De uitdaging van het „goede nieuws”
1. Wat is het beste nieuws dat men thans kan horen, en waarom is dit zo?
IEDEREEN hoort graag goed nieuws. Hoe gelukkig is de echtgenoot niet wanneer hij hoort dat zijn vrouw voorspoedig bevallen is van hun eerste zoon! Hoe gelukkig stemt het ons wanneer wij bericht krijgen dat goede vrienden of geliefde familieleden — misschien vader of moeder wel — ons binnenkort zullen bezoeken! Hoe gelukkig is de boer wanneer hij goed nieuws van de velden verneemt, dat het gezaaide begint uit te spruiten! Hoe gelukkig is de man die, na vele maanden werk gezocht te hebben, eindelijk een baan krijgt! Nu zal hij weer geld hebben om in de levensbehoeften van zichzelf, zijn vrouw en zijn kinderen te voorzien. Ja, er zijn vele gebeurtenissen en berichten die goed nieuws voor ons kunnen betekenen, maar van alle goede berichten zou niets beter kunnen zijn dan het „goede nieuws van [Gods] koninkrijk”, want door dit nieuws wordt de gehoorzame mensheid de hoop geschonken op eeuwige zegeningen van leven en vrede in een nieuwe wereld. — Matth. 24:14, NW.
2. Wat gaat vaak met het horen van goed nieuws gepaard? Illustreer dit.
2 Merk echter op dat goed nieuws meestal met verantwoordelijkheid gepaard gaat. Het betekent een uitdaging. Het doet op de ontvanger van het goede nieuws een beroep handelend op te treden en iets te doen om zijn waardering voor het goede nieuws tot uitdrukking te brengen, zodat hij er ten volle voordeel van kan trekken. De komst van een eerstgeborene vormt goed nieuws voor een echtpaar, maar door dit wonder van de geboorte worden de echtelieden vader en moeder. Het betekent voor hen dat zij hun leven aan de nieuwe situatie moeten aanpassen en de verantwoordelijkheid van het ouderschap op zich moeten nemen. De komst van gasten betekent werk voor degene die hen ontvangt, hoewel het prettig is toebereidselen te maken om de bezoekers een gastvrij onthaal te kunnen bieden. Het uitspruiten van het gewas op de velden van de boer vormt een uitdaging voor hem. Het betekent dat hij er tijd en aandacht aan moet besteden — de vogels die het nieuwe gewas zouden kunnen belagen, moeten worden weggejaagd, het onkruid moet worden gewied en de jonge plantjes moeten worden begoten. Hij zal hard moeten werken om voor het nieuwe gewas te zorgen totdat het rijp is en met succes geoogst kan worden. Het goede nieuws dat de werkeloze een baan kan krijgen, brengt voor de betrokkene verantwoordelijkheid met zich mee. Hij heeft zich er nu door middel van een contract toe verbonden bepaalde werkzaamheden te verrichten en hij zal zich loyaal aan dit contract moeten houden wil hij in zijn baan gehandhaafd blijven. De uitdaging waarvoor hij zich geplaatst ziet, is: Zal hij een goede werker blijken te zijn?
3. (a) Wat deelt het „goede nieuws” ons over de toekomst van deze aarde mee? (b) Welke vragen stellen oprechte personen thans?
3 Hetzelfde is waar met betrekking tot het „goede nieuws van het koninkrijk”. Wanneer men dit goede nieuws hoort, wordt men met een uitdaging geconfronteerd — op degenen die het horen, wordt hierdoor namelijk een beroep gedaan iets te doen waardoor wordt gedemonstreerd dat zij er waardering voor hebben. En wat is dit nieuws niet goed! Gods koninkrijk onder Christus Jezus zal dit goddeloze samenstel van dingen vernietigen, het zal een einde maken aan haat en oorlog en aan ziekte, ernstige kwalen en de dood en het zal deze aarde in een paradijs veranderen dat door volmaakte en gezonde mannen en vrouwen die in vrede en geluk leven, zal worden bewoond; ja, het zal dit alles in de zeer nabije toekomst, binnen dit geslacht, bewerkstelligen. (Zie Daniël 2:44; Psalm 37:10, 11; 46:10 9; Jesaja 9:5, 6 6, 7; Openbaring 21:3, 4; Matthéüs 24:3-14, 32-34.) U zult ongetwijfeld reeds enigszins met dit goede nieuws op de hoogte zijn. Dat u deze bladzijden leest, geeft reeds te kennen dat u belangstelling hebt voor het goede nieuws en voor Gods voornemen door middel van zijn koninkrijk. U koestert ongetwijfeld de wens onder dat beste aller koninkrijken te leven ten einde u eeuwig in de zegeningen ervan te verheugen. Wanneer dit uw oprechte wens is, zult u zich vanzelfsprekend afvragen: „Welke verplichting legt dit mij op? Als ik het goede nieuws van Gods koninkrijk aanvaard, hoe zal dit dan thans op mijn leven van invloed zijn?”
