Waarom deze vergadering een resolutie dient aan te nemen
5. Wat kon er over het aantal christelijke getuigen dat hier op deze vergadering was bijeen gekomen, worden gezegd?
NOG nooit tevoren zijn zoveel christelijke getuigen van Jehovah op één tijdstip bijeengekomen als op deze internationale ’Goddelijke wil’-vergadering van Jehovah’s getuigen hier in het Yankee stadion en de Polo Grounds in de stad New York.
6. Waarom was dit niet louter een internationale vergadering, en op welke diepere reden berustte hun eensgezinde samenzijn?
6 Dit is niet louter een internationale vergadering, maar ook een vergadering van allerlei verschillende rassen, want wij zijn hier niet alleen als vertegenwoordigers van 123 landen en eilanden waar wij wonen, uit vele natiën, naar toe gekomen, maar tevens zijn wij afkomstig van de drie grote takken der menselijke familie die van onze gemeenschappelijke voorvader Noach, de zoon van Lamech, de zoon van Methusalah, de zoon van Henoch, afstammen (1 Kron. 1:3, 4). In werkelijkheid is dit een christelijke menselijke familievergadering. Het doet er niet toe hoe wij er van de buitenkant uitzien of welke verschillende talen wij spreken, wij zijn allen één vlees, geschapen door één God en losgekocht door één rantsoenoffer, zijn Zoon Jezus Christus. Bovendien zijn wij niet slechts bijeengekomen omdat wij van nature één vlees zijn, maar de diepere reden is dat wij één christelijke persoonlijkheid vormen, „waarin,” zoals de apostel Paulus ons in gedachten brengt, „Griek noch jood is, besnijdenis noch onbesnedenheid, vreemdeling, Scyth, slaaf noch vrije, maar Christus is alles en in allen” (Kol. 3:10, 11). Onze vergadering is dus louter één reusachtige manifestatie van de vