De Koninklijke „Herder” uit de bijbelse profetieën
1. In welke toestand hebben de politieke „herders” van de wereld de volken gehouden, en hoe zal dit worden hersteld?
DE POLITIEKE „herders” van dit samenstel van dingen houden de met schapen te vergelijken volken verdeeld. Elk volk bevindt zich in een afzonderlijke nationale kooi. Er bestaat geen allesomvattende kooi voor de gehele mensheid. De organisatie voor wereldvrede en veiligheid, de Verenigde Naties, heeft niet in zo’n universele kooi kunnen voorzien, hoewel ze nu uit 151a lid-staten bestaat. Ze voldoet niet aan de behoefte van de volken aan één kudde onder één Herder. Alleen de Schepper, die „uit één mens elke natie van mensen [heeft] gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen”, kan de vereiste Regeringsherder verschaffen die alle volken in één kooi kan bijeenbrengen. — Hand. 17:26.
2, 3. (a) Waarom oordeelde Jehovah het goed de herders die van koning David waren afgestamd, te onttronen? (b) Waarom spreekt Jeremia 23:1, 2 een wee uit over zulke herders?
2 Door middel van zijn eigen uitverkoren volk Israël demonstreerde de Schepper voor de ogen van de gehele wereld dat geen enkel onvolmaakt mens er onder het huidige samenstel van dingen toe in staat is de gehele mensheid als één kudde bijeen te brengen om haar als haar ene herder te besturen. Dit bleek zelfs het geval te zijn met de dynastie van koningen welke afstamde van koning David, die Jeruzalem innam en deze stad in 1070 v.G.T. tot hoofdstad maakte. Als aardse vertegenwoordigers van de God van Israël zaten zij op wat „Jehovah’s troon” werd genoemd (1 Kron. 29:23; 2 Kron. 13:8). Wegens de gestadige ontaarding van de regeringsherders (op enkele uitzonderingen na) oordeelde God het goed deze dynastie na 463 jaren van heerschappij te onttronen.
3 „’Wee de herders die de schapen van mijn weide te gronde richten en verstrooien!’ is de uitspraak van Jehovah. Daarom, dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd tegen de herders die mijn volk weiden: ’Gij zijt het die mijn schapen hebt verstrooid, en gij bleeft ze uiteendrijven en gij hebt uw aandacht niet op hen gericht. Ziet, ik richt mijn aandacht op u, wegens de slechtheid van uw handelingen’, is de uitspraak van Jehovah.” — Jer. 23:1, 2.
4. Hoe verging het Sallum (Joahaz) en Jojakim als „herders”?
4 Na de dood van de goede koning Josía in 628 v.G.T. bleken zijn drie zonen en een kleinzoon een slecht gedrag aan de dag te leggen. Dit leidde ertoe dat hun onderdanen werden verstrooid. Neem bijvoorbeeld Sallum, of Joahaz, die Josía als eerste op „Jehovah’s troon” opvolgde. Na drie maanden geregeerd te hebben, werd hij als balling naar Egypte weggevoerd Daar stierf hij (Jer. 22:10-12). Wat zijn oudere broer Jojakim betreft, zijn elfjarige regering was zo onderdrukkend en gekenmerkt door bloedschuld, dat hij niets beters verdiende dan dat zijn lijk buiten de poorten van Jeruzalem werd geworpen en „met een ezelsbegrafenis” werd begraven. — Jer. 22:13-19.
5. Hoe verging het Chonja (Jechonja) en Zedekía als „herders”?
5 Jojakim werd opgevolgd door zijn jonge zoon Jojachin, ook Jechonja of Chonja genoemd (Matth. 1:11, 12). Omdat hij een nakomeling van koning David was en op „Jehovah’s troon” zat, werd hij misschien wel even kostbaar geacht als een zegelring aan Jehovah’s rechterhand. Toch verdiende hij het wegens zijn slechtheid, te worden weggerukt en als balling naar het land Babylon te worden weggeslingerd. Na slechts drie maanden en tien dagen geregeerd te hebben, voelde hij zich verplicht zich aan de koning van Babylon, die Jeruzalem toen belegerde, over te geven. Jojachin en meer dan 10.000 Israëlieten werden als ballingen naar Babylon weggevoerd, om daar te sterven. Hij liet geen zoon achter die op de troon kon gaan zitten, maar zijn oom, Zedekía, de zoon van Josía, werd als een vazal van koning Nebukadnezar tot koning aangesteld (2 Kon. 24:5-17; Jer. 22:24-30). Zedekía verbrak de eed die hij in Jehovah’s naam had gezworen. Toen hij voor de consequenties van zijn opstandige handelwijze stond en de profeet Jeremia hiernaar vroeg, was er derhalve alleen maar een oordeelsboodschap voor Zedekía.
6. Hoe bleek het „wee” voor die „herders” een wee voor hun onderdanen te zijn, en in welk opzicht was Jehovah voor de verstrooiing verantwoordelijk?
6 Wat die vier koninklijke „herders” van het koninkrijk Juda, alsmede de vorsten die onderherders waren, overkwam, hield inderdaad een „wee” in. Het betekende ook dat hun met schapen te vergelijken onderdanen werden verstrooid, aangezien zij als ballingen naar Egypte en Babylon werden weggevoerd. Het land Juda bleef als gevolg hiervan als een verlaten woestenij achter. Gezien hun slechtheid, waren de „herders” verantwoordelijk voor deze verstrooiing van de „schapen”. In een bepaald opzicht kan er van de God van Israël, Jehovah, gezegd worden dat hij de verstrooiing bewerkstelligde, aangezien hij degene was die de oordeelsvoltrekkers had verwekt die zijn ongehoorzame volk bij wijze van streng onderricht moesten straffen. — Jer. 23:1, 2; 2 Kron. 36:9-21.
DEGENE DIE „JEHOVAH IS ONZE RECHTVAARDIGHEID” GENOEMD ZOU WORDEN
7, 8. (a) Wie alleen kan een „herder” verschaffen die superieur is aan die laatste vier koningen van Jeruzalem, en waarom? (b) In welke bewoordingen van Jeremia 23:3-6 beloofde Jehovah zo’n superieure „herder”?
7 De ideale herder bezitten wij in de persoon van de God van de bijbel, Jehovah. Hij kan in een regeringsherder voorzien die beter is dan die laatste vier koningen van Jeruzalem, wier slechtheid tot gevolg had dat hun met schapen te vergelijken onderdanen werden verstrooid. Met het oog op de teleurstelling die onvolmaakte menselijke heersers hun onderdanen bieden, heeft de hemelse Herder Jehovah beloofd zo’n superieure regeringsherder te verschaffen. Na derhalve een „wee” uitgesproken te hebben over de teleurstellende „herders” van het koninkrijk Juda, inspireerde hij zijn profeet Jeremia ertoe te zeggen:
8 „’En ikzelf zal het overblijfsel van mijn schapen bijeenbrengen uit al de landen waarheen ik ze verdreven had, en ik wil ze terugbrengen naar hun weide, en ze zullen stellig vruchtbaar zijn en tot velen worden. En ik wil over hen herders verwekken die hen werkelijk zullen weiden, en zij zullen niet meer bevreesd zijn, noch zullen zij met enige verschrikking geslagen worden, en er zullen er geen gemist worden’, is de uitspraak van Jehovah. ’Zie! Er komen dagen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik zal David stellig een rechtvaardige spruit verwekken. En een koning zal stellig regeren en met doorzicht handelen en gerechtigheid en rechtvaardigheid in het land oefenen. In zijn dagen zal Juda gered worden, en Israël zelf zal in zekerheid verblijf houden. En dit is zijn naam waarmee hij genoemd zal worden: Jehovah is onze rechtvaardigheid.’” — Jer. 23:3-6.
9. Waarom wil het feit dat de naam van de beloofde „herder” „Jehovah is onze rechtvaardigheid” betekent, niet zeggen dat hij Jehovah zelf is?
9 „Hij zal worden genoemd: ’De Heer is onze rechtvaardiger.’” Zo geeft de in 1978 verschenen uitgave van de vertaling door de Jewish Publication Society of America (het joodse uitgeversgenootschap van Amerika) Jeremia 23:6 weer, terwijl Moffatts vertaling „onze voorvechter” luidt. Niemand op aarde is deze naam letterlijk gaan dragen. Toch gaat de profetie in Jezus Christus in vervulling. Dat hij aanspraak op die naam mocht maken, wil niet zeggen dat Jezus Jehovah God zelf is. De Israëliet Jozadak, wiens naam „Jehovah heeft rechtvaardig verklaard” of „Jehovah is rechtvaardig” betekent, was ook niet Jehovah zelf (1 Kron. 6:14, 15). In Jeremia 33:16 lezen wij dat zelfs Jeruzalem „Jehovah is onze rechtvaardigheid” genoemd zou worden, maar wil dit zeggen dat Jeruzalem Jehovah zelf was? Neen! De naam van de laatste regerende koning van Jeruzalem was Zedekía, en die naam betekent „De rechtvaardigheid van Jah”. De koning die „Jehovah is onze rechtvaardigheid” genoemd zou worden, namelijk Jezus Christus, steekt scherp af bij koning Zedekía.
10, 11. (a) Ten aanzien van welk volk ging de belofte van Jeremia 23:5, 6 in vervulling? (b) Met wie werd de naam „Jehovah is onze rechtvaardigheid” terecht verbonden, en hoe dat zo?