4. Wat voor soort van gedrag wordt er thans van degenen die leven onder Gods koninkrijk wensen te verwerven, vereist, en waarom betekent dit een verandering?
4 Wij kunnen het er allen over eens zijn dat de woorden van de apostel Paulus in Efeziërs 5:16 toepasselijk zijn voor onze tijd: „De dagen zijn kwaad.” Ja, wij leven zeer beslist in een goddeloze wereld, in een wereld van onrechtvaardigheid, een wereld waarin de gedachten en daden der mensen slecht zijn. Het gedrag dat de mensen en natiën aan de dag leggen, is niet tot verheerlijking van God en is zijn koninkrijk onwaardig. Wij zijn in deze wereld opgegroeid, te midden van tradities en gewoonten die in vele gevallen in strijd zijn met Gods rechtvaardige beginselen en in gezelschap van mensen wier gedrag ver afwijkt van de maatstaven die wij in de bijbel, Gods Woord, aantreffen. Dit alles heeft op ons en op onze levenswijze een bepaalde invloed uitgeoefend. Dat wij in een verdeelde wereld zijn opgegroeid, heeft ook tot gevolg gehad dat wij ons door verschillende banden van trouw hebben laten binden — banden waarmee wij aan familie, stam, ras en natie zijn verbonden — hetgeen vaak tot verdeeldheid, haat, achterdocht, valse trots en een gevoel van superioriteit ten opzichte van anderen leidt. Wanneer wij in de bijbel over Gods koninkrijk lezen, leren wij echter dat degenen die eeuwig leven zullen ontvangen, zich door nóg een band van trouw moeten laten binden, namelijk door trouw of loyaliteit aan Jehovah, de Opperste Regeerder van het universum, en zijn koninkrijk onder Christus Jezus; verder vernemen wij over een nieuwe levenswijze die in overeenstemming is met de heerschappij van dat koninkrijk. Dit vereist dat men een gedrag aan de dag legt dat van het gedrag van de wereld verschilt. Het vereist dat men zich „op een wijze [gedraagt] het goede nieuws omtrent de Christus waardig”. — Fil. 1:27, NW.
5. Wat betekent het voor ons het „goede nieuws van het koninkrijk” te aanvaarden?
5 Het is belangrijk om in te zien dat het „goede nieuws” een koninkrijk, Gods koninkrijk, betreft. Een koninkrijk is een regering en het oefent als zodanig heerschappij uit of bestuurt degenen die er de onderdanen van zijn. Evenals andere regeringen wetten hebben ten einde de onderdanen ervan te besturen, heeft ook Gods koninkrijk wetten of regels waardoor het gedrag van de onderdanen ervan wordt bestuurd. Het „goede nieuws” aanvaarden, betekent derhalve in werkelijkheid dat men de verantwoordelijkheid aanvaardt een onderdaan van Gods hemelse koninkrijk te zijn, dat men zich eraan onderwerpt en nederig de geboden van de Soevereine Regeerder van het universum, Jehovah God, accepteert en gehoorzaamt. Alleen door zo te handelen, zal men „het Koninkrijk Gods waardig geacht” kunnen worden. — 2 Thess. 1:5.
