen, huisknechten van de Meester Jezus Christus. — Hand. 2:14-42; Matth. 24:45.
13. (a) Hoe is deze „slaaf” tot op heden in leven gehouden, en in afwachting van wat? (b) Waarom moet de periode van 63 1/2 jaar sinds 1914 een speciale betekenis hebben?
13 Die eerste-eeuwse door de geest verwekte christenen zijn gestorven, maar in de eeuwen sindsdien zijn er leden aan de „slaaf”-gemeente toegevoegd, en al dezen wachten op de „tegenwoordigheid” van de verheerlijkte Meester Jezus Christus in Koninkrijksmacht. Sinds het jaar 1914 is het „teken” verschenen — en steeds indrukwekkender geworden — waardoor wordt bevestigd dat de tegenwoordigheid van de Meester in Koninkrijksmacht aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 is begonnen (Luk. 21:24; Dan. 4:16, 23, 25, 32). Sindsdien is de gehele mensheid als in geen enkele andere periode van slechts drieënzestig en een half jaar zo geteisterd door internationale oorlogen en politieke beroeringen, die vergezeld gaan van zoveel aardbevingen, pestilentiën van pandemische afmetingen, voedseltekorten met omhoogvliegende voedselprijzen, uitbarstingen van wetteloosheid en wereldomvattende liefdeloze onderdrukking en vervolging van Christus’ „slaaf”-klasse. Deze periode tussen de Eerste Wereldoorlog van 1914 en nu is werkelijk zonder historische parallel. Ze moet van wereldbetekenis zijn. Dat is ook zo! Jezus Christus, Gods profeet die groter is dan Mozes, heeft profetisch uitgelegd wat ze zou betekenen. Wat dan wel?
14. Wat betekende deze periode volgens Jezus’ verklaring?
14 Dat zijn „tegenwoordigheid” of parousia thans, sinds 1914, aan de gang is en dat het einde van dit samenstel van dingen steeds dichterbij komt!
15. Waarom moet er thans een Jeremiaklasse op aarde zijn, en uit wie bestaat ze?
15 De periode van Christus’ „tegenwoordigheid” is de tijd waarin hij leden van de „slaaf”-gemeente die 19 eeuwen geleden werd aangesteld om zijn huisknechten te rechter tijd met geestelijk voedsel te voeden, zal oordelen (Matth. 24:45-47; 25:14-30). Het laatste overblijfsel van de door de geest verwekte „slaaf”-klasse moet zich nu dus hier op aarde bevinden om geoordeeld te worden. Door hun getrouwheid en geestelijke wijsheid in de dienst van de Meester wordt bepaald of zij het verdienen over alle aardse bezittingen van hun Meester aangesteld te worden. En aangezien onze tijd overeenkomt met de dagen van Jehovah’s profeet Jeremia, is het bovendien alleen maar logisch dat er thans een klasse als Jeremia zou zijn die in Jehovah’s naam zou komen. Er bestaat zo’n klasse! Ze is samengesteld uit het goedgekeurde overblijfsel van de „slaaf”-klasse. En tot op heden hebben de strijders tegen God deze klasse niet overmeesterd!
16. (a) Wat was er honderd jaar geleden in Allegheny, in de Amerikaanse staat Pennsylvania, ontstaan, en in welke verhouding stond ze tot de christenheid? (b) Hoe werd er toen een tijdschrift uitgegeven waaraan een grotere behoefte bestond, en door wie?
