In getrouwheid volharden
„O Jehovah, zien die ogen van u niet naar getrouwheid?” — Jer. 5:3.
1. Hoe verschilde Jeruzalems handelwijze van die van Jeremia?
JEHOVAH vroeg betreffende het Jeruzalem uit de oudheid: „Waarom is dit volk . . . ontrouw met een bestendige ontrouw?” Dit kwam doordat zij een weerspannige handelwijze volgden en „de populaire weg [bewandelden], gelijk een paard dat zich stort in de strijd”. Hun vleselijke kijk op de dingen had rampspoed tot gevolg, want „zij [hadden] het recht van Jehovah niet leren kennen” (Jer. 8:5-7). In scherpe tegenstelling hiermee volhardde Jeremia in getrouwheid. Veertig jaar lang, tot de vernietiging van Jeruzalem, en zelfs nog na die tijd, ging hij ermee voort zijn opdracht te vervullen door Jehovah’s oordelen bekend te maken.
2. Hoe kwam Jeremia’s situatie, met betrekking tot de naderende verdrukking, overeen met die van Gods volk in deze tijd? (Jer. 4:5, 6; 6:1)
2 Jeremia schijnt de dag of het uur van Jeruzalems verwoesting niet van tevoren geweten te hebben. Maar hij was zich bewust van een „groot gedreun uit het land van het noorden” — Babylon. Hij wist dat het terechtstellingsleger naderbij kwam en dat Gods oordelen zeker waren. Zo ziet ook Jehovah’s volk in deze tijd duidelijk het „teken” van de nadering van „een verdrukking . . . zoals er sedert het begin der schepping . . . niet is voorgekomen”. — Jer. 10:22; Mark. 13:4, 19.
3. (a) Wat hebben Jehovah’s Getuigen in de hedendaagse tijd bekendgemaakt, en hoe lang reeds? (b) Wat hebben zij bij hun geloof gevoegd?
3 Jehovah’s christelijke getuigen hebben nu reeds bijna 60 jaar lang aan de natiën buiten en binnen de christenheid bekendgemaakt dat deze wereld zich sinds 1914 in haar „tijd van het einde” bevindt en dat het gehele samenstel binnenkort te gronde zal gaan in „een tijd van benauwdheid . . . zoals er niet is teweeggebracht sedert er een natie is ontstaan tot op die tijd” (Dan. 12:1, 4). Demonische krachten vergaderen de natiën tot Har–mágedon (Openb. 16:13-16). Terwijl de leden van de hedendaagse Jeremiaklasse deze tijdingen bekendmaken, volharden zij in getrouwheid. Bij hun geloof voegen zij volharding. — 2 Petr. 1:5, 6.
4. Wat is de bron van onze aanmoediging, en hoe wordt dit in Jeremia 17:5-8 geïllustreerd?
4 De leden van de Jeremiaklasse, alsook allen die zich nog maar pas bij de rijen van de Koninkrijksbekendmakers hebben aangesloten, hebben voortdurend aanmoediging nodig om voorwaarts te gaan totdat zij de zege hebben behaald. Jehovah voorziet nu juist in zulk een aanmoediging. In tegenstelling tot degene „die op de aardse mens vertrouwt en die werkelijk vlees tot zijn arm maakt”, stellen degenen die door Jeremia werden afgebeeld hun vertrouwen in Jehovah en maken zij hem tot hun hoop en vertrouwen. Zij worden „als een boom geplant bij de wateren”, zodat hun wortels zich kunnen uitslaan ten einde al Jehovah’s levengevende voorzieningen gretig in zich op te nemen. Noch de „hitte” van vervolging, noch de „droogte” als gevolg van verbodsbepalingen en restricties, kunnen hen doen „nalaten vrucht voort te brengen”. Als een produktieve boom brengen zij „welig” lof voort tot eer van Jehovah. Hierin zijn zij „gezegend”. — Jer. 17:5-8.
AAN DE BEPROEVING VAN VOLHARDING HET HOOFD BIEDEN
5. Welk voorbeeld van Jeremia’s volharding dient ons aan te sporen?
5 Hebben sommigen thans hun ogen op materiële doeleinden gericht in plaats van op de kostelijke schat van Koninkrijksdienst? Hebben sommigen er soms moeite mee te volharden? Welnu, houd dan in gedachten dat Jeremia het soms ook moeilijk vond te volharden. Hij wilde zelfs met Gods dienst ophouden. Maar toen bemerkte hij dat het woord van Jehovah in zijn hart „als een brandend vuur” was, „opgesloten in [zijn] beenderen”. Dat woord zette hem ertoe aan door te vechten en over zijn vijanden te zegevieren (Jer. 20:9). Wanneer wij enkele van de problemen onderzoeken waarmee Jeremia had te kampen en die hij overwon, zal dit ons beslist met het verlangen vervullen te volharden ten einde de overwinning te behalen!
6. (a) Waar vond Jeremia kracht om te volharden? (b) Welke omgang dienen wij in overeenstemming met Jeremia’s voorbeeld te vermijden?
6 Jeremia ondervond bittere tegenstand van de zijde van zijn eigen stadsgenoten in Anathoth, die tegen hem zeiden: „Gij moogt niet profeteren in de naam van Jehovah, opdat gij niet sterft door onze hand.” Zijn eigen broeders en de leden van het huisgezin van zijn vader handelden verraderlijk jegens hem. Hij schijnt overal vijanden gehad te hebben die kwaad over hem afsmeekten (Jer. 11:21; 12:6; 15:10). Jeremia vond echter de kracht die nodig was om te volharden. Waar? Hij putte die kracht uit gebed tot Jehovah en door te beseffen welk een voorrecht hij genoot door Jehovah’s naam en woord te mogen dragen:
„Uw woorden werden gevonden en ik at ze vervolgens op; en uw woord wordt mij tot uitbundige vreugde en verheuging van mijn hart; want uw naam is over mij uitgeroepen, o Jehovah God der legerscharen. Ik heb niet gezeten in de intieme groep van hen die schertsen en mij niet aan uitgelatenheid overgegeven” (Jer. 15:16, 17).
Jeremia putte vreugde uit Jehovah’s woorden en het dragen van Zijn naam. Hij schepte geen behagen in het lege gescherts van goddeloze mensen en ging hun gezelschap wijselijk uit de weg. Zouden wij dit soms in mindere mate moeten doen?
7. (a) Wat stelde Jeremia in staat zijn ongehuwde staat zonder klagen te aanvaarden? (b) Hoe reageerde Jeremia op Pashurs hardvochtige behandeling?
7 Als een teken dat zijn boodschap volledig betrouwbaar was, verbood Jehovah Jeremia te trouwen. Aldus zou hij geen kinderen voor de vernietiging voortbrengen. Hij klaagde niet over zijn ongehuwde staat maar liet zich geheel en al in beslag nemen door het werk dat aan de orde was. Na verloop van tijd nam Pashur, een ambtsdrager in het huis van Jehovah, aanstoot aan Jeremia’s woorden, waarna hij hem sloeg en hem ’s nachts in het blok liet slaan. Maar na zijn vrijlating maakte Jeremia opnieuw onbevreesd aan Pashur bekend dat geheel Juda in de hand van de koning van Babylon gegeven zou worden. — Jer. 16:1-4; 20:1-6.
8. Hoe spreidde Jeremia gedurende Jojakims regering onbevreesdheid ten toon?
8 Toen de goddeloze koning Jojakim in 628 v.G.T. op de troon kwam, liet Jehovah Jeremia een krachtige profetie bekendmaken, en opnieuw zei Hij tot hem: „Doe er geen woord af.” Terwijl Jeremia in het voorhof van de tempel van Jehovah stond, sprak hij derhalve alle woorden die Jehovah hem had opgedragen te spreken, waarlijk een boodschap van ondergang voor Juda en Jeruzalem. Wat was het resultaat? Het verslag antwoordt:
„Zo geschiedde het, toen Jeremia geëindigd had alles te spreken wat Jehovah hem geboden had tot het gehele volk te spreken, dat de priesters en de profeten en het gehele volk hem vastgrepen, zeggende: ’Gij zult beslist sterven. Waarom hebt gij in de naam van Jehovah geprofeteerd, zeggende: „Gelijk dat in Silo zal dit huis worden, en deze stad zelf zal verwoest worden om zonder inwoner te zijn”?’ En heel het volk bleef zich om Jeremia verzamelen in het huis van Jehovah” (Jer. 26:1-9).
De vorsten van Juda verschenen op het toneel en de priesters en de profeten eisten het doodsoordeel. Maar in een bezielende toespraak maakte Jeremia duidelijk dat Jehovah hem had uitgezonden om te profeteren, dat hij Jehovah’s stem had gehoorzaamd en dat zij onschuldig bloed zouden vergieten als zij hem ter dood brachten. — Jer. 26:10-15.
9. (a) Wie kwamen voor Jeremia op? (b) Aan welke recente omstandigheid herinnert dit ons?
9 Toen kwamen de vorsten en geheel het volk voor Jeremia op, met de woorden: „In de naam van Jehovah, onze God, heeft hij tot ons gesproken.” Ook ontving Jeremia steun van de zijde van enkele ouderlingen, zoals onder andere van Ahikam, de vader van Gedalja (Jer. 26:16-24). Jeremia bleef derhalve onbevreesd profeteren. Deze tijdelijke onderbreking in de jacht van de Judeeërs op Jeremia herinnert ons aan de mate van verlichting die onze broeders in Malawi hebben ervaren. Sommige recente verslagen wijzen erop dat velen van hen uit gevangenissen zijn bevrijd en weer naar hun huis mochten terugkeren en hun velden mochten bebouwen. Sommige jongeren die hen vroeger vervolgden, studeren naar verluidt nu de bijbel met hen. In andere delen van het land maken plaatselijke functionarissen en familieleden het Jehovah’s volk echter moeilijk een normaal leven te leiden. Maar net als Jeremia blijven zij in hun rechtschapenheid volharden.
HET GESCHIL VAN DE PROFETEN
10, 11. (a) Welke profetische illustratie werd door Jeremia en Hananja uitgebeeld? (b) Hoe bleek Jeremia een ware profeet te zijn?
10 Gedurende de regering van Zedekía heeft Jeremia ook een profetische illustratie uitgebeeld. Op aanwijzing van Jehovah legde hij houten jukstaven op zijn hals, terwijl hij bekendmaakte dat Juda en omringende natiën zich onder het juk van de koning van Babylon moesten plaatsen, omdat ze anders zwaar gestraft zouden worden. De profeet Hananja verwijderde het jukhout echter van Jeremia’s hals en verbrak het, terwijl hij verklaarde dat Jehovah binnen twee jaar even gemakkelijk het juk van Babylon van de hals van de natiën zou verbreken. — Jer. 27:2-15; 28:1-11.
11 Wie won het in dit geschil van de profeten? Was Jeremia of Hananja de ware profeet van Jehovah? Jehovah liet hier geen twijfel over bestaan toen hij Jeremia gebood te profeteren dat de houten jukstaven door ijzeren jukstaven vervangen zouden worden en dat Hananja binnen het jaar zou sterven. Niet alleen stierf Hananja in de zevende maand van dat jaar, maar het juk van Babylon bleek uiteindelijk werkelijk een ijzeren juk te zijn. — Jer. 28:12-17.
12, 13. (a) Welke hedendaagse groep handelt als Hananja, en hoe vergaat het hen? (b) Waardoor worden Gods ware getuigen gesteund?
12 Wat lijken de hedendaagse valse profeten die het werk van Jehovah’s Getuigen met kwade oogmerken trachten ’af te breken’, veel op Hananja! Sommigen van hen wandelen misschien een tijdlang met Gods volk, maar zij worden ontevreden wanneer hun zelfzuchtige ambities niet worden vervuld en zij keren zich tot precies dezelfde leerstellingen die zij vroeger hadden uitgespuwd. Zij prediken „door afgunst en wedijver” en beslist niet „door welwillendheid”, want zij hebben niets opbouwends te zeggen (2 Petr. 2:22; Fil. 1:15). Hun verwachtingen met betrekking tot de komst van de „grote verdrukking” verschillen van die van de Jeremiaklasse.
13 Maar net zo zeker als Jehovah het gebroken houten juk door een ijzeren juk verving, zo zal de „grote verdrukking” beslist op Gods bestemde tijd komen. En net zo zeker als Hananja in datzelfde jaar onder Jehovah’s oordeel stierf, zullen deze tegenstand biedende profetische groepen te bestemder tijd terechtgesteld worden. Zij genieten geen vreugde en bezitten niet Jehovah’s geest of „woord”, waarvan zij steun zouden kunnen ontvangen. — Jer. 23:16-19; 31:1, 12.
HOUD VAST AAN UW VERTROUWEN!
14. (a) Welke vertrouwen dienen wij net als Jeremia ten toon te spreiden? (b) Waarom moeten wij altijd waakzaam zijn?
14 Evenals Jeremia dienen ook wij een onwankelbaar vertrouwen te hebben in Jehovah’s profetische „woord”. Als een bewijs van zulk een vertrouwen kocht Jeremia in gehoorzaamheid aan „het woord van Jehovah” slechts één jaar voordat de Babylonische legers het land binnenvielen om het te verwoesten, een erfelijk landbezit in Anathoth! (Jer. 32:8-25) In deze laatste dagen dienen wij eveneens het vertrouwen te hebben dat Jehovah elk woord van zijn belofte dat hij zijn volk zal beschermen en grondvesten, zal vervullen (Jer. 32:38-41). De tijd dat de hemelse legers onder Christus Jezus de aanval zullen ondernemen, is gevaarlijk dichtbij. Het is daarom dringend noodzakelijk steeds waakzaam te blijven en Gods „woord” bekend te maken. — Mark. 13:10, 32-37.
15, 16. (a) Wat schonk Jeremia kracht? (b) Aan welk probleem moest Baruch het hoofd bieden? (c) Hoe worden wij thans door Jehovah’s waarschuwing aan Baruch aangemoedigd? (Openb. 2:3)
15 Jeremia had het niet gemakkelijk. Maar door zijn vertrouwen in Jehovah en zijn loyaliteit aan zijn opdracht heeft hij kunnen volharden. Hij kon ook zijn getrouwe metgezel en secretaris Baruch aanmoedigen toen deze neerslachtig werd. Toen Jeremia ongeveer 20 of 30 jaar achtereen had geprofeteerd, verklaarde Baruch:
„Wee mij toch, want Jehovah heeft droefheid aan mijn smart toegevoegd! Ik ben afgemat wegens mijn zuchten, en een rustplaats heb ik niet gevonden.”
Jehovah zei hem echter door bemiddeling van Jeremia:
„’Zie! Wat ik heb opgebouwd, haal ik omver, en wat ik heb geplant, ruk ik uit, ja, zelfs het gehele land. Maar wat u betreft, gij blijft grote dingen voor u zoeken. Blijf ze niet zoeken. Want zie, ik breng een rampspoed over alle vlees’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik wil u uw ziel ten buit geven in alle plaatsen waarheen gij mocht gaan’” (Jer. 45:1-5).
Ja, deze getrouwe dienstknecht van God was met het verstrijken van de tijd moe geworden. Maar Jehovah verzekerde Baruch dat Zijn bestemde tijd om ’uit te rukken en omver te halen’, Zijn tijd om verdrukking over het ontrouwe Jeruzalem en Juda te brengen, nabij was. Hoewel er een schijnbaar uitstel bleek te bestaan, was die „rampspoed” zeker!
16 Jehovah gaf Baruch de waarschuwing niet naar de wereldse, materialistische wegen van de Judeeërs terug te keren ten einde zijn eigen persoonlijke voordeel te zoeken. Neen, hij moest getrouw aan de zijde van Jehovah’s profeet dienst blijven verrichten. Evenzo is het er in deze twintigste-eeuwse „laatste dagen” voor geen van Gods dienstknechten de tijd voor naar deze ten ondergang gedoemde materialistische wereld terug te keren. Zij bewaren hun juiste plaats door met volharding dienst te blijven verrichten totdat zij ten slotte na de storm van Har–mágedon in het rijk van Gods koninkrijk ’hun ziel ten buit ontvangen’.
LOYALE METGEZELLEN
17. Wie waren de Rechabieten, en wat leidde ertoe dat Jehovah hen beloonde?
17 Jeremia had nog meer vrienden. Dezen verschenen slechts na vele jaren van getrouwe dienst en door Jehovah’s leiding op het toneel. Toen de goddeloze Jojakim nog aan de macht was, droeg Jehovah Jeremia op de Rechabieten naar de tempel te brengen. Deze Rechabieten waren de nakomelingen van Jonadab, die zich in de dagen van koning Jehu, ongeveer 250 jaar voordien, had doen kennen als iemand die aan Jehovah’s zijde stond (2 Kon. 10:15-17). Jonadab had zijn nakomelingen het gebod gegeven dat zij „tot onbepaalde tijd” geen wijn mochten drinken. En nu, bij de eerste nadering van de Babyloniërs, hadden de Rechabieten toevlucht gezocht in Jeruzalem. Jeremia zette hun wijn voor. Maar in loyale gehoorzaamheid aan hun voorvader Jonadab weigerden zij deze te drinken. Jehovah stelde de ongehoorzaamheid van Juda en Jeruzalem toen tegenover de duurzame loyaliteit van de Rechabieten en verklaarde:
„Van Jonadab, de zoon van Rechab, zal niet worden afgesneden een man die voor altijd voor mijn aangezicht staat.”
Aldus ontvingen de nakomelingen van Jonadab een grootse beloning: bevrijding gedurende de verdrukking die over Jeruzalem kwam. — Jer. 35:1-19.
18. Wie zijn de hedendaagse Rechabieten, en waar vinden zij bescherming?
18 Deze Rechabieten hebben hun tegenhanger in deze tijd — rechtgeaarde personen met juiste beginselen die in deze „kritieke tijden” misschien zelfs hebben getracht in de religieuze begrenzingen van de hedendaagse „christenheid” toevlucht te vinden (2 Tim. 3:1). Hun werkelijke toevlucht is echter in Jehovah’s voorziening door bemiddeling van Christus gelegen. Hij zendt de hedendaagse Jeremiaklasse naar hen toe met een boodschap die hun redding betekent. Neen, de veiligheid van zulke „Jonadabs” kan niet in de uiteengevallen christenheid gevonden worden maar onomstootbaar aan de zijde van Jehovah’s hedendaagse „profeet”.
19. Hoe dient Jeremia’s houding voor Zedekía ons aan te moedigen?
19 De laatste koning van Juda, Zedekía (617-607 v.G.T.), verzocht Jeremia ten behoeve van Juda tot Jehovah te bidden. Jeremia bleef echter de naderende vernietiging van Jeruzalem bekendmaken. Toen hij later, na hardvochtig behandeld te zijn en veel dagen gevangen gezeten te hebben, voor de koning werd geleid, vroeg deze hem heimelijk: „Is er een woord van Jehovah?” Onmiddellijk gaf Jeremia het rechtstreekse antwoord: „Dat is er inderdaad! . . . In de hand van de koning van Babylon zult gij gegeven worden!” (Jer. 37:3-17) Evenzo wijzen Jehovah’s Getuigen in deze tijd ronduit op het goddelijke oordeel. Zij hebben geen belangstelling voor bewegingen die intergeloof propageren en ook zijn zij niet genegen de boodschap die tegen de christenheid wordt bekendgemaakt, te verzachten.
20. (a) Wat leidde ertoe dat Ebed-Melech Jeremia redde, en hoe werd deze Ethiopiër beloond? (b) Wie hebben in de hedendaagse tijd als Ebed-Melech gehandeld, en waar zal dit voor hen op uitlopen? (Matth. 25:34, 40)
20 Wegens de standvastigheid waarmee Jeremia Jehovah’s oordelen tegen de stad bekendmaakte, werd hij in een put geworpen, waar hij in het slijk wegzakte. Hem scheen een ellendige dood beschoren te zijn. Maar een Ethiopische eunuch, Ebed-Melech, ging naar de koning toe en pleitte ten behoeve van Jeremia. Op aanwijzing van de koning nam Ebed-Melech 30 mannen met zich mee, waarna zij Jeremia met behulp van versleten lompen en lappen uit deze put omhoogtrokken en hem terugbrachten naar een plaats in het Voorhof van de Wacht. Daar bleef hij totdat Jeruzalem werd verwoest en hij werd bevrijd. Maar hoe stond het met Ebed-Melech? Toen Jeremia nog in het voorhof was, kwam het woord van Jehovah tot hem, zeggende:
„Ga, en gij moet tot Ebed-Melech, de Ethiopiër, zeggen: ’Dit heeft Jehovah der legerscharen, de God van Israël, gezegd: „Zie, ik doe mijn woorden over deze stad in vervulling gaan tot rampspoed en niet ten goede, en ze zullen stellig op die dag voor uw aangezicht geschieden. En ik wil u op die dag bevrijden”, is de uitspraak van Jehovah, „en gij zult niet gegeven worden in de hand van de mannen voor wie gijzelf bang zijt. Want ik zal u zonder mankeren ontkoming verschaffen, en door het zwaard zult gij niet vallen, en uw ziel zal u stellig ten buit worden, omdat gij op mij hebt vertrouwd”, is de uitspraak van Jehovah.’”
Toen de legers van Babylon met donderend geraas vanuit het noorden aanstormden, bracht Ebed-Melech er dan ook het leven af. Ook in de hedendaagse tijd hebben veel personen, zelfs met inbegrip van regerings- en gevangenisautoriteiten, de vervolgde getuigen van Jehovah vriendelijk bejegend. Later zijn enkelen van hen Getuigen geworden die voor redding in aanmerking komen wanneer de hemelse terechtstellingslegers van Christus Jezus te Har–mágedon tot handelen overgaan. — Jer. 38:6-13; 39:15-18; Openb. 7:14-17; 16:16.
21. (a) Hoe zijn de hedendaagse dienstknechten van Jehovah te vergelijken met die in Jeremia’s tijd? (b) In welke opzichten leggen zij volharding aan de dag? (Openb. 14:12)
21 Het is verheugend op te merken dat er thans op aarde nog steeds personen zijn van hetzelfde kaliber als Jeremia, Baruch, de Rechabieten en Ebed-Melech. Dat dit zo is, blijkt uit het bericht van de wereldomvattende activiteit van Jehovah’s Getuigen gedurende hun dienstjaar 1977. Er zullen er inderdaad enkelen zijn die, doordat zij net als Baruch moe werden, zich een tijdlang tot zelfzuchtige belangen hebben gewend, maar dezen dienen in gedachten te houden dat Baruch, hoewel hij werd beproefd, aan de zijde van Gods profeet bleef staan. Ja, het is alleszins de moeite waard te volharden, met het vooruitzicht zich na de „grote verdrukking” in eeuwig leven te verheugen. En mogen er nog steeds personen gevonden worden die rechtvaardigheid liefhebben en een gezindheid als die van Jonadab en Ebed-Melech bezitten. Allen die ijverig geloof oefenen in Jehovah’s beloften en die tot het einde volharden, wacht een rijke beloning!
[Illustratie op blz. 21]
Nadat Jeremia in een lege put was geworpen, kreeg Ebed-Melech, een Ethiopiër, toestemming van de koning hem te laten redden; God beloonde deze liefdevolle daad