Vragen van lezers
● Volgens Genesis 49:10 zei Jakob profetisch: „De schepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt.” Bestaat er een verschil tussen een scepter en een heersersstaf? — O.S., V.S.
Ja, de scepter en de heersersstaf die Jakob in zijn sterfbedprofetie en in verband met de zegen over Juda noemde, verwijzen blijkbaar naar verschillende dingen. In poëzie of dichterlijke uitdrukkingen is het niet ongewoon parallellismen aan te treffen. Ook al lijken de woorden of uitdrukkingen heel veel op elkaar, toch wordt vaak door het ene woord in vergelijking met het andere een bijna onmerkbaar verschil van gedachte uitgedrukt, waardoor als het ware een nieuw element naar voren wordt gebracht. Vaak gebruikt men dit middel om iemands inzicht te verdiepen of zijn begrip te vergroten met betrekking tot het geschrevene of gesprokene. Een dergelijke methode schijnt Jakob te hebben gebruikt toen hij zijn zoons zegende. Zo zei hij dat Dan „een slang op den weg [zou] zijn, een hoornslang op het pad”, en hij gebruikte deze woorden in de goede zin om aan te tonen hoe Dan een gevaar zou zijn voor de vijanden van de Israëlieten (Gen. 49:17). Het zou daarom niet verkeerd zijn te concluderen dat de woorden „schepter” (of scepter) en „heersersstaf” eveneens iets in betekenis variëren.
Het gebruik van deze woorden met betrekking tot Juda zou op zijn minst aanduiden dat kenmerkende autoriteit en macht in het bezit van die stam zouden blijven. Toch was er blijkbaar meer bij betrokken dan alleen maar de overheersende autoriteit van een stam, want Jakob gaf te kennen dat Silo, wie „de volken gehoorzaam [zullen] zijn”, uit de stam Juda zou komen. Dat zou koninklijke autoriteit en macht over anderen betekenen. Toen David van de stam Juda op aanwijzing van Jehovah koning van Israël werd, bleken de scepter en de heersersstaf in het bezit van de stam Juda te zijn. Deze zouden „van Juda niet wijken” vóór de komst van de Blijvende Regeerder, Silo. — 2 Sam. 7:8-16.
Scepters kunnen van verschillende lengten zijn. In oude tijden betekende een scepter in de hand van een regeerder autoriteit; en zo is het nu nog. Een scepter in de hand van een koning symboliseert daarom koninklijke soevereiniteit. — Ps. 45:7 6.
Jakob gaf ook te kennen dat Juda’s heersersstaf zich tussen zijn voeten bevond. Dit zou op een lange staf duiden. Vaak rustte de staf op de grond en leunde achterover tegen de plooi van het kleed van hem die de staf vasthield, tussen zijn knieën. Oude beeldhouwwerken laten bepaalde heersers uit de oudheid zien met zo’n lange staf in de hand. Aangezien Juda’s staf een „heersersstaf” is, hebben wij hier te doen met een teken van macht om te heersen of het bevel te voeren.
Het houden van de scepter schijnt daarom dus te duiden op het bezit van soevereiniteit, iets dat alleen een koninklijke regeerder toekomt. De heersersstaf zou er dan op wijzen dat de bezitter de leiderspositie innam en de macht bezat om te heersen of het bevel te voeren.
Silo die zou komen en naar wie Jakob verwees, is Jezus Christus. Als een afstammeling van Juda en als de Zoon van David is hij degene aan wie Jehovah God eeuwige, hemelse heerschappij heeft geschonken (Luk. 3:23-33; Matth. 1:1-16). Hij oefent koninklijke soevereiniteit uit en bezit de macht heerschappij te voeren (Dan. 7:13, 14). Om gegronde redenen werd Jesaja daarom door God geïnspireerd om profetisch over Christus te schrijven: „Zie, Ik heb hem tot een getuige voor de natiën gesteld, tot een vorst en gebieder der natiën” (Jes. 55:4). Voorkennis omtrent Jezus’ uitoefening van macht en heerschappij over de natiën wordt eveneens in de volgende woorden van Psalm 2:8, 9 tot uitdrukking gebracht: „Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk.”
● Houdt de profetie in Jeremia 22:30 in dat koning Jojachin, of Chonja, geen kinderen had? — J.L., V.S.
Neen, Jojachin was niet kinderloos. Hoewel hij als „kinderloos” te boek staat, duidt het laatste gedeelte van het vers 22:30 erop dat Jojachin, ook Chonja of Jechonja genaamd, nakomelingen zou hebben. In 1 Kronieken 3:17, 18 worden zelfs zeven van zijn kinderen opgesomd. Het blijkt dus dat deze tekst in verband met de troon van David in Jeruzalem begrepen moet worden.
Na de dood van zijn vader werd Jojachin, toen achttien jaar en mogelijk kinderloos, koning (2 Kon. 24:8). Na zijn slechts drie maanden durende regering voerde Nebukadnezar hem als gevangene naar Babylon en plaatste Zedekía op de troon. In het zevenendertigste jaar van zijn gevangenschap werd Jojachin in Babylon tot een hoge positie verheven, maar noch hij noch zijn zoons hebben ooit weer op Davids troon in Jeruzalem geregeerd (2 Kon. 25:27-30). Nadat de joden uit Babylon waren teruggekeerd, hadden zij een landvoogd of bestuurder, maar geen koning. Precies zoals Jeremia had geprofeteerd, was Jojachin „als kinderloos” in die zin dat geen van zijn nakomelingen als koning op de troon van David in Juda regeerde.