16 Laten wij eens 100 jaar teruggaan — naar het jaar 1877 G.T. Tegen die tijd waren de religieuze sekten en denominaties van het rijk van de christenheid sterk vermenigvuldigd. In die tijd bestond er in Allegheny (nu een deel van Pittsburgh), in de Amerikaanse staat Pennsylvania, echter een kleine gemeente van opgedragen bijbelonderzoekers. Deze gemeente had zich volledig losgemaakt van de religieuze stelsels van de christenheid, die toen blootstond aan de aanval van de evolutietheorie, de zogeheten „hogere kritiek” en het materialisme. Binnen die kleine gemeente in Allegheny leidde een onsektarische bestudering van Gods geïnspireerde Woord tot een aansporend gevoel van dringendheid. Een ouderling van die gemeente was zich bewust van de noodzaak een nieuw tijdschrift uit te geven dat voor de fundamentele basisleerstellingen van de bijbel zou opkomen. Hij besloot hiervoor zijn materiële rijkdom te benutten. In juli 1879 richtte hij derhalve het gewenste tijdschrift op met zichzelf als redacteur en uitgever. Dit tijdschrift zou een probleem stellen voor het wereldomvattende samenstel van dingen, vooral voor de christenheid. Het was getiteld „Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence” (Sions Wachttoren en heraut van Christus’ tegenwoordigheid). De redacteur en uitgever ervan was de zichzelf opofferende bijbelonderzoeker Charles Taze Russell.
17, 18. (a) In wiens naam betraden degenen die met het tijdschrift te maken hadden, het wereldtoneel, nog afgezien van wat er door de titel „Zion’s Watch Tower” werd aangeduid? (b) Waarom zou het tijdschrift nooit mensen om ondersteuning bedelen of vragen?
17 De redacteur en andere schrijvers van het nieuwe tijdschrift en de gemeente waardoor het werd ondersteund, betraden het wereldtoneel in de naam van de God van Jeremia, die als een priester in het oude Sion dienst verrichtte. De bijbel noemt het Sion in Jeremia’s tijd herhaaldelijk de woonplaats van Jeremia’s God (Ps. 74:2; 48:1, 2). De naam „Wachttoren”, waarmee het tijdschrift werd aangeduid, stond in verband met de bijbeltekst die op de titelpagina werd aangehaald: „Wachter, hoe staat het met de nacht?” „De morgen moet komen” (Jes. 21:11, 12). Dit gaf te kennen welk doel het tijdschrift zou dienen met betrekking tot de vervulling van bijbelse profetieën. Maar op bladzijde 2 van de tweede uitgave van het tijdschrift (Jaargang 1, nummer 2) verscheen bovenaan de eerste kolom het opschrift: „Hebt u belangstelling voor ’Sions Wachttoren’?” Onder dit opschrift stond in paragraaf drie:
18 „Beschouw deze opmerkingen niet als een verzoek om geld. Neen. ’Sions Wachttoren’ heeft, zoals wij geloven, JEHOVAH als ondersteuner, en aangezien dit het geval is, zal er nooit aan mensen om steun worden gebedeld of gevraagd. Wanneer Hij die zegt: ’Al het goud en zilver van de bergen behoort mij toe’ in gebreke blijft de noodzakelijke geldmiddelen te verschaffen, zullen wij begrijpen dat het tijd is om de publikatie te staken.”
IN DE GODDELIJKE NAAM VOORWAARTS GAAN
19. Waaruit blijkt of Jehovah in gebreke is gebleven geldmiddelen voor het uitgeven van het tijdschrift te verschaffen?
19 Er kan niet over dit punt geredetwist worden. De uitgever van Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence (Sions Wachttoren en heraut van Christus’ tegenwoordigheid) betrad het wereldtoneel van religieuze activiteiten in de naam van JEHOVAH, net als de profeet Jeremia uit de oudheid dit had gedaan. Welnu, bleef Jehovah in gebreke de noodzakelijke geldmiddelen voor de verdere publikatie van dit tijdschrift te verschaffen? Het antwoord op deze vraag blijkt duidelijk uit het feit dat de publikatie van dit tijdschrift, hoewel het op verschillende tijden in verschillende landen werd verboden, sinds juli 1879 tot nu toe nooit is onderbroken, en dat zelfs geen enkele uitgave ooit is overgeslagen!