10 De profetie van Jeremia 23:5, 6 ging niet in Jezus’ tijd ten aanzien van het letterlijke Juda en Israël en Jeruzalem in vervulling. Die joodse elementen verwierpen Jezus als de Messías. Ze werden in 70 G.T. door de Romeinen verwoest en verstrooid. In werkelijkheid gaat de profetie in vervulling ten aanzien van de geestelijke Israëlieten, Christus’ gezalfde discipelen.
11 Gedurende de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 hebben de geestelijken en natiën van de christenheid, die toen in de wereldoorlog gewikkeld waren, het overblijfsel van geestelijke Israëlieten verstrooid. Maar vanaf 1919 gebruikte Jehovah de verheerlijkte Jezus Christus om het verstrooide overblijfsel over de gehele wereld in een geestelijke eenheid bijeen te brengen. De leden van dit berouwvolle, herstelde overblijfsel van geestelijke Israëlieten werden gereinigd en aldus geschikt gemaakt om „dit goede nieuws van het koninkrijk” internationaal, op „de gehele bewoonde aarde”, bekend te maken (Matth. 24:9-14). Op deze wijze werden zij, krachtens Jehovah’s onverdiende goedheid door bemiddeling van Christus, rechtvaardig verklaard of gerechtvaardigd. Jehovah bleek hun Ondersteuner, hun „voorvechter”, te zijn, en zij werden zijn christelijke getuigen (Jes. 43:10). Aangezien deze gunst door bemiddeling van de toen op de troon geplaatste Koninklijke Herder, Jezus Christus, zou komen, was het juist dat de naam „Jehovah is onze rechtvaardigheid” met hem verbonden werd.
12. Voor welke belangrijke geboorte baande de bevrijding van het overblijfsel uit Babylon, waarna zij zich weer in het land Juda vestigden, de weg?
12 Ten einde dit af te schaduwen, voerde Jehovah een berouwvol overblijfsel van Israëlieten uit „het land van het noorden” en herstelde hen in 537 v.G.T. in hun eigen land (Jer. 23:7, 8). Dat zij aldus uit Babylon werden teruggebracht en zich weer in het reeds lang woest liggende land Juda vestigden, baande de weg voor de belangrijkste geboorte op aarde die zou plaatsvinden, en wel in Bethlehem-Juda. Het was de geboorte van Jezus Christus als een nakomeling van koning David. — Luk. 2:1-38; 3:23-31.
13. (a) Ondanks wat in verband met Davids dynastie verwekte Jehovah voor David een „rechtvaardige spruit”? (b) Hoe heeft Jehovah in overeenstemming met de naam van de spruit, „Jehovah is onze rechtvaardigheid”, met het overblijfsel gehandeld?
13 Aldus verwekte Jehovah voor David een „rechtvaardige spruit”, en dat ondanks Zijn sombere profetie tegen koning Chonja (of Jechonja, of Jojachin)b (Jer. 22:24 tot en met 23:2; Matth. 1:11-16; 2 Kon. 25:27-30). Deze „rechtvaardige spruit”, Jezus Christus, heeft zijn volmaakte menselijke leven als een slachtoffer voor zijn toekomstige menselijke onderdanen afgelegd. Door dit te doen, legde hij de basis op grond waarvan 144.000 opgedragen volgelingen van hem ’rechtvaardig verklaard’ konden worden ten einde medeërfgenamen in zijn hemelse koninkrijk te worden (Rom. 8:14-17; 1 Kor. 1:30, 31). Ondanks de beschuldigingen die de geestelijken van de christenheid tegen het overblijfsel van deze 144.000 Koninkrijkserfgenamen inbrengen, heeft Jehovah dit overblijfsel sinds 1919 G.T. in zijn gunst en dienst hersteld. Daardoor heeft Jehovah hen als hun voorvechter verdedigd en heeft hij hen door bemiddeling van Christus gerechtvaardigd of ’rechtvaardig verklaard’. — Rom. 8:31-33; Jer. 23:6, Moffatt; JPS; NW.
14. Welke dienaren heeft Jehovah sinds de geboorte van het Koninkrijk in 1914 onder dit gezalfde overblijfsel verwekt?
14 Onder dit herstelde overblijfsel van geestelijke Israëlieten heeft Jehovah getrouwe ouderlingen of opzieners verwekt. Aangezien het Messiaanse koninkrijk aan het einde van de „tijden der heidenen” in 1914 in de hemelen is geboren, verrichten deze opzieners als vorstelijke herders op aarde dienst totdat alle leden van het overblijfsel hun aardse dienst voltooien en zich bij de Koninklijke „Herder” in zijn hemelse koninkrijk voegen. — Jer. 23:3, 4; Jes. 32:1, 2.
HOE DE GEESTELIJKEN VAN DE CHRISTENHEID IN GEBREKE ZIJN GEBLEVEN
15. In welke toestand bevindt de christenheid zich nu, in tegenstelling tot de toestand van het gezalfde overblijfsel?
15 Onder de hemelse Koning, degene die „Jehovah is onze rechtvaardigheid” wordt genoemd, woont het herstelde overblijfsel van de geestelijke Israëlieten in een geestelijk paradijs (Jer. 23:3-6). Zo’n paradijs van geestelijke vrede en zekerheid bestaat thans niet in de christenheid. Ze blijkt als gevolg van overspel in een verontreinigde toestand te verkeren, terwijl ze door geestelijke hongersnood wordt geteisterd. Haar toestand is hartverscheurend en is de voorloper van een nog veel jammerlijker situatie die iemand als een dronken alcoholicus zal doen waggelen. — Jer. 23:9, 10; Matth. 24:21, 22.
16, 17. Wie zijn, in harmonie met Jeremia 23:11-14, voor de huidige toestand van de christenheid verantwoordelijk?
16 De geestelijken van de christenheid zijn voor deze situatie verantwoordelijk. Zij hebben hun kerklidmaten teleurgesteld. Het is precies zoals Jehovah over de valse profeten en tempelpriesters in Jeremia’s tijd zei:
17 „’Want het zijn zowel de profeet als de priester die bezoedeld zijn geworden. Ook in mijn eigen huis [de tempel] heb ik hun slechtheid gevonden’, is de uit spraak van Jehovah. ’Daarom zal hun weg voor hen worden gelijk glibberige plaatsen in het donker; zij zullen daarin gestoten worden en stellig vallen. . . . En bij de profeten van Jeruzalem heb ik afschuwelijke dingen gezien: overspel plegen en in de leugen wandelen; en zij hebben de handen der boosdoeners gesterkt, opdat zij niet zouden terugkeren, een ieder van zijn eigen slechtheid. Zij zijn mij allen geworden als Sodom, en haar [Jeruzalems] inwoners als Gomorra.’” — Jer. 23:11-14.
18. Sinds wanneer en in welk opzicht hebben de geestelijken van de christenheid zich schuldig gemaakt aan geestelijk overspel?
18 Vanaf het moment dat de christenheid in de dagen van Constantijn de Grote — de pontifex maximus van het Romeinse Rijk — werd opgericht, hebben de katholieke geestelijken en, later, de protestantse geestelijken zich voortdurend aan geestelijk overspel schuldig gemaakt. Op welke wijze? Door vrienden van deze wereld te zijn en aan haar politiek en haar militaire ondernemingen deel te nemen. — Jak. 4:4.
19. Hoe zijn de geestelijken en hun kerklidmaten door letterlijke immoraliteit bezoedeld?
19 De geestelijken vinden het goed dat letterlijke overspelers en homoseksuelen deel uitmaken van hun gelederen en in hun kerken godsdienstoefeningen leiden. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat de geestelijken dergelijke immorele personen toestaan tot hun eigen ingeschreven kerklidmaten te blijven behoren. De immorele toestand van de christenheid is op het ogenblik berucht, ’afschuwelijk’, en de slechtheid wordt op grotere schaal bedreven dan in Sodom en Gomorra. Terecht zal de christenheid het lot van die oude immorele steden ondergaan.
20. Waarom zullen de geestelijken een dodelijke drank drinken?
20 Als de meest verantwoordelijke personen onder degenen die deel uitmaken van de christenheid, zullen de geestelijken en religieuze leiders een dodelijke drank moeten drinken: „Want van de profeten van Jeruzalem [welke stad de christenheid afbeeldt] is afvalligheid uitgegaan over het gehele land.” — Jer. 23:15.
21. Hoe heeft de Jeremiaklasse in 1925 de aandacht van de wereld op de afvalligheid van de geestelijken gevestigd?
21 De hedendaagse Jeremiaklasse heeft prompt en onbevreesd de aandacht van de wereld op de afvalligheid van de geestelijken gevestigd. Het jaar 1925 was in dit verband opmerkenswaardig. Tijdens het algemene congres van de Internationale Bijbelonderzoekersvereniging, dat van 24 tot 31 augustus in Indianapolis, in de Amerikaanse staat Indiana, werd gehouden, vormde het aannemen van een resolutie getiteld „Boodschap van hoop” de belangrijkste gebeurtenis. De president van de Vereniging leidde de resolutie in nadat hij de lezing gehouden had getiteld „Een oproep tot actie” en ging er toen toe over de resolutie voor te lezen. Er werd onder andere in gezegd:
. . . de religieaanhangers, zowel katholieken als protestanten, [vallen op] wegens hun arrogantie, verwaandheid, oneerbiedigheid en goddeloosheid. Het is derhalve duidelijk dat alle oplossingen die deze bovengenoemde elementen te bieden hebben, stuk voor stuk zinloos en krachteloos zijn en niet aan ’s mensen verlangen kunnen voldoen.
Het katholicisme maakt op aanmatigende wijze aanspraak op datgene wat rechtens alleen aan God toekomt. De modernisten loochenen God, loochenen Zijn Woord en Zijn plan voor verlossing, en zeggen dat blinde krachtc het geneesmiddel is voor de ongelukkige toestand waarin de mens verkeert. De fundamentalisten, die beweren in de bijbel te geloven, loochenen dit door hun gedrag. Zij leren valse en godonterende leerstellingen en hebben zich te zamen met katholieken en modernisten met de politieke en commerciële machten van de wereld verbonden door op godslasterlijke wijze te beweren dat zij Gods koninkrijk op aarde kunnen oprichten. Zij hebben zich allen onder Satan, hun opperheer, verenigd om God in een hoek te drukken en zijn naam te onteren . . .
. . . Aangezien de Duivel dit weet en beseft dat zijn tijd kort is, tracht hij de volken met een grote stroom van valse en misleidende leerstellingen te overstelpen en hun geest volledig van Jehovah af te keren. De tijd is voor God aangebroken om zich een naam te maken op aarde en ervoor te zorgen dat de volken de waarheid te weten komen betreffende het goddelijke plan, dat het enige middel tot redding voor de wereld is. — De paragrafen 5, 6, 9. Zie The Watch Tower van 15 oktober 1925, blz. 310, 311. Zie ook Openbaring 8:12; 16:8, 9.
22. (a) Wie verrichten dienst ten behoeve van het voornemen van God zich een naam te maken? (b) Hoe hebben de geestelijken er door hun manier van profeteren blijk van gegeven geen respect voor Gods naam te hebben?
22 De toespraak „Een oproep tot actie”, waardoor de bovengenoemde resolutie werd ingeleid, luidde, in paragraaf 28: „De tijd is aangebroken dat Jehovah zich een naam zal maken op aarde. De leden van de kerk hebben hier een aandeel aan door getuigen voor de Heer te zijn” (bladzijde 326 van The Watch Tower van 1 november 1925). Vanaf het begin van het jaar (1926) dat volgde op de resolutie en de wereldomvattende verspreiding ervan in een traktaat, heeft de Jeremiaklasse derhalve een opmerkelijke krachtsinspanning gedaan om de gehele mensheid de naam van Jehovah voor te houden. De geestelijken van de christenheid gaven er echter blijk van geen respect voor de naam van God te hebben. Terwijl de geestelijken Gods naam losmaakten van zijn bekendgemaakte voornemen om een wervelstorm van rampspoed over de christenheid te brengen, bleven zij zeggen „tot degenen die mij [God] met minachting bejegenen: ’Jehovah heeft gesproken: „Vrede zult gij krijgen.”’ En tot een ieder die wandelt in de verstoktheid van zijn hart hebben zij gezegd: ’Geen rampspoed zal ulieden overkomen.’” — Jer. 23:17-20.d
23. (a) Had Jehovah die geestelijken gezonden, of wie hadden dit gedaan? (b) Wat zou er volgens Jeremia 23:21, 22 zijn gebeurd als de geestelijken in Jehovah’s intieme groep hadden gestaan?
23 Wie had die geestelijken met hun vredesbeloften echter gezonden? Zij hadden niet „in de intieme groep van Jehovah gestaan” ten einde zijn boodschap nauwkeurig te weten te komen. Jehovah had hen niet in zijn naam gezonden. Hij sprak niet tot hen opdat zij datgene zouden kunnen profeteren wat „uit de mond van Jehovah” was. De religieuze sekten van de christenheid hadden hen vanuit hun theologische hogescholen uitgezonden. Wat zou er gebeurd zijn als de geestelijken in Jehovah’s „intieme groep” of in zijn raad hadden gestaan en zich aan zijn onthullingen hadden gehouden? Jehovah zegt: „Maar indien zij in mijn intieme groep hadden gestaan, dan zouden zij mijn volk mijn woorden hebben doen horen, en zij zouden hen van hun slechte weg en van de slechtheid van hun handelingen hebben doen terugkeren.” — Jer. 23:21, 22.
24. Indien de geestelijken in Jehovah’s raad hadden gestaan, wat zou dan niet het geval zijn met de kerklidmaten van de christenheid en datgene waarin zij verwikkeld zijn geraakt?
24 In dat geval zou er niet zo’n schrikbarende ongeletterdheid op het gebied van bijbelkennis bestaan zoals thans onder kerkgangers voorkomt. Indien de geestelijken zelf de leiding hadden genomen door aan Gods geopenbaarde Woord vast te houden en hun miljoenen kerklidmaten te onderwijzen hetzelfde te doen, zouden er geen twee wereldoorlogen hebben gewoed, oorlogen die in de christenheid zijn ontstaan! De verantwoordelijke geestelijken zijn niet voor het aangezicht van Jehovah verborgen. Hij is niet slechts een „God van nabij”, zodat hij dingen die ver weg zijn, niet zou kunnen zien. — Jer. 23:23, 24.
25. Wat moet, volgens Jeremia 23:25-28, iemand die iets te bieden heeft thans voor het luisterende publiek doen?
25 De tijd is gekomen waarin de mensen moeten beslissen of zij nog verder zullen luisteren naar de „dromen” van de geestelijken van de christenheid of naar Jehovah’s Woord zoals dit door de Jeremiaklasse wordt verkondigd. Ook is voor degenen die beweren dienstknechten van God te zijn, de tijd gekomen om in overeenstemming te handelen met de kwestie die in Jeremia 23:25-28 wordt genoemd: „Laat de profeet bij wie een droom is, de droom verhalen; maar laat degene bij wie mijn eigen woord is, mijn woord naar waarheid spreken.”
26. Wat hebben de Jeremiaklasse en de „grote schare” besloten te doen, aangezien dromen en Gods Woord uit elkaar gehouden moeten worden?
26 Wat heeft Jehovah’s Woord met ongefundeerde „dromen”, de visioenen van louter menselijke harten, te maken? Niets! De twee dingen moeten uit elkaar gehouden worden, net als het koren van het stro gescheiden moet worden. Aangezien de Jeremiaklasse Gods Woord in zich heeft, heeft ze besloten het te allen tijde getrouw te spreken. Uit respect voor Jehovah heeft een „grote schare” toehoorders besloten hetzelfde te doen.
27. Wanneer en hoe zal Gods Woord als een vuur en een smidshamer zijn?
27 De Jeremiaklasse heeft Jehovah’s Woord nu reeds 60 jaar lang getrouw gesproken. Dat Woord op zich heeft de brandbare organisaties van de christenheid niet verbrand; ook is het met een berg te vergelijken samenstel van dingen niet door dit Woord aan stukken gesmeten. Toch faalt het goddelijke Woord zoals dit door de Jeremiaklasse wordt bekendgemaakt, niet. Wanneer Jehovah op Zijn bestemde tijd in de „grote verdrukking” overeenkomstig dat gesproken Woord handelt, zal zijn eigen vraag bevestigend worden beantwoord: „’Is niet mijn woord zo als een vuur’, is de uitspraak van Jehovah, ’en als een smidshamer die de steile rots verplettert?’” (Jer. 23:29) Laten wij dus geloof in dat Woord blijven stellen.
28. Hoe kan er gezegd worden dat de geestelijken ’Gods woorden wegstelen, een ieder van zijn metgezel’, en wie is derhalve tegen hen?
28 In tegenstelling tot de klasse der geestelijken, zijn de leden van de Jeremiaklasse door Jehovah gezonden om in zijn naam te spreken. Niettemin beweren ook de vals-religieuze profeten in zijn naam te spreken en derhalve de bijbelse waarheid bekend te maken. Op deze wijze ’stelen’ de religieuze leiders van de christenheid in werkelijkheid de kracht en de uitwerking van de boodschap van rampspoed, die door de Jeremiaklasse wordt bekendgemaakt. Het is waar dat de Jeremiaklasse haar boodschap ondersteunt door de woorden aan te halen: „Dit heeft Jehovah gezegd.” De geestelijken trachten echter extra gewicht te verlenen aan datgene wat zij prediken, zodat het de klank van waarheid heeft, door er de woorden „Een uitspraak!” aan toe te voegen. Naar het schijnt, hebben zij een boodschap van God. Zij zouden dan ook een bijbeltekst kunnen gebruiken als voorwendsel om over politiek te spreken of zelfs oorlogspropaganda te maken. Toch is Jehovah gekant tegen zulke vals-religieuze profeten die hij niet vanuit zijn intieme groep heeft uitgezonden en die woorden uit zijn bijbel „wegstelen” ten einde ze verkeerd toe te passen. — Jer. 23:30, 31.
29. Hoe zal Jehovah tonen dat zulke vals-religieuze profeten bedriegers zijn?
29 Hoe zal Jehovah tonen dat zulke vals-religieuze profeten bedriegers zijn? Door datgene wat zij als „een uitspraak!” bekendmaken of wat zij in zijn naam beweren te spreken, niet in vervulling te laten gaan. Hij ondersteunt hun leugens niet. „’Zie, ik ben tegen de profeten van leugenachtige dromen’, is de uitspraak van Jehovah, ’die ze verhalen en mijn volk doen ronddolen [afdwalen] wegens hun leugens en wegens hun snoeverij. Maar ikzelf heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven. Zij zullen dit volk dus in geen enkel opzicht baat brengen’, is de uitspraak van Jehovah” (Jer. 23:32). Wat jammer voor het volk!
30. Waaraan zullen wij gepaste aandacht schenken — aan de verzekeringen van de geestelijken of aan Jehovah’s Woord?
30 Laten wij ervoor zorgen dat de valse verzekeringen van vrede van de zijde van de geestelijken ons in deze tijd, nu de christenheid niet in vrede met God verkeert, niet geestelijk doen indommelen of in slaap sussen. Laten wij „de last” of de gewichtige boodschap uit Gods Woord ernstig opvatten. — Jer. 23:33.
„DE LAST VAN JEHOVAH”
31. Wat zijn wij verplicht te antwoorden wanneer personen van de christenheid ons vragen hun openlijk te zeggen wat de met een zware last te vergelijken boodschap voor deze tijd is?
31 Jehovah’s boodschap voor dit politieke, religieuze en commerciële samenstel van dingen is thans zwaar vanwege de veroordeling, de verderfelijke rampspoed, die ze inhoudt. Wij dragen bijgevolg de zware verantwoordelijkheid Jehovah’s boodschap voor deze „tijd van het einde” bekend te maken. Laten wij, wanneer wij de vragen van mensen over de bestemming van dit samenstel van dingen beantwoorden, dus vooral vertellen waarin de „last” van Jehovah in werkelijkheid bestaat. Wanneer leken of profeten of priesters van de christenheid ons vragen hun openlijk te vertellen op welke punten de last van Jehovah’s Woord het zwaarst drukt, zijn wij verplicht hun te vertellen dat de mensen van de christenheid zelf een „last” voor hem zijn, ja, „O wat een last!” Hij zal zich dus van deze „last” ontdoen door de christenheid aan rampspoed over te geven.
32. Hoe reageren de mensen van de christenheid op wat de Jeremiaklasse als „de last van Jehovah” bekendmaakt, en wat verdraaien zij derhalve?
32 Mensen die geen respect hebben voor Jehovah, zullen datgene wat de Jeremiaklasse als „de last van Jehovah” bekendmaakt, niet graag accepteren. Zij zullen er dus niet graag aan denken als iets wat werkelijk ernstig is. Als alternatief volgen zij datgene wat hun profeten en priesters hun met stelligheid als de werkelijke „last” van Gods Woord voorhouden. Hun alternatief is echter niet gebaseerd op de Heilige Schrift. Het stoelt op een persoonlijke uitleg, zodat „een ieder zijn eigen woord” volgt. Tot zulke eigenzinnige religieaanhangers zegt de Jeremiaklasse: „Gij hebt de woorden van de levende God, Jehovah der legerscharen, onze God, verdraaid” (Jer. 23:33-36). Maar kunnen zij de rampspoed verdraaien waarvoor de „last van Jehovah” ons waarschuwt? Ah neen!
33, 34. Op wiens aanwezigheid moet de Jeremiaklasse de aandacht vestigen van religieaanhangers die hun eigen boodschap als „niets dan de last van Jehovah” betitelen?
33 In tegenstelling tot datgene wat de leden van de Jeremiaklasse sinds het naoorlogse jaar 1919 hebben bekendgemaakt, verkondigen de woordvoerders van de christenheid hun valse, misleidende boodschap. Ten einde deze voor anderen gewichtig te doen klinken, verwijzen zij naar datgene wat zij te zeggen hebben, als „De last van Jehovah”. Naar deze religieaanhangers heeft Jehovah de Jeremiaklasse voortdurend gezonden om hun te vertellen dat zij hun preken en profetieën niet het predikaat „De last van Jehovah” mogen meegeven. Wat voor antwoord moet de Jeremiaklasse zulke religieaanhangers derhalve geven? Het volgende:
34 „Daarom, dit heeft Jehovah gezegd: ’Omdat gij zegt: „Dit woord is niets dan de last van Jehovah”, toen ik tot ulieden de boodschap bleef zenden [via de Jeremiaklasse], zeggende: „Gij moogt niet zeggen: ’De last van Jehovah!’” daarom, hier ben ik!’” — Jer. 23:38, 39.
35, 36. Welke door Jehovah uitgesproken beslissing moet de Jeremiaklasse volgens Jeremia 23:39, 40 bekendmaken aan degenen die een valse „last” verkondigen of aanhoren?
35 Juist! Jehovah is hier als Rechter van de profeten van de christenheid. Welke beslissing maakt hij bekend betreffende de „profeten” die hun boodschap als „niets dan de last van Jehovah” classificeren en betreffende de mensen die acht slaan op de valse „last”? De Rechter vertelt ons:
36 „En ik wil ulieden aan veronachtzaming overgeven, definitief, en ik wil ulieden en de stad die ik u en uw voorvaders gegeven heb, in de steek laten — van voor mijn aangezicht. En ik wil smaad op u leggen tot onbepaalde tijd en schande tot onbepaalde tijd, die niet vergeten zal worden.” — Jer. 23:39, 40.
37. (a) Hoe legde Jehovah zijn rechterlijke beslissing in Jeremia’s tijd ten uitvoer, en met welke uitwerking? (b) Hoe verging het Jeremia toen, en hoe zal dit waar zijn met betrekking tot de Jeremiaklasse?
37 De beslissing die Jehovah hier als rechter bekendmaakte, werd in Jeremia’s tijd ten uitvoer gelegd, en wel toen de Babyloniërs Jeruzalem en zijn ontwijde tempel in 607 v.G.T. verwoestten. Deze smadelijke en vernederende ervaring voor die eigenzinnige, ontrouwe Israëlieten bewees dat Jehovah, die zij hadden geminacht, hen nu definitief aan veronachtzaming had overgegeven. Hij had hen in de steek gelaten, opdat zij de gevolgen van hun slechtheid konden dragen. De mond van de aanmatigende valse profeten werd hierdoor tot zwijgen gebracht. Jeremia’s mond bleef echter profeteren. Jehovah had hem niet in de steek gelaten. In overeenstemming met deze voorafbeelding zal Jehovah de Jeremiaklasse niet in de steek laten wanneer hij binnenkort zijn gewichtige beslissing tegen de geestelijken en gemeenten van de christenheid ten uitvoer legt. — Jer. 39:11–40:4; Klaagl. 1:1-22.
MISLEID — TEN GOEDE
38. In welke opzicht had Jehovah Jeremia misleid, en met welke uitwerking?
38 Aldus voltooide Jeremia veertig jaren waarin hij alles had bekendgemaakt wat Jehovah hem had opgedragen te zeggen. Hij bemerkte dat Jehovah hem had overweldigd. Jehovah had er blijk van gegeven sterker te zijn dan hij was. Zijn Woord had een overredende kracht op Jeremia uitgeoefend (Willibrordvertaling). Hieraan was het te danken dat Jeremia tot het einde toe in zijn goddelijke dienst had volhard. Jehovah had hem in dit opzicht „misleid”. Hij bleek sterker te zijn dan Jeremia’s zwakheid. Jeremia ondervond er derhalve geen schade van dat hij was misleid.
39, 40. Aan welke woorden die Jeremia sprak nadat Pashur hem uit het blok had bevrijd, doet dit ons denken?
39 Hier herinneren wij ons Jeremia’s woorden nadat Pashur, de voornaamste gevolmachtigde van de tempel, hem uit het blok had bevrijd:
40 „Gij hebt mij misleid, o Jehovah, zodat ik mij heb laten misleiden. Gij hebt uw sterkte tegen mij [tegen mijn neiging] aangewend, zodat gij hebt gezegevierd. Ik ben een voorwerp van gelach geworden, de gehele dag; iedereen bespot mij. Want zo vaak ik spreek, schreeuw ik het uit. Geweld en plundering roep ik uit. Want het woord van Jehovah werd mij tot een oorzaak van smaad en tot beschimping de gehele dag. En ik zei: ’Ik zal niet van hem gewagen, en ik zal niet meer in zijn naam spreken.’ En in mijn hart bleek het te zijn als een brandend vuur, opgesloten in mijn beenderen; en ik werd moe van het inhouden en kon het niet. Want ik hoorde het slechte bericht van velen. Er was schrik rondom. . . . Maar Jehovah was met mij als een verschrikkelijke machtige. Daarom zullen juist zij die mij vervolgen, struikelen en niet zegevieren. Zij zullen stellig zeer beschaamd worden, omdat zij niet voorspoedig geweest zullen zijn. Hun voor onbepaalde tijd durende schande zal er een zijn die niet vergeten zal worden.” — Jer. 20:7-11.
41. Hoe zullen wij dus in staat gesteld worden over de Koninklijke Herder, die „Jehovah is onze rechtvaardigheid” wordt genoemd, te blijven spreken?
41 Als „een verschrikkelijke machtige” zal Jehovah ons in onze zwakheid sterken. In zijn kracht zullen wij blijven spreken over zijn Koninklijke Herder, degene die „Jehovah is onze rechtvaardigheid” wordt genoemd.
[Voetnoten]
a Keesings historisch archief, 24 augustus 1979, blz. 534.
b Zie Gods duizendjarige koninkrijk is nabij gekomen, in het Nederlands uitgegeven in 1974, bladzijde 60, paragraaf 40 en voetnoot. Ook Het herstel van het paradijs voor de mensheid — door de Theocratie!, bladzijde 119, paragraaf 31.
c „Blinde kracht”, dat wil zeggen, evolutie volgens Darwins theorie.
d In een United Press-bericht van 26 september 1977, uit Vaticaanstad, werd verricht: „De paus zei dat zijn andere gevoelens bij het naderen van de tachtigjarige leeftijd, betrekking hebben op de bestendigheid van de Rooms-Katholieke Kerk. ’De kerk zal blijven’, zo zei hij, ’ze zal blijven te midden van de beroering van de geschiedenis. De kerk blijft te midden van de wederwaardigheden van deze wereld onbeweeglijk en krachtig, ten einde allen het evangelie en eeuwige redding te schenken.’”
Zie blz. 3-A van The Galveston Daily News van 26 september 1977, onder het kopje „Paus Paulus ziet naderende dood onder de ogen”.