6. Waarom is dit thans een zeer dringende aangelegenheid?
6 Dit is een aangelegenheid waar alle personen die op aarde leven, dringend aandacht aan moeten besteden. Het „goede nieuws van het koninkrijk” wordt thans over de gehele wereld gepredikt — dat is iets wat niemand kan ontkennen. Dit komt omdat wij in de „laatste dagen” van deze tegenwoordige wereld leven en de tijd waarin allen die op aarde leven, een laatste oordeel zullen ontvangen, nabij is. Het is een kwestie van leven en dood hóe u naar het „goede nieuws” luistert en of u bereid bent er gehoorzaam aan te zijn en uw leven er in overeenstemming mee te brengen. De tijd zal nu heel binnenkort aanbreken dat Christus Jezus als Koning van Gods koninkrijk, te zamen met zijn heilige engelen, „straf [zal oefenen] over hen, die God niet kennen en het evangelie van onzen Here Jezus niet gehoorzamen”. — 2 Thess. 1:7-10.
HET GOEDE NIEUWS DAT AAN ISRAËL WERD BEKENDGEMAAKT
7. Welk goede nieuws werd aan de natie Israël bekendgemaakt toen deze zich in Egypte bevond?
7 De Israëlieten — de nakomelingen van Jakob of Israël, de zoon van Isaäk, zoon van Abraham — woonden vele jaren in het land Egypte. In dat land van de farao’s werden zij talrijk, maar zij werden er ook gehaat en vervolgd. Zij werden zwaar onderdrukt en tot een slavenvolk gemaakt. In deze tijd van moeilijkheden kwam er echter goed nieuws tot hen! Daarom werden zij vele jaren later het volk genoemd „aan wie het goede nieuws het eerst werd bekendgemaakt” (Hebr. 4:6, NW). Door bemiddeling van zijn woordvoerder Mozes, deelde Jehovah God de Israëlieten de volgende opwindende boodschap mee: „Ik [zal] u uit de ellende van Egypte voeren . . . naar het land der Kanaänieten . . . naar een land vloeiende van melk en honig” (Ex. 3:17). Wat een vertroostende boodschap! En met wat een vreugde hoorden de Israëlieten deze aan! Wat schonk het bovendien een vreugde toen zij later getuige waren van de wonderbaarlijke bevrijding die Jehovah voor hen bewerkstelligde toen hij door middel van de tien plagen en ten slotte door de Egyptenaren in de Rode Zee te verdelgen terwijl de Israëlieten onder het bevel van Mozes droogvoets de overzijde bereikten, waar zij veiligheid vonden, zijn almacht ten behoeve van hen demonstreerde! (Exodus, de hoofdstukken 7 tot en met 15.) Toen zij zich nog in Egypte bevonden, had Mozes verder de opdracht gekregen tot dit volk te zeggen: „Ik ben de HERE, Ik zal u onder den dwangarbeid der Egyptenaren uitleiden, u redden van hun slavernij en u verlossen door een uitgestrekten arm en onder zware gerichten. Ik zal Mij u tot een volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn, opdat gij weet, dat Ik, de HERE, uw God, het ben, die u onder den dwangarbeid der Egyptenaren uitleid” (Ex. 6:5, 6 6, 7). Hier werd aan de Israëlieten de gezegende belofte gegeven dat zij als Gods volk in een speciale verhouding tot Jehovah zouden komen te staan en dit zou zeer beslist van hen vereisen dat zij een gedrag aan de dag zouden leggen waardoor zij zich dit grote voorrecht waardig zouden tonen.
8. (a) Hoe konden de Israëlieten waardering tonen voor het goede nieuws dat aan hen werd bekendgemaakt? (b) Doordat de natie welke hoedanigheid aan de dag legde, werd ze uit Egypte bevrijd?
8 Waardering voor dit goede nieuws en het voorrecht Jehovah als hun God te hebben, zou er stellig toe leiden dat de natie Israël gaarne bereid zou zijn om alles wat Jehovah hun zou bevelen, gehoorzaam ten uitvoer te brengen. De gelegenheid om een dergelijke gehoorzaamheid aan de dag te leggen, deed zich spoedig voor toen Jehovah het volk in de tijd dat het zich nog in Egypte bevond, door bemiddeling van Mozes opdroeg het Pascha te vieren. De leden van elk gezin moesten op de avond van 14 Nisan (joodse kalender) in hun eigen huis bijeenkomen. Er moest een lam worden geslacht en het bloed moest op de deurposten worden gesprenkeld (Ex. 12:1-23). Na deze instructies van Mozes ontvangen te hebben, gingen „de Israëlieten . . . heen en deden dit; zoals de HERE Mozes en Aäron geboden had, zo deden zij” (Ex. 12:28). De gehoorzaamheid die de Israëlieten bij deze gelegenheid aan de dag legden, had tot resultaat dat hun huis werd overgeslagen toen de engel van Jehovah alle eerstgeborenen van de Egyptenaren doodde. „En op dezen zelfden dag leidde de HERE de Israëlieten uit het land Egypte, volgens hun legerscharen.” — Ex. 12:51.
9. (a) Wat zou de natie Israël volgens Jehovah’s woorden worden? (b) Wat eiste hij van hen?
9 In de derde maand nadat de Israëlieten Egypte hadden verlaten, kwamen zij bij de berg Sinaï aan, en daar maakte Jehovah, wederom door bemiddeling van Mozes als zijn woordvoerder, hun duidelijk in welke nieuwe verhouding zij thans als zijn volk tot hem zouden komen te staan. „Toen klom Mozes op tot God, en de HERE riep tot hem van den berg, en zeide: Zó zult gij zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de Israëlieten: gij hebt gezien, wat Ik den Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult. Toen kwam Mozes en ontbood de oudsten van het volk en legde hun al deze woorden die de HERE hem geboden had, voor. En het gehele volk antwoordde eenparig: Alles wat de HERE gesproken heeft, zullen wij doen.” — Ex. 19:3-8.
10. In hoeverre werd het leven van Jehovah’s verbondsvolk door Zijn wetten bestuurd?
10 De natie Israël was uniek. De gehele natie, iedere man, iedere vrouw en ieder kind, kwam onder die verbondsregeling, vaak het wetsverbond genoemd, te staan, en hierdoor werden de Israëlieten een afzonderlijke natie of een afzonderlijk volk voor Jehovah. Inderdaad, Jehovah was hun Koning en als zodanig oefende hij het recht uit om wetten te maken die elk aspect van het leven van zijn onderdanen bestreken. De wetten die hun door bemiddeling van Mozes werden gegeven, hadden betrekking op hun aanbidding van God, het doen van offeranden en het brengen van slachtoffers; er waren wetten betreffende het eten van voedsel en betreffende geestelijke en fysieke reinheid en een juist moreel gedrag; er werden wetten gegeven met betrekking tot de juiste verhouding in het huwelijk en de plichten van echtgenoten en echtgenotes en ouders en kinderen; ook werden er wetten en beginselen gegeven die als leidraad dienden bij de verhouding waarin zij als buren tot elkaar stonden, wetten waarin de nadruk werd gelegd op de noodzaak in hun omgang met elkaar zowel eerlijkheid en gerechtigheid als barmhartigheid en liefde aan de dag te leggen.
11. Welke wet over het bloed heeft God Israël gegeven, en op welk eerder gegeven gebod was deze wet gebaseerd?
11 Sommige van deze wetten vormden slechts een uitbreiding van beginselen of wetten die reeds eerder waren gegeven en die voor alle mensen, als nakomelingen van Adam en Noach, bindend waren en nog zijn. De wetten over de heiligheid van het bloed die aan Israël werden gegeven, waren bijvoorbeeld gebaseerd op het goddelijke gebod dat God Noach na de vloed had gegeven en dat in Genesis hoofdstuk 9 staat opgetekend. „Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid. Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten. En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen. Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door den mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij den mens gemaakt” (Gen. 9:3-6). Dat er bij het gebruik van bloed zulk een respect aan de dag gelegd moest worden, kwam omdat bloed het leven of de ziel vertegenwoordigde, en aangezien het leven een gift van God is, heeft hij het recht van mensen te eisen dat zij het leven van andere mannen en vrouwen en ook van dieren respecteren. Hoewel het de mens werd toegestaan dieren ter wille van het voedsel te doden, zouden ze niet moedwillig uit het oogpunt van sport gedood mogen worden. Dit vormt er derhalve de reden voor waarom er in Gods wet aan de Israëlieten de nadruk op werd gelegd respect te hebben voor het leven, waartoe ook respect voor bloed, als iets wat het leven vertegenwoordigt, behoorde. Jehovah gebood: „Ieder van het huis Israëls en van de vreemdelingen, die in hun midden vertoeven, die enig bloed eet — tegen zo iemand, die dat bloed gegeten heeft, zal Ik mijn aangezicht keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien. Want de ziel van het vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen te doen, want het bloed bewerkt verzoening door middel van de ziel. Daarom heb Ik tot de Israëlieten gezegd: Niemand van u zal bloed eten. Ook de vreemdeling, die in uw midden vertoeft, zal geen bloed eten. En ieder van de Israëlieten en van de vreemdelingen, die in uw midden vertoeven, die een stuk wild of gevogelte jaagt, dat gegeten mag worden, zal het bloed daarvan uitgieten en dat bedekken met aarde. Want, wat de ziel van alle vlees betreft — het bloed er van is zijn ziel; daarom heb Ik tot de Israëlieten gezegd: Gij zult van generlei vlees bloed eten, want de ziel van alle vlees is het bloed: ieder die het eet, zal uitgeroeid worden.” In het zesde gebod van de Tien Geboden werd wederom de nadruk gelegd op de heiligheid van het leven, en wel met de woorden: „Gij zult niet doodslaan.” — Lev. 17:10-14; Ex. 20:13.
12. Wat wordt er in de Tien Geboden, die Jehovah op de stenen tafelen schreef, vermeld?
12 De Tien Geboden bevatten tien fundamentele wetten of gedragsregels waardoor het leven van de Israëlieten werd bestuurd. Ze werden door God zelf, door de macht van zijn heilige geest, in twee stenen tafelen gegrift die op de berg Sinaï aan Mozes werden gegeven. Hoewel ze nog steeds deel uitmaakten van het wetsreglement dat aan Israël werd gegeven, namen ze hierin zeer terecht de belangrijkste plaats in. Ze vermeldden fundamentele wetten of beginselen, gedragsregels waarbij eerst de verhouding waarin de Israëlieten tot God stonden, werd bepaald en die vervolgens van toepassing waren op hun verhouding tot de gezinseenheid en elkaar. De eerste vier geboden legden de nadruk op de noodzaak van een van ganser harte verrichte en exclusieve aanbidding van Jehovah als God en gehoorzaamheid aan zijn geboden. Het vijfde gebod toonde de noodzaak van gezinseenheid, waarbij de kinderen respect hebben voor de vader en moeder, terwijl de overige vijf geboden betrekking hadden op de omgang met medeschepselen: men mocht niet moorden, geen overspel bedrijven, niet stelen, geen vals getuigenis tegen elkaar uitspreken en niet begeren, dat wil zeggen, niet onrechtmatig iets begeren wat aan een ander toebehoort. — Ex. 20:1-17.
DE NATIE ISRAËL VERSCHAFT EEN WAARSCHUWEND VOORBEELD
13, 14. (a) Wat zou gehoorzaamheid aan Gods wetten voor Israël tot gevolg hebben? (b) Welke zegening hebben zij inderdaad ontvangen, maar waarom was deze niet blijvend?
13 Gehoorzaamheid aan Jehovah’s wetten zou voor de Israëlieten onnoemelijk veel zegeningen tot gevolg hebben. Zijn geboden zouden hen helpen een heilzaam gedrag aan de dag te leggen dat tot eenheid in de natie, een goede gezondheid en geluk zou bijdragen. Het belangrijkste van alles was echter dat ze hen ertoe zouden brengen de juiste aanbidding te beoefenen en een juist gedrag aan de dag te leggen dat in de ogen van Jehovah hun God aangenaam was en hun van zijn gunst zou verzekeren. Hun gehoorzaamheid zou hen beschermen tegen valse religie en immorele praktijken die tot zonde en opstand en uiteindelijk tot verwerping door God zouden leiden.