20. Welke oplage heeft het tijdschrift nu, en waarop vestigt de titel van dit tijdschrift de aandacht?
20 Op het ogenblik is de oplage van het tijdschrift De Wachttoren van aanvankelijk 6000 exemplaren per maand in één taal (Engels) gestegen tot een halfmaandelijkse oplage van 9.800.000 exemplaren in 79 talen. Thans, en wel sinds de uitgave van 1 maart 1939 (Engels) is dit tijdschrift getiteld „De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk.” Ook heeft De Wachttoren thans een zustertijdschrift getiteld „Ontwaakt!”, dat door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., in 33 talen en met een gemiddelde oplage van 8.900.000 exemplaren wordt gedrukt.
21, 22. (a) Wat werd tot een doel van het tijdschrift gemaakt, en welke naam namen degenen die het als hun officiële tijdschrift aanvaardden, aan? (b) Welke verplichting, als die van Jeremia, kwam er derhalve op hen te rusten?
21 Vanaf de uitgave van 1 januari 1926 heeft het tijdschrift De Wachttoren er speciaal moeite voor gedaan de naam van de God van de bijbel, Jehovah, op een sterk in het oog springende wijze aan de wereld kenbaar te maken. Het was alleen maar logisch dat die opgedragen, gedoopte christenen, die het tijdschrift als hun officiële publikatie aanvaardden, vijf jaar later (in 1931) de naam aannamen die op Jesaja 43:10 was gebaseerd, namelijk Jehovah’s Getuigen. Doordat de uitgevers en ondersteuners van het tijdschrift De Wachttoren en verwante publikaties vanaf 1879 aldus in de naam van Jeremia’s God kwamen en spraken, is het niet vreemd dat er een speciale verplichting op hen kwam te rusten. Welke verplichting? Om aan de gehele mensheid bekend te maken wat Jehovah in de bijbel had laten optekenen. Deze verplichting lijkt op de verantwoordelijkheid die op de schouders van Jeremia werd gelegd, tot wie God zei:
22 „En wat u betreft, gij dient uw heupen te omgorden en gij moet opstaan en tot hen spreken al wat ikzelf u gebied.” — Jer. 1:17.
23. Wat heeft de organisatie van Jehovah’s Getuigen voortdurend trachten te doen, en hoe?
23 De christelijke organisatie van Jehovah’s Getuigen heeft haar verplichting in dat opzicht ingezien en heeft er voortdurend naar gestreefd zich ervan te kwijten. Niet alleen publiceert ze de volledige bijbel in een aantal vertalingen, maar ze publiceert en verspreidt ook gebonden boeken, brochures en traktaten waarin Jehovah’s geschreven Woord in zijn geheel — dat wil zeggen, „al wat ikzelf u gebied” — wordt verklaard. Tot op heden heeft ze zich er niet van weerhouden dit te doen.
24. Hoe zette Jezus het belangrijkste werk voor zijn discipelen uiteen?
24 Jezus Christus, als een profeet die groter is dan Jeremia, zette het belangrijkste werk voor zijn discipelen uiteen toen hij zei: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën.” Ook: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader [Jehovah] en van de Zoon [Jezus Christus] en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” — Matth. 24:14; 28:19, 20.
25. Hoe hebben Jehovah’s Getuigen dit opgedragen werk ten uitvoer gebracht, maar hoe staat het met degenen dit werk bestrijden?
25 Dit werk, waartoe Gods Zoon Jezus Christus opdracht heeft gegeven, is door Jehovah’s christelijke getuigen over de gehele aardbol verbreid, zodat het in 216 landen en eilandgroepen in 194 talen ten uitvoer wordt gebracht. Mensen die hen in dit door God opgedragen werk tegenstaan, maken zichzelf in werkelijkheid tot strijders tegen God. Door dit te doen, strijden zij een verliezende strijd. Wanhopig volharden zij in hun mening dat zij in hun strijd tegen de kleine gezalfde Jeremiaklasse en hun loyale metgezellen de overwinning zullen behalen. Maar Jehovah’s Woord geeft ons de verzekering dat zij ons nooit zullen overmeesteren!
[Illustratie op blz. 16, 17]
De oplage van „De Wachttoren” is toegenomen van 6000 exemplaren per maand in het Engels tot een halfmaandelijkse druk van 9.800.000 exemplaren in 79 talen; tien ervan worden hier getoond: