Kunt u Jeremia’s volharding navolgen?
„Broeders, neemt tot een model van het lijden van kwaad en het oefenen van geduld de profeten, die in de naam van Jehovah hebben gesproken.” — Jak. 5:10.
1, 2. Is er een formule waardoor men er zeker van kan zijn dat zijn leven uiteindelijk goed wordt?
HOE wilt u dat uw leven uiteindelijk wordt? Stellig hoopt u op een gelukkig leven. U wilt dat uw levenswandel lof verdient en dusdanig is dat deze waarde voor anderen heeft en werkelijk voordeel voor hen afwerpt. Het leven heeft echter vele facetten en wisselvalligheden. Hoe kan men er zeker van zijn dat zijn leven uiteindelijk goed wordt? Bestaat hiervoor een vaste en goed te volgen formule?
2 De niet genoemde schrijver van de brief aan de Hebreeën, naar men algemeen aanneemt de apostel Paulus, geeft in dit opzicht raad, zeggende: „Houdt hen in gedachtenis die onder u de leiding nemen, die het woord van God tot u hebben gesproken, en volgt hun geloof na, lettend op het einde van hun wandel.” — Hebr. 13:7.
3. Uit wiens wandel kunnen wij, als wij deze beschouwen, voordeel trekken?
3 Zó eenvoudig is het. Paulus spreekt hier in de eerste plaats over de apostelen, die toen de leiding onder de christenen namen. Thans hebben wij mannen met net zo’n geloof die de leiding onder Gods volk hebben genomen. Wij kunnen dus de getrouwe mannen van tegenwoordig die de leiding onder ons nemen, in het bijzonder degenen die tot het besturende lichaam van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” behoren, gadeslaan (Matth. 24:45-47). In hoofdstuk elf van Hebreeën had Paulus het geloof van de dienstknechten van God ten tijde van de Hebreeën en daarvóór als voorbeeld beschreven. Wij hebben daarnaast een volledig geschreven bericht van het voorbeeld dat de getrouwe mannen uit vroeger tijden hebben gegeven waarnaar wij onze wandel kunnen richten. Als het einde van onze wandel dus niet goed is, komt dit stellig door onszelf. Wij kunnen, als wij dit werkelijk willen, zorgen dat het goed is.
4. Hoe kunnen wij Jeremia’s geloof navolgen?
4 Een van degenen die het woord van God tot ons hebben gesproken, is de profeet Jeremia, niet rechtstreeks, maar zoals het is opgetekend in Gods Woord, „opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben” (Rom. 15:4). Wij hebben een tamelijk volledig verslag van Jeremia’s handel en wandel, welke van een in het oog lopende volharding getuigen. Als wij onze handelwijze beschouwen en deze vergelijken met die van Jeremia onder de verschillende omstandigheden waar hij tegenover stond, kunnen wij zijn geloof navolgen en de volharding van Jeremia krijgen, die in onze tijd zo nodig is.
5. Als wij Jeremia’s patroon van volharding navolgen, volgen wij dan een mens na? Leg dit uit.
5 Door de aangelegenheid aan een onderzoek te onderwerpen, zullen wij duidelijk zien dat het Jehovah is die de hoedanigheden en de kracht geeft om te volharden. Wij kunnen niet volharden door ons door onze eigen wijsheid te laten leiden of uit eigen kracht. Jeremia kon dit evenmin (Jer. 17:9; Spr. 3:5, 6). Als wij Jeremia’s model van getrouwe volharding navolgen, volgen wij dus geen mens na, doch bootsen wij in werkelijkheid het getrouwe patroon van Jeremia’s leven na dat werd voortgebracht door Jehovah’s bemoeienissen met hem. Om te volharden, moeten wij derhalve het model navolgen dat Jehovah verschaft en de hulpbronnen gebruiken waarin hij voorziet.
MOED
6, 7. Wat deed Jeremia eerst om de moed te hebben te volharden?
6 Bezit u de moed de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk tot de mensen ter hand te nemen? Jeremia’s taak had hiermee zeer veel gemeen. En hij heeft zich ervan gekweten. Op welke wijze?
7 Van meet af aan kreeg hij een duidelijk begrip van zijn opdracht. Hij moest precies weten wat hem te doen stond. Jehovah vertelde hem aan het begin: „Merk op, Ik stel u heden over de volken en de koninkrijken om uit te rukken en af te breken, om te verdelgen en te verwoesten, om te bouwen en te planten.” Dít moest hij allemaal doen! Hoe? Niet volgens Jeremia’s eigen overleggingen of woorden, noch door filosofie of psychologie en evenmin door een sociale hervormer te zijn. Hij kreeg ook geen machtiging van de profeten en priesters. Neen, Jehovah zei: „Zie, Ik leg mijn woorden in uw mond”, en „alles wat Ik u gebied, zult gij spreken”. — Jer. 1:7, 9, 10.
8. Wat was Jeremia’s eerste reactie toen hij als profeet werd geroepen, doch wat gaf hem de moed aan de slag te gaan?
8 Het kan zijn dat u hebt gezegd: „Ik vind de boodschap van Jehovah’s getuigen mooi, maar een prediker — ik — nooit!” Welnu, Jeremia had eerst bezwaar toen Jehovah hem vertelde dat hij een profeet moest zijn (Jer. 1:5, 6). Aangesteld over de volken! Wat een opdracht! Jeremia was toen een jongeman, doch hij voelde zich nog maar een jongen. Hij voelde zich volkomen ongeschikt en God vertelde hem nota bene dat hij tot iedereen moest spreken tot wie God hem zou zenden; volgens Jehovah’s woorden waren hierbij klaarblijkelijk zelfs koningen inbegrepen. Maar hij wist nu dat hij Gòds woorden zou spreken en God, die zo hoog boven de natiën troont dat de bewoners als sprinkhanen zijn, kon Jeremia’s uitspraken stellig doen uitkomen (Jes. 40:22). Jeremia kon een onvoorwaardelijk vertrouwen hebben in alles wat hij zei. Welk een aansporing om te volharden!
VERONTSCHULDIGINGEN
9. Waarom kunnen wij ons niet aan de prediking onttrekken door verontschuldigend te zeggen dat Jeremia anders was omdat Jehovah hem als profeet riep?
9 Maar, zo zou iemand kunnen zeggen, „Jeremia was anders dan ik. Hij was een profeet die door God zelf was geroepen”. Is de opdracht die Jehovah’s getuigen hebben ontvangen soms minder duidelijk omschreven? God heeft Jeremia zijn opdracht niet rechtstreeks gegeven maar door bemiddeling van een engel. Tot christenen heeft God echter gesproken door Iemand die veel groter is dan engelen en die hun een scherp omlijnde opdracht heeft gegeven. Ja, het is „door bemiddeling van een Zoon, die hij tot erfgenaam van alle dingen heeft aangesteld”. „Daarom is het noodzakelijk dat wij meer dan gewone aandacht schenken aan de dingen die wij gehoord hebben” (Hebr. 1:2; 2:1). Het is niemand anders dan de Zoon van God aan wie de staf van gezag over de natiën is gegeven, ten einde ’hen stuk te slaan’ als een pottenbakkersvat en die tot ons heeft gezegd: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen”, en „dit goede nieuws van het koninkrijk zal . . . worden gepredikt”. Het is niet onze boodschap, maar Gods boodschap. — Ps. 2:9; Matth. 28:19, 20; 24:14.
10. Zou het voor Jehovah’s getuigen gemakkelijker zijn te volharden indien zij, zoals Jeremia, geïnspireerd waren?
10 Men zou ook kunnen antwoorden: „Maar Jeremia was geïnspireerd.” Inderdaad. Neem er echter nota van dat de geest van inspiratie niet altijd op Jeremia rustte, doch alleen wanneer Jehovah hem speciale boodschappen gaf die hij moest overbrengen (Jer. 36:1, 2; 42:7). Niettemin was hij een volle-tijdprofeet die zich altijd onder de mensen bewoog (Jer. 37:4; 18:11; 7:2; 2:2; 11:2, 6). Behalve dat Jeremia een profeet was, had hij ook nog een andere werkkring. Hij was priester (Jer. 1:1). Evenals in ons geval, had Jeremia niet altijd een spectaculaire taak te verrichten; het dienen van God was daarentegen een dagelijkse routine die heel zijn leven heeft voortgeduurd. Hij had zich aan zijn opdracht kunnen onttrekken en door de aantrekkelijkheid van een leven van comfort of materialistische dingen een uitvaller kunnen worden. Jeremia had het best moe kunnen worden goed te doen. Hij moest elke dag vroeg opstaan en druk aan de slag gaan met de taken die hij als profeet te verrichten had. Hij moest, als hij dienst had in de tempel, zijn priesterdiensten verrichten onder een opziener, misschien wel iemand die hem niet mocht. Hij moest de corruptie van zijn medepriesters, het feit dat zij het recht verdraaiden door steekpenningen aan te nemen, hun immoraliteit en hun haat jegens Jeremia omdat hij hun wijze van doen veroordeelde, dulden. — Jer. 6:13.
11. Hoe lang heeft Jeremia geprofeteerd, en welke andere waardevolle bijdrage heeft hij geleverd?
11 Jeremia heeft heel zijn leven volhard. Wij moeten bedenken dat hij als jongeman begon te profeteren, in het dertiende jaar van koning Josía, die in 659 v.G.T. begon te regeren. Vanaf 647 v.G.T. tot aan de val van Jeruzalem in 607 v.G.T., is hij dus zonder onderbreking doorgegaan (Jer. 25:3; 39:1). Hoevelen van ons hebben meer dan veertig jaar in de bediening doorgebracht? Hij heeft ook heel veel tijd en energie aan schrijven besteed. Behalve zijn boekrollen Jeremia en Klaagliederen, wordt aan Jeremia het te boek stellen van Eén en Twee Koningen toegeschreven. Dit vereiste een onverdroten speurwerk, doch hoe waardevol zijn zijn geschriften voor ons!
12. Wat stelde Jeremia in staat zijn werk van ganser harte te doen, en wat gaf hem de kracht zijn tegenstanders onbevreesd tegemoet te treden?
12 Hoe behield Jeremia een sterk hart om zijn werk elke dag goed te doen, zonder het moe te worden? Jehovah’s woorden en geest hebben hem geschraagd, in overeenstemming met Jehovah’s belofte: „Ik zelf stel u heden tot een versterkte stad, een ijzeren zuil en een koperen muur tegen het gehele land, tegen de koningen van Juda, zijn vorsten, zijn priesters en het volk des lands.” Daarom kon Jeremia ’zijn lendenen gorden’ en druk in de weer blijven. Jeremia wist dat hij een strijd op leven en dood had te voeren, doch hij wist ook dat hij de steun had van de grootste macht in het universum: „Vrees niet voor hen”, zei Jehovah bemoedigend, „verschrik niet voor hen . . . al zullen zij tegen u strijden, zij zullen u niet overmogen, want Ik ben met u . . . om u te bevrijden.” — Jer. 1:8, 17-19.
HOUDING TEN OPZICHTE VAN OPDRACHT
13. (a) Heeft Jeremia door louter vastberadenheid volhard, of waardoor dan wel? (b) Waarom had Jeremia mededogen met de mensen?
13 Het was niet een en al moed waardoor Jeremia heeft volhard en ook niet louter vastberadenheid, een kwestie van „zijn tanden op elkaar zetten” als het ware. Doordat hij een grondig begrip van zijn opdracht had, besefte hij dat zijn werk niet louter afbrekend was en uit het aankondigen van rampspoed voor de natiën bestond. Het bestond ook in planten en opbouwen. Dat deel ervan was een vreugde en genoegen voor hem. Vastberadenheid op zich zou hem niet schragen. Hij deed zijn werk met liefde voor en mededogen met het volk. Jeremia wist dat de mensen als schapen met valse herders waren. Profeten die Jehovah niet had gezonden en tot wie hij niet had gesproken, beweerden Hem te vertegenwoordigen en matigden zich op hooghartige wijze gezag over het volk aan en maakten dat de mensen God en zijn wegen en geboden verkeerd begrepen. Op deze profeten en op de priesters rustte een enorme schuld, want Jehovah zei tot Jeremia: „Als zij in mijn raad hadden gestaan, dan zouden zij mijn volk mijn woorden hebben doen horen, dan zouden zij hen hebben doen terugkeren van hun bozen weg en van de boosheid hunner handelingen” (Jer. 23:22). Deze mensen waren in werkelijkheid de oorzaak van alle moeilijkheden die het volk overkwamen. In plaats van het volk in te prenten dat zij in Gods weg moesten volharden, hadden zij een „bestendige ontrouw” in hen aangekweekt. Het werd de „populaire weg” (Jer. 8:5, 6, NW). Ziet u tegenwoordig een parallel?
14. Wat trok oprechte mensen in Jeremia’s prediking aan, en wat lag aan de volharding van Jeremia ten grondslag?
14 Jeremia wilde dat het volk Gods woorden zou horen en zou leven, in plaats van tijdens Jeruzalems naderende vernietiging te sterven. God had hem niet een beter inzicht gegeven om alleen maar zelf gered te worden. Hij had dit gekregen opdat hij andere oprechte mensen kon helpen. Jeremia’s houding werd weerspiegeld in zijn prediking. Zo voelen de mensen ook thans aan onze houding of wij alleen maar de prediking gedaan willen hebben of dat wij deze verrichten uit liefde en met het verlangen te helpen. De „schapen” worden door een oprechte, liefdevolle houding getrokken, en dit is de houding die in werkelijkheid aan onze volharding ten grondslag ligt, want de liefde „verdraagt alle dingen” en „de liefde faalt nimmer”. — 1 Kor. 13:7, 8; Matth. 9:36; Joh. 10:2-5.
15. Beschrijf Jeremia’s zorg voor het welzijn van degenen tot wie hij predikte.
15 Is uw liefde even groot als die van Jeremia? De mensen gingen hem zo ter harte dat hij letterlijk weende over de rampspoed die hen zou treffen (Jer. 8:21 tot 9:1; Luk. 19:41-44). Hij liet zich niet door tegenstand verbitteren. Zelfs jegens de corrupte, laffe koning Zedekía was hij vriendelijk en eerbiedig. Ja, nadat Zedekía hem op verraderlijke wijze had overgeleverd aan de vorsten, die van plan waren hem ter dood te brengen, toonde Jeremia zich werkelijk bezorgd voor Zedekía’s welzijn door hem te smeken de stem van Jehovah te gehoorzamen ten einde in leven te blijven. — Jer. 38:4, 5, 19-23.
HET GESCHILPUNT
16, 17. (a) Als wij verslappen doordat wij onverschilligheid ontmoeten, waaraan kunnen wij dan ter aanmoediging denken? (b) Wat gaf Jeremia de moed vrijuit tot de priesters en leiders van het volk te spreken, van wie hij wist dat zij hem zeer waarschijnlijk nog meer zouden tegenstaan?
16 Verslapt uw volharding een beetje als u soms huis aan huis mensen treft die niet willen luisteren? Denkt u dan alstublieft aan Jeremia die, misschien op de Olijfberg staande, over het Kidrondal heen zijn blik over de stad Jeruzalem liet gaan en haar hoge muren en de nog hoger gelegen luisterrijke tempel beschouwde, wetend dat hij, een nietig mens, het dal moest oversteken en de stad moest binnengaan. Vervolgens moest hij de priesters en invloedrijke mannen van de stad bij de poort naar het dal van Hinnom bijeenroepen, een pottenbakkerskruik breken en hun in hun gezicht zeggen dat Jehovah op die manier Jeruzalem, met inbegrip van hun prachtige, imposante tempel, zou vernietigen! Als Jehovah hem daar aan hun toorn liet ontkomen, moest hij bovendien naar boven, in de voorhof van de tempel zelf gaan en de priesters, profeten en het volk de komende rampspoed aankondigen. — Jer. 19:1, 2, 10, 11, 14, 15.
17 Het was mogelijk dat het gewone volk naar Jeremia zou luisteren. Maar wat die priesters en leiders betreft — het was alleen maar te verwachten dat zij zijn werk nog heftiger zouden tegenstaan. Wat gaf hem de moed tot die hooghartige mannen te spreken? Jeremia zag in om welk geschilpunt het ging. Hij verloor nooit het feit uit het oog dat het om meer ging dan om zijn persoonlijke veiligheid, zelfs om meer dan het leven van de mensen en de stad Jeruzalem. Hij wist dat het om Jehovah’s naam ging. Het oordeel over de natie was zwaar. Hij betreurde de ontaarding waartoe de Israëlieten door valse aanbidding waren gekomen. Jeruzalem was de stad van de grote Koning Jehovah God, en de koningen in de geslachtslijn van David zaten daar op „Jehovah’s troon” (Matth. 5:35; 1 Kron. 29:23, NW). Het volk was zo ver van de ware God afgeweken dat zij gesneden beelden hadden opgericht om Hem te honen door hun zonen en dochters als brandoffers te verbranden. — Jer. 7:31.
18. Welke betreurenswaardige aanblik kreeg Jeremia toen hij op de stad Jeruzalem neerkeek, te zien, en nam hij hierom een houding van zelfrechtvaardiging of een superieure houding aan?
18 Neerkijkend op de daken van de stad, kon Jeremia rookkolommen van offers zien opstijgen en kon hij zien hoe de mensen, in het bijzonder de vrouwen, de „koningin des hemels” offerkoeken en plengoffers brachten. Dit was de verfoeilijke aanblik die Jehovah dagelijks moest aanschouwen. De stad die Zijn naam vertegenwoordigde en die hem tot het uiterste toe beledigde! Jeremia verbaasde zich over Jehovah’s lankmoedigheid. Hij was gedwongen te zeggen: „Waarlijk, zij zijn van lage stand” (Jer. 5:4, NW; 19:13; 44:15-19; 18:13). Zelfs toen nam Jeremia een deel van het misnoegen van Jehovah ten aanzien van de natie op zich, zeggende: „Wij kennen, HERE, onze goddeloosheid, de ongerechtigheid onzer vaderen, dat wij tegen U gezondigd hebben. Verwerp niet om uws naams wil, onteer niet uw heerlijken troon!” (Jer. 14:20, 21) Hij had geen „heiliger-dan-gij”-houding, maar hij was dankbaar voor Jehovah’s onverdiende goedheid hem te willen gebruiken om anderen te helpen.
19, 20. Waarom is het voor ons in deze tijd belangrijk te begrijpen dat het geschilpunt de heiliging van Jehovah’s naam betreft, en wat heeft Jeremia over dit onderwerp gezegd waardoor wij worden aangemoedigd?
19 Het dient voor christenen een sterke aandrijvende kracht te zijn, in deze tijd waarin geestelijken zeggen „God is dood” en zij de mensen op de afgoden van de evolutie, het nationalisme, de wetenschap en de filosofie richten, het geschilpunt te begrijpen waarom het gaat. Juist om zulk een reden heeft Jeremia geschreven — iets wat thans onze volharding sterkt:
20 „Niemand is U gelijk, HERE! groot zijt Gij en groot is uw naam in kracht! Wie zou u niet vrezen, o Koning der volkeren? Want u komt het toe, want onder al de wijzen der volken en onder al hun koningen is niemand U gelijk! Ja, met hen allen worden zij dom en dwaas . . . Doch de HERE is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwig Koning; voor zijn toorn beeft de aarde en de volken kunnen zijn gramschap niet verdragen. — Zo zult gij tot hen zeggen: De goden, die den hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder den hemel. — Hij maakt de aarde door zijn kracht, Hij bereidt de wereld toe door zijn wijsheid en breidt den hemel uit door zijn verstand.” — Jer. 10:6-8, 10-13.
AANMOEDIGING
21, 22. (a) Was Jeremia een „supermens” zodat spot en vervolging hem niet raakten? (b) Wat gebeurde er met hem nadat hij zijn opdracht om voor de ogen van de priesters en oudere mannen de kruik te breken, ten uitvoer had gebracht? (c) Wat was Jeremia’s reactie hierna, doch wat deed hij vervolgens, en wat zette hem ertoe aan te blijven prediken?
21 Raakt u door vele onheuse bejegeningen soms ontmoedigd? Volg tot troost en aanmoediging Jeremia’s voorbeeld. Houd de woorden van Jezus’ halfbroer Jakobus in gedachten: „Elia [de profeet, zoals Jeremia] was een mens met dezelfde gevoelens als wij” (Jak. 5:17). Jeremia was dus, net als wij thans, een onvolmaakt mens, die onder onvolmaakte mensen leefde, van wie de meesten de waarheid tegenstonden. Vlak na het incident van het breken van de kruik onderging Jeremia de grootste beledigingen. Niet alleen werd zijn in de naam van Jehovah gebrachte boodschap genegeerd, doch hij werd ook nog als symbool van de grootste minachting door de hoofdopziener van de tempel geslagen! Dit slaan kan een pak slaag met roeden zijn geweest, dat werd toegediend op bevel van de hoofdopziener van de tempel. Nu zulk een hoge autoriteit de leiding nam, voelde het volk zich ongetwijfeld vrij hem naar hartelust met spot, hoon en beschimpingen te overladen. Opgehitst door de profeten en priesters, die Jeremia haatten, heeft misschien ook het volk hem geslagen en bespuwd. Vervolgens werd Jehovah’s vertegenwoordiger, alsof hij een misdadiger was, in het blok gesloten (Jer. 20:1-3). Dit stond waarschijnlijk in een kamer of cel bij de poort. — Vergelijk 2 Kronieken 16:10, NW; Handelingen 16:24.
22 Het Hebreeuwse woord voor „blok” betekent „verdraaid, verwrongen”. Het dwong iemand in een verkrampte, onnatuurlijke houding. Na zulk een nacht moet Jeremia wel gekneusd en uitgeput zijn geweest en verschrikkelijke kramp hebben gehad, en hij was in een neerslachtige stemming. Hij ging zelfs zo ver te zeggen: „Ik wil aan Hem niet denken en in zijn naam niet meer spreken.” Hij liet echter niet na, God aan te roepen. In gebed tot Jehovah zei hij dat hij wist dat hij wegens Jehovah’s naam en woord tot smaad en spot was geworden en dat er overal mensen waren die slecht over hem spraken en die hoopten dat hij een fout zou maken zodat zij zich van hem konden ontdoen. Hij had diezelfde dag trouwens wel door de handen van het volk kunnen sterven! Hij zag echter in hoe Jehovah als een rechtvaardige Rechter en Bevrijder met hem was geweest en liet zijn zaak met een gerust hart aan Jehovah over. Hij vond het bovendien veel gemakkelijker de smaad en het lijden te verduren dan de druk te verdragen die Jehovah’s woord in hem veroorzaakte, hetgeen hem drong te zeggen: „In mijn hart [werd het] als brandend vuur, opgesloten in mijn gebeente; wel matte ik mij af om het in te houden, maar ik kon het niet.” Heeft Jehovah zijn volk in de tegenwoordige tijd niet eveneens bevrijd en hen door middel van zijn Woord en geest met ijver bezield? Zowel de geschiedenis van Jehovah’s getuigen als onze persoonlijke ervaringen getuigen hiervan (Jer. 20:9-12). Is men niet gelukkiger als men smaad verduurt dan wanneer men door een goed in Jehovah’s Woord geoefend geweten wordt gekweld?
23. (a) Welk antwoord kreeg Jeremia toen hij vroeg waarom de goddelozen voorspoed hadden? (b) Welke les dienen wij hieruit te leren, en welke waarheid betreffende God dienen wij in gedachten te houden?
23 Jeremia stelde eens de vraag: „Waarom is de weg der goddelozen voorspoedig, en zijn zonder zorg allen die zich trouweloos gedragen? . . . Zij wassen, ook zetten zij vrucht. Nabij zijt Gij in hun mond, maar ver van hun binnenste [hun nieren (NW), ofte wel zetel van emoties of gevoel].” Jeremia kreeg een antwoord. Jehovah onthulde dat hij niet met zulke personen was en dat hij hen van hun bodem zou wegrukken. Zo berust ook onze volharding op het besef dat Jehovah ook verdraagzaam en lankmoedig is, doch dat hij toeziet en zijn oordeel zal voltrekken over degenen die een slechte handelwijze blijven volgen. Dientengevolge dienen wij niet wegens anderen die in een goddeloze levenswijze voorspoedig schijnen te zijn, ons evenwicht te verliezen, zelfs al zouden zij boud beweren God te dienen. Iemand die God wil behagen, moet inzien dat God niet alleen bestaat, doch dat hij ook „de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken”. Volhard en u zult beloond worden. — Jer. 12:1, 2, 12-14; Ps. 37:7-9; Hebr. 11:6; Gal. 6:9.
24. (a) Wat dienen wij in aanmerking te nemen als wij enkele van de dingen lezen die Jeremia heeft gezegd toen hij tijdelijk ontmoedigd was? (b) Wat dienen wij te beseffen als wij tegenspoed ervaren?
24 Wij dienen de lange tijd in gedachten te houden die Jeremia heeft gediend. Dan kunnen wij begrijpen waarom hij later verklaringen deed zoals: „Vervloekt zij de dag waarop ik geboren ben.” Indien een van ons werd gevangen genomen, geslagen en in het blok werd gesloten, telkens weer werd gearresteerd en voortdurend blootgesteld werd aan bespottingen en bedreigingen, welnu, dan zou hij in de loop van jaren wel eens enkele tamelijk bittere klachten kunnen uiten. Jeremia beschuldigde God echter nooit van onrecht. Hij was zich bewust van zijn onbeduidendheid en wist dat Jehovah zijn gezindheid jegens Hem kende en empathie voor hem had (Jer. 20:14-18; 12:3). Het dient ons te sterken wanneer werkelijk ontmoedigende omstandigheden ons schijnen te overstelpen. Jeremia doorstond dit alles namelijk niet in eigen kracht, maar het was Jehovah, die Jeremia gebruikte, die hem staande hield en kracht gaf. Het toont aan dat als Jehovah verkiest toe te laten dat wij tegenspoed zullen ervaren, hij er een doel mee heeft en dat, hoewel wij misschien een weinig lijden ondergaan en ons afvragen waarom, Jehovah de verantwoordelijkheid op zich neemt ons de extra kracht te geven om er doorheen te komen, waardoor wij nadien nog gelukkiger zijn.
25. Hoe helpt Jeremia’s voorbeeld ons er de noodzaak van in te zien in schijnbaar onbelangrijke dingen te gehoorzamen?
25 Soms wordt onze bereidwillige, snelle gehoorzaamheid wel eens op de proef gesteld. Zijn wij bereid er de tijd voor te nemen en er de energie aan te besteden om iets te doen wat betrekkelijk onbeduidend lijkt? Misschien moeten wij verspreide adressen nagaan van personen die bij vroegere bezoeken niet thuis waren. Of misschien moeten wij een nabezoek brengen bij degenen die alleen maar een tijdschrift hebben genomen. Het gaat er wellicht om dat wij ons geregeld moeten inspannen om een bijbelstudie te leiden of personen te bezoeken die hulp nodig hebben. Jeremia zou hebben kunnen klagen over de lange tocht en de schijnbare onbeduidendheid van de aangelegenheid toen hem werd geboden een linnen gordel naar de rivier de Eufraat te brengen — een tocht van ongeveer 480 kilometer — en de gordel in een rotsspleet te verbergen. Toen kreeg hij enige tijd later de opdracht terug te gaan en de gordel op te halen. Deze was natuurlijk bedorven. ’Waarom moet dit allemaal voor een onnozele gordel?’ zou hij gevraagd kunnen hebben. In plaats daarvan gehoorzaamde hij echter, en er werd een krachtig bewijs geleverd en een levend beeld opgevoerd van Jehovah’s lankmoedigheid met Israël en Juda. Het doordrong degenen die het gadesloegen van Jehovah’s vastberadenheid zijn natie — die hij als een gordel tot lof en als een sieraad voor hem om zijn middel had gedragen, doch die weerspannig en afgodisch was geworden — ten slotte te gronde te richten. — Jer. 13:1-11.
HUWELIJK
26, 27. (a) Hoe geven enkelen er blijk van dat hun volharding verslapt? (b) Hoe heeft Jeremia ons in deze belangrijke aangelegenheid een voorbeeld gegeven, en hoe dienen wij deze kwestie te bezien?
26 Sommige opgedragen getuigen van Jehovah hebben hechte vriendschap gezocht met niet-opgedragen personen en zijn zelfs met ongelovigen getrouwd. De gebruikelijke verontschuldiging voor het feit dat zij aldus Jehovah’s Woord met betrekking tot de aangelegenheid in de wind hebben geslagen, is: ’Er is niemand van mijn leeftijd in de gemeente die in aanmerking komt.’ Daar wij het gevaar van deze handelwijze kennen, zien wij in een dergelijke redenatie een verslapping van volharding. Jeremia’s voorbeeld helpt ons ook in dit opzicht. In het Israël uit de oudheid was de drijfveer om te trouwen in sommige opzichten sterker dan deze in onze huidige tijd is. Er was niet alleen hetzelfde natuurlijke verlangen, doch het erfdeel en de familienaam werden zeer hooggeacht en als men er niet in slaagde erfgenamen voort te brengen, werd dit als een ramp beschouwd (Deut. 25:5, 6; 1 Sam. 1:5-11). Niettemin kreeg Jeremia van Jehovah het volgende gebod: „Gij zult u geen vrouw nemen en gij zult geen zonen of dochters hebben te dezer plaatse.” Niet alleen: ’Trouw niet met een ongelovige’, maar ’Trouw helemaal niet’! — Jer. 16:1, 2.
27 Jehovah had redenen voor het gebod en hij legde deze aan Jeremia uit. Degenen die in die kritieke tijd in de geschiedenis van Jeruzalem geboren zouden worden, zouden alleen voor rampspoed voortgebracht worden. Jeruzalem zou weldra vernietigd worden en hun kinderen zouden sterven. Jeremia gehoorzaamde en achtte Jehovah’s dienst en zijn woord van groter belang dan zelfs de kwestie van het huwelijk. Hij geloofde Jehovah. Jehovah op zijn beurt gaf hem de kracht te volharden, hetgeen hem gelukkig maakte (Jer. 16:3, 4). Dienen wij, die in een veel dringender tijd leven dan Jeremia, dan geen volharding aan de dag te leggen door Jehovah’s Woord te gehoorzamen om, als wij trouwen, „alleen in de Heer” te trouwen? Is het niet beter zo nodig te wachten totdat Jehovah in de dingen voorziet waarvan hij weet dat ieder van ons ze persoonlijk nodig heeft om te volharden, in plaats van hem te mishagen? Denk na over hetgeen Jehovah in 2 Samuël 12:7-9 tot David heeft gezegd.
OMGANG
28. (a) Welke omgang stelde Jeremia op prijs en vond hij? (b) Welke omgang was het aangenaamste van alles, en van welk voortreffelijke gezelschap laat Jehovah Jeremia deel uitmaken?
28 Jeremia lette op zichzelf wat omgang betreft. Hij hechtte in de eerste plaats waarde aan Jehovah’s woord. Dit was zijn lust en vreugde en hij bleef daardoor dicht bij Jehovah (Jer. 15:16). Ten einde deze intieme verhouding tot God te behouden, vermeed hij de omgang met hen die geen belangstelling voor Jehovah’s aanbidding hadden en die niet naar zijn woord luisterden opdat zij de ernst van de tijd waarin zij leefden, zouden inzien (Jer. 15:17). Ondanks de vele haters van Jehovah, vond Jeremia niettemin goede vrienden onder de mensen. Hij had zijn trouwe secretaris Baruch. Hij had enkele mensen die naar hem luisterden, waaronder de Ethiopiër Ebed-Melech, die Jeremia uit de modderige put redde. Wegens deze daad had Jeremia het vreugdevolle voorrecht Ebed-Melech Jehovah’s belofte te geven dat hij veilig door Jeruzalems vernietiging zou heenkomen. Jeremia bevond de Rechabieten getrouw onder beproeving, waardoor zij de inwoners van Jeruzalem beschaamden (Jer. 35:1-19). Hoewel Jeremia volgens de Israëlieten die een „normaal leven” leidden, dus geen plezierig leven had, bezat hij datgene wat het meest waardevol en het aangenaamste was: inzicht en de kennis van Jehovah, hetgeen in werkelijkheid de grootst mogelijke vreugde is (Jer. 9:23, 24; 1 Kor. 1:31). En voor zijn getrouwheid laat Jehovah hem deel uitmaken van die grote „wolk van getuigen” voor wie Hij een „stad”, zijn Koninkrijksregering, heeft bereid. Jehovah rekent hem tot degenen wier geloof wij kunnen navolgen. — Jer. 36:4-8; 38:7-13; 39:15-18; Hebr. 12:1; 11:16.
LICHAMELIJK LIJDEN
29. Welke dingen heeft Jeremia ondervonden die hem „tot een model van het lijden van kwaad” maken?
29 Niet alle getuigen van Jehovah hebben lichamelijk lijden voor de waarheid ondergaan, doch velen wel en enkelen tot de dood toe. Jeremia was iemand op wie Jakobus doelde toen hij zei: „Neemt tot een model van het lijden van kwaad en het oefenen van geduld de profeten, die in de naam van Jehovah hebben gesproken” (Jak. 5:10). Jeremia werd door de mannen in zijn geboorteplaats Anathot met de dood bedreigd (Jer. 11:21), door Pashur, de hoofdopziener van de tempel, geslagen en ’s nachts in het blok gesloten (Jer. 20:2, 3), en door het gepeupel, bestaande uit priesters, valse profeten en de mensen in de tempel, gegrepen en met de dood bedreigd (Jer. 26:8-11). Hij werd gearresteerd en in de gevangenhof opgesloten (Jer. 32:2; 33:1), terwijl hij ervan werd beschuldigd naar de Chaldeeën te zijn overgelopen toen hij Jeruzalem verliet om naar zijn huis in het gebied van Benjamin te gaan. Bij deze gelegenheid sloegen de vorsten hem en zetten hem dagenlang in de gevangenis. Hij moest een beroep doen op de koning om te voorkomen dat hij daar stierf en zelfs toen werd hij in verzekerde bewaring in de gevangenhof gezet (Jer. 37:11-16, 20, 21). Later werd hij door koning Zedekía aan de vorsten overgeleverd, die Jeremia zochten te doden door hem in een modderige put te laten zakken. — Jer. 38:4-13.
30. Hoe voelde Jeremia zich toen Nebukadnezars lijfwacht de gevangenen uit Jeruzalem leidde?
30 Behalve dit alles verduurde Jeremia, evenals de andere inwoners van Jeruzalem — goede en slechte — de ontberingen van het beleg van de Babyloniërs. Ten slotte werd hij op bevel van de hoge Babylonische autoriteiten, die nu het bewind over de stad voerden, door de bevelhebber van Nebukadnezars lijfwacht bevrijd en van zijn boeien ontdaan. Jeremia hield van die mensen die nu zo afschuwelijk slecht behandeld werden en hij schaamde zich bovendien wegens de smaad op Jehovah’s naam. Te denken dat Gods eigen huis, de tempel, en Gods eigen troon en zijn naamvolk besmeurd en onder de onreine voeten van Gods oude vijand Babylon en de aanbidders van de demonengod Merodach vertrapt werden! Hij scheen het gevoel te hebben dat hij eveneens in ballingschap behoorde te gaan en met de gehele natie behoorde te lijden, zó groot was de smaad en de schande. — Jer. 40:1-5.
31. (a) Op welke wijze toonde Jehovah zijn liefde, zelfs toen hij Israël in ballingschap liet gaan? (b) Welke blijde hoop had Jeremia toen?
31 Hoe kwam Jeremia aan zulk een liefde? Van zijn God Jehovah. Jehovah was immers vol onverdiende goedheid door zich niet volledig van zijn volk af te wenden doch door bemiddeling van Jeremia te openbaren dat hij zijn verbond niet was vergeten en dat ook zijn liefde voor zijn getrouwe dienstknechten Abraham, Isaäk, Jakob en David niet was verminderd. In deze donkere dag van Israëls geschiedenis had Jeremia een blijde hoop, want God had hem geïnspireerd te profeteren dat Israël na zeventig jaar weer in Jehovah’s gunst zou worden hersteld en — verder in de toekomst dan hij wellicht heeft beseft — te voorzeggen dat er een nieuw verbond met het geestelijke Israël zou worden gesloten. — Jer. 31:31-34.
BESCHERMING
32. Om welke redenen had Jeremia, naarmate Jeruzalem haar einde naderde, steeds meer bescherming nodig?
32 Beschouw nu op welke wonderbaarlijke manieren Jehovah de dingen heeft geleid om Jeremia te beschermen. De omstandigheden waren sterk in zijn nadeel, vooral naarmate Jeruzalem steeds zieker werd totdat de stad ten slotte wanhopig was als gevolg van de toestanden die door de belegering van Nebukadnezar werden veroorzaakt. De priesters en profeten waren Jeremia’s doodsvijanden. Het merendeel van de nationalistisch gezinde vorsten haatte hem en beschouwde hem als onvaderlandslievend en opruiend. En een van de gevaarlijkste dingen die Jeremia heeft gedaan, was dat hij het vermogen van de rijken en invloedrijken aantastte toen hij hun zei hun Hebreeuwse dienstknechten, in overeenstemming met Gods wet, vrij te laten. Eerst gehoorzaamden zij en sloten zelfs een verbond in de tempel van Jehovah — op huichelachtige wijze natuurlijk, want toen het gevaar voor hun stad scheen te zijn geweken en zij niet dachten dat zij een beroep op Jehovah’s hulp behoefden te doen, verbraken zij het verbond en namen hun Hebreeuwse broeders weer als slaven terug. Jeremia vertelde hun dat hun hiervoor een vrijlating zou worden gegeven aan het zwaard, de pest en de honger. — Jer. 34:8-22.
33. Waarom voelde Jeremia zich nooit eenzaam, en hoe toonde Jehovah dat hij Jeremia in alles nabij was?
33 Als u nu elk van Jeremia’s bevrijdingen beschouwt, bedenk dan dat Jehovah de levende God is, die in deze tijd dezelfde macht en dezelfde zorgzaamheid ten aanzien van zijn volk heeft. In Jeremia’s beproevingen was Jehovah hem zó nabij dat hij Jeremia, als deze aan zijn rechtschapenheid vasthield, niet in de steek liet. Hij heeft Jeremia nooit verlaten zodat deze de beproevingen en verzoekingen alleen moest ondergaan en ze niet kon dragen (1 Kor. 10:13). Jeremia heeft nooit reden gehad zich eenzaam te voelen. Precies op het moment dat Jeremia dit het meeste nodig had, joeg Jehovah Jeremia’s vijanden de een of andere schrik aan, maakte hij dat degenen die nog steeds eerbied voor Gods wetten hadden een weinig wroeging kregen, of bracht hij een rechtgeaard mens voort, nog afgezien van het feit dat hij gebruik maakte van engelen die Jeremia rechtstreeks beschermden, zoals tijdens Jeruzalems vernietiging. En merk nu in de opsomming van de volgende voorbeelden op dat Jeremia’s leven soms aan een zijden draad scheen te hangen, waardoor zijn volharding zwaar op de proef werd gesteld, doch de bescherming van Jehovah was er niettemin.
34. Wat wisten Jeremia’s vijanden, hetgeen hen weerhield, en hoe hebben Jehovah’s getuigen op soortgelijke wijze bescherming ontvangen?
34 (1) De innige wens van de priesters, Jeremia’s vijanden, was hem te doden, hem uit de weg te ruimen. Zij wisten echter dat hij Jehovah’s woord sprak (op zichzelf een grote bescherming), dus zeiden zij „Vrede!” tot hem, doch zij sloegen hem gade zodat zij, als hij maar de geringste misstap deed, een reden hadden zich op hem te wreken en het toch wettig te doen lijken. Jehovah leidde hem echter zorgzaam en bekwaam, als een „verschrikkelijke machtige” (Jer. 20:10, 11, NW). Het doet ons denken aan de wijze waarop Jehovah zijn volk in onze tijd door middel van zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf” leidt. Het feit dat Jehovah’s getuigen altijd de waarheid spreken, heeft hun vijanden ontwapend, terwijl zij ten einde raad naar de een of andere manier blijven zoeken om het werk te stoppen zonder de wetten te overtreden die zij gebruiken om hun eigen samenleving bijeen te houden.
35. Welk instrument gebruikte Jehovah om Jeremia te beschermen toen de priesters en het volk op het punt stonden hem in de tempel te doden?
35 (2) In het begin van koning Jojakims regering stonden de priesters en profeten en hun volgelingen op het punt Jeremia te doden, doch Jehovah veranderde de angstige situatie voor Jeremia in een gelegenheid om zijn prediking te verdedigen en wettig te bevestigen. Bij deze gelegenheid was het de rijpe redenering van zekere oudere mannen van Juda in wie Jehovah voorzag om de verdediging van Jeremia op zich te nemen. Zij haalden vroegere voorbeelden van Jehovah’s bemoeienissen aan, met het gevolg dat de machtige vorst Ahikam tussenbeide kwam om Jeremia te beschermen. — Jer. 26:7-24.
36. Hoe redde Jehovah hem in de gevangenis van de dood?
36 (3) Jeremia werd vele dagen in de gevangenis gezet en zou niet veel langer hebben geleefd, doch hij deed een beroep op Zedekía, die, tegen zijn gewetenloze, laffe aard in, gebood dat Jeremia naar de gevangenhof moest worden gebracht, waar hem elke dag brood werd gegeven. Waarom zou Zedekía dit hebben gedaan? Jehovah’s zorg voor Jeremia is het enige antwoord. — Jer. 37:18-21.
37. Wie werd zijn bescherming toen koning Jojakim hem trachtte te doden?
37 (4) Toen Jeremia en zijn secretaris Baruch in doodsgevaar voor koning Jojakim verkeerden nadat de koning Jeremia’s rol had verbrand, zochten Jojakims mannen vruchteloos naar hen. De vorsten hadden hen gewaarschuwd zich te verbergen voordat de rol werd voorgelezen. Maar of de gunstig gezinde vorsten hen nu bleven helpen zich te verbergen of niet, het was in werkelijkheid Jehovah’s bescherming, want het verslag luidt: „De HERE hield hen verborgen.” — Jer. 36:19-26.
38. Welke middelen wendde Jehovah aan toen Jeremia gevaar liep in de put te sterven?
38 (5) Het was de Ethiopiër Ebed-Melech, een rechtschapen man, die door Jehovah tot handelen werd aangezet om Jeremia van de dood in de modderige put te redden. Ebed-Melech nam dertig mannen met zich mee omdat het een gevaarlijke onderneming was Jeremia te hulp te komen. Ebed-Melech had hen nodig om Jeremia’s vijanden ervan te weerhouden zijn redding te verhinderen. En het was niemand anders dan Zedekía die de machtiging ertoe had gegeven. Nogmaals, was het wegens Zedekía’s liefde voor Jeremia? Wij kunnen met overtuiging antwoorden: Neen. — Jer. 38:7-13.
39. Op welke wijze was Jehovah’s hand duidelijk zichtbaar in Jeremia’s bevrijding door de bevelhebber van Nebukadnezars lijfwacht?
39 (6) Nebukadnezar, wereldheerser, aanbidder van de god Merodach, koning van Jeruzalems oude vijandin Babylon, werd ertoe bewogen Nebuzaradan, de bevelhebber van zijn lijfwacht, het bevel te geven erop toe te zien dat Jeremia geen kwaad geschiedde! Waarom? Omdat Jeremia Jehovah’s woord naar waarheid had gesproken, en Jehovah, die koningen kan manoeuvreren en die „doet naar zijn wil met het heir des hemels en de bewoners der aarde”, stond aan zijn zijde. — Jer. 39:11-14; 40:1-5; Dan. 4:35.
40. (a) Waardoor overleefde Jeremia het beleg, de val en de vernietiging van Jeruzalem? (b) Hoe toonde Jehovah toen dat hij zijn verbonden gedacht?
40 (7) Door de verschrikkelijke vernietiging van Jeruzalem heen, terwijl het voedsel in de stad op was en sommigen in zo’n jammerlijke toestand verkeerden dat zij hun eigen kinderen opaten, toen de muren ten slotte werden doorbroken en de inwoners van Jeruzalem werden afgeslacht, toen koning Zedekía’s eigen zoons voor zijn ogen, die hem daarna werden uitgestoken, gedood werden, en de gevangenen in ketens naar buiten werden gebracht, bleef Jeremia in leven (Jer. 19:9; 39:6-9; 52:10, 11). Jehovah’s engelen hadden hem beschermd. Buiten de brandende stad, terwijl de kreten van degenen die de Babyloniërs aan de paal hadden gehangen hem in de oren klonken, kon Jeremia Jehovah danken dat hij datgene had gedaan wat voor mensen onmogelijk zou zijn geweest: hij leefde; Baruch was gespaard; Ebed-Melech behoorde tot de overlevenden en ook bevonden oprechte Rechabieten zich onder de levende gevangenen (Jer. 39:16-18; 35:17-19; 45:2, 5). God gedacht zijn verbonden met Abraham en David, zodat hij Jechonja, de zoon van Jojakim (die tien jaar daarvóór naar Babylon was gevoerd), toestond te blijven leven en de voorvader van de pleegvader van Jezus Christus te worden, hetgeen deze het wettige recht op de troon van David gaf, en hij spaarde Jozadak uit de hogepriesterlijke geslachtslijn van Eleazar en Pinehas. — Jer. 52:31-34; Matth. 1:11, 16; 1 Kron. 6:1-15.
41. Waarom had Jeremia na de val van Jeruzalem nog steeds de hoedanigheid volharding nodig?
41 Ondanks dit alles werden Jeremia’s profetieën door de weinige Israëlieten die Nebukadnezar in het land had achtergelaten, nog steeds niet ter harte genomen. Jeremia werd met geweld naar Egypte gevoerd. Hier bleef hij volharden en hij gaf het profeteren niet op. Er was nog steeds moed voor nodig, want hij moest aankondigen dat zij rampspoed zouden ondergaan omdat zij op de koning van Egypte in plaats van op Jehovah vertrouwden. — Jer. 43:8-10; 44:1, 28, 29.
42. Wat was een van de allerzwaarste dingen die Jeremia heeft verduurd?
42 Iets in het oog lopends met betrekking tot Jeremia’s volharding was het feit dat hij Jehovah’s misnoegen ten aanzien van zijn aardse organisatie ondervond. Die organisatie werd in ballingschap gevoerd en de leden ervan werden slaven. Jehovah had niet langer een vrije, onafhankelijke aardse organisatie die hem vertegenwoordigde. De stad en het koninkrijk, die lange tijd een lof voor zijn naam waren geweest, bestonden niet meer. De koningen uit de geslachtslijn van David waren afgezet (Ezech. 21:25-27). De berg Sion was niet meer „een vreugde voor de ganse aarde” en een lof voor Jehovah’s naam, doch was thans werkelijk een aanfluiting (Ps. 48:3 2; Klaagl. 1:1, 8). Jeremia wist dat het herstel nog zeventig jaar zou uitblijven en dan zou hij al lang niet meer in leven zijn. Zelfs hierdoor werd Jeremia’s volharding niet te gronde gericht. — Jer. 25:11, 12.
43. Zullen Jehovah’s getuigen, net zoals Jeremia, tegenover het feit komen te staan dat Gods organisatie uiteenvalt? Leg dit uit.
43 Wij behoeven thans niet zoiets verpletterends te verduren. In de organisatie van Jehovah’s volk heerst eenheid; ze verheugt zich in Jehovah’s gunst en uitingen van zijn welbehagen, en ze zal nooit verslagen, noch verworpen worden omdat ze God zou mishagen (Jes. 54:7-15). Ongeacht of wij in staat zijn geregeld met leden van de organisatie om te gaan en rechtstreeks contact met het hoofdbureau te hebben, of geografisch of wegens vervolging volkomen geïsoleerd zijn, ja, zelfs in cellulaire gevangenschap verkeren, wij weten dat Gods organisatie nog steeds functioneert en nog steeds zijn naam looft. Dit maakt het veel gemakkelijker te volharden.
44. Hebben Jehovah’s hedendaagse getuigen een periode van soortgelijke gevangenschap ondergaan? Waarom? En hoe staat het met de toekomst?
44 Enkelen van de broeders die thans leven, hebben gedurende 1914-1918 inderdaad een tijd doorgemaakt dat Jehovah ontstemd was en toeliet dat zijn organisatie gevangenschap aan Babylon de Grote onderging. Het kwam er toen stellig op neer onder hevige druk te volharden. De lof die Jehovah’s naam werd geschonken, werd tot een zeer kleine stem teruggebracht en de rechtschapenheid van een ieder persoonlijk werd zwaar op de proef gesteld. God liet zijn getrouwen natuurlijk niet in de steek. Hij gaf hun de kracht te volharden en zij kwamen er krachtiger uit te voorschijn. Hij herstelde hen in zijn liefde en sedertdien heeft niets, zelfs niet de Tweede Wereldoorlog, nationale revoluties, dictatorschappen, officiële verbodsbepalingen, aanvallen van het gepeupel, gevangenschap en de dood voor enkelen van haar leden, de groei van Gods organisatie in kwantiteit of in kwaliteit vertraagd. Dit is het waardoor wij worden geholpen te volharden.
45. (a) Stelt Jehovah belang in onze volharding? (b) Wat moeten wij doen, en wat moeten wij beseffen dat het gevolg is als wij niet langer volharden?
45 Het is dus Jehovah, broeders, die wil dat wij volharden, en het gaat hem zo ter harte, dat hij tot ons spreekt door bemiddeling van zijn Zoon (Hebr. 1:2). De troon van Jehovah is voor altijd in handen van een rechtvaardige Koning, en de Koning Jezus Christus regeert metterdaad, ten einde er op toe te zien dat er recht geschiedt. Het enige wat wij moeten doen is, evenals Jeremia, de opdracht ten uitvoer te brengen die hij ons heeft gegeven, en de rest aan de Koning over te laten. Hierdoor krijgen wij geen gemakkelijk leven. Een ieder moet zijn getrouwheid bewijzen. Hiervoor zijn toewijding en volharding nodig. Wij zullen echter niet gelukkig worden door uit te vallen.
46. Waarvan kunnen wij zeker zijn als wij volharden?
46 Als u volhardt, zult u gelukkig zijn, en o hoe vreugdevol als u uw uiteindelijke doel bereikt! Bid in tijden van verzoeking of beproeving en zie uit naar Jehovah’s bevrijding. Deze zal niet altijd zo komen als u wellicht verwacht, doch ze zal komen, net zoals ze voor Jeremia kwam. Als u voor een taak staat of als u zich ontmoedigd voelt, denk dan aan het geloof van mannen zoals Jeremia, volg het na en God zal „nadat gij een korte tijd hebt geleden, . . . uw opleiding voleindigen, hij zal u standvastig maken, hij zal u sterk maken”. — 1 Petr. 5:10.
[Illustratie op blz. 561]
Jeremia onderging de grootste beledigingen, onder andere ook dat hij ’s nachts in het blok werd gesloten alsof hij een misdadiger was. Doch alle smaad verduurde hij
[Illustratie op blz. 568]
Jehovah bevrijdde Jeremia. Toen Jeruzalem viel, werd hij vrijgelaten en werden zijn handboeien verwijderd op bevel van de Babylonische ambtsdragers