14 Getrouw aan zijn belofte leidde God de Israëlieten inderdaad naar een land vloeiende van melk en honing (Ex. 3:8; Num. 13:27). Na vele wederwaardigheden vestigde de natie zich tenslotte in het Beloofde Land, Kanaän of Palestina, en er wordt bericht dat er onder de regering van koning Salomo „vrede [was] rondom aan alle zijden, zodat Juda en Israël gerust woonden, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, van Dan tot Berseba, gedurende het gehele leven van Salomo” (1 Kon. 4:24, 25). Zulke zegeningen waren echter niet blijvend. Herhaalde ongehoorzaamheid aan Gods wet leidde er ten slotte toe dat de Israëlieten hun gerechte straf ontvingen — zij werden door God als zijn volk verworpen. In plaats van zegeningen ontving de natie de vervloekingen die God voor een dergelijke ongehoorzaamheid had voorzegd.
15. (a) Op welke twee fundamentele geboden was de verhouding waarin Israël tot Jehovah stond, gebaseerd? (b) Waarom zou niemand Jehovah met een huichelachtige vorm van aanbidding kunnen bedriegen?
15 Alhoewel de Tien Geboden het fundament vormden van het wetsverbond, was de verhouding waarin de natie tot God stond in werkelijkheid op twee fundamentele beginselen gebaseerd — liefde voor God en liefde voor de naaste (Deut. 6:5-9; Lev. 19:18). Om in Gods gunst te blijven, was het van het grootste belang zich trouw aan deze twee beginselen te houden. Zwakheid of een tijdelijk tekortschieten ten gevolge van menselijke onvolmaaktheid — hetgeen weliswaar terechtwijzing en bestraffing met zich meebracht — kon worden vergeven, maar wanneer de natie haar liefde voor God verloor en hem niet langer van ganser harte diende, kon dit alleen maar rampzalig zijn (1 Kron. 28:9; Spr. 4:23). Niemand zou hem met een huichelachtige vorm van aanbidding kunnen bedriegen, want Jehovah is een God die ’het hart aanziet’ en die ’het hart der mensen doorgrondt’. Het hart van de meeste Israëlieten keerde de liefde voor God en de naaste de rug toe, zodat zij nog uitsluitend zichzelf liefhadden, en Jehovah bespeurde dit. Hij zag welk een goddeloze daden de mensen, naarmate hun hart verhard werd in slechte gedragingen, eerst in het donker en daarna openlijk in het daglicht verrichtten. — 1 Sam. 16:7; Jer. 17:10.
16. (a) Hoe werd die natie door rampspoed getroffen? (b) Hoe verklaarde de profeet Jeremia wat hier de reden voor vormde?
16 De Israëlieten trokken het Beloofde Land in 1473 v. Chr. binnen, en in de tijd van koning David, wiens veertigjarige regering in 1037 v. Chr. eindigde, werd het land ten slotte geheel aan hen onderworpen. Veertig jaar later werd de natie door jaloezie en wedijver in tweeën gescheurd, met het gevolg dat de oorspronkelijke natie Israël na de dood van koning Salomo in 997 v. Chr. in twee koninkrijken werd verdeeld, het tien-stammenkoninkrijk Israël in het noorden, met Samaria als hoofdstad, en het twee-stammenkoninkrijk Juda in het zuiden, met Jeruzalem als hoofdstad. Het noordelijke tien-stammenkoninkrijk werd in 740 v. Chr. door de Assyriërs verwoest en in 607 v. Chr. werd vervolgens het koninkrijk Juda door de Babyloniërs verwoest. Niet lang vóór dit einde van het koninkrijk Juda, zei Jeremia tot de onderdanen ervan: „Want nadrukkelijk heb Ik uw vaderen betuigd ten dage dat Ik hen uit het land Egypte voerde tot op dezen dag, vroeg en laat: Hoort naar mijn stem. Maar zij hoorden niet, noch neigden hun oor, doch zij wandelden allen in de verstoktheid van hun boos hart: dus bracht Ik over hen al de woorden van dit verbond, dat Ik geboden had te houden, maar dat zij niet hebben gehouden. Verder zeide de HERE tot mij: Er wordt een samenzwering gevonden onder de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem. Zij zijn teruggekeerd tot de ongerechtigheden van hun voorvaderen, die weigerden naar mijn woorden te horen, en zij zijn andere goden achterna gelopen om die te dienen; het huis van Israël en het huis van Juda hebben het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten had, verbroken. Daarom, zo zegt de HERE: Zie, Ik breng over hen rampspoed, waaraan zij niet zullen kunnen ontkomen; als zij dan tot Mij schreeuwen, zal Ik naar hen niet horen.” — Jer. 11:7-11. Vergelijk dit met Deuteronomium 6:12-15 en 28:15, 45-47.
17. Hoe werden de Israëlieten tijdelijk hersteld?
17 Nadat het land gedurende een periode van zeventig jaren woest had gelegen, heeft Jehovah in zijn grote barmhartigheid en als een vervulling van zijn belofte en voornemen inderdaad een overblijfsel van de natie uit Babylon bevrijd en in het Beloofde Land hersteld. Zo werd er, toen het volk in gevangenschap verkeerde, wederom goed nieuws over deze bevrijding aan de Israëlieten bekendgemaakt. Dit overblijfsel van het natuurlijke Israël werd in de gelegenheid gesteld naar Palestina terug te keren opdat Jehovah’s aanbidding aldaar hersteld kon worden, hoewel hun herstel niet inhield dat zij weer een onafhankelijke natie, een apart koninkrijk, zouden zijn.
18. Gaf de natie Israël er blijk van „het goede nieuws” dat tot haar werd gepredikt, „waardig” te zijn?
18 Gaf die natie Israël uit de oudheid er uiteindelijk blijk van „het goede nieuws” dat Mozes in Egypte tot haar had gepredikt, „waardig” te zijn? Vervulden de Israëlieten de door hun voorvaders gedane belofte om alles te doen wat Jehovah hun zou opdragen en waarlijk zijn volk te zijn en zijn wil te doen? Het geïnspireerde Verslag antwoordt Neen! Dat zij als natie het goede nieuws volkomen onwaardig waren, bleek duidelijk uit hun houding ten opzichte van Jezus, de beloofde Messias, die zij verwierpen en aan een paal hingen. Vlak vóór zijn dood sprak Jezus een oordeel over de natie uit door te zeggen: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.” — Matth. 23:37, 38; Luk. 23:18-25; Hand. 2:23.
19. (a) Welk grote voorrecht hadden de Israëlieten genoten toen zij getrouw waren? (b) Betekende het feit dat God die natie ten slotte verwierp dat God zich niet meer met de mensheid bemoeide?
19 De Israëlieten hadden het grote voorrecht genoten een natie van Jehovah’s getuigen te mogen zijn (Jes. 43:10-12, NW). Zij hadden niet de opdracht gekregen tot alle andere natiën der aarde over Jehovah te prediken, maar zij waren voor Jehovah’s exclusieve dienst en aanbidding afgezonderd. Door de wonderbaarlijke werken die Jehovah ten behoeve van hen verrichtte en doordat zij, toen zij getrouw waren, de ware aanbidding beoefenden, maakte Jehovah zich een grote naam. Zij konden echter alleen zijn getuigen blijven wanneer zij zich aan de ware aanbidding hielden, het verbond dat hij met hen had gesloten, eerden en zijn geboden hielden. Dit deden zij echter niet, met het gevolg dat Jehovah het natuurlijke Israël verwierp. De regeling van het wetsverbond, dat met hen was gesloten, eindigde doordat het in Jezus in vervulling ging en de wet aan de martelpaal werd gehangen (Kol. 2:14, NW). Dit betekende echter niet dat God zich helemaal niet meer met de mens bemoeide. Nu werd er, met Christus Jezus als Middelaar, een nieuwe verbondsregeling ingewijd, niet met het natuurlijke Israël, maar met een natie die de juiste vruchten voortbracht en een gedrag aan de dag legde dat een hemels koninkrijk van God met Christus als Koning waardig zou zijn. — Hebr. 8:6; Matth. 21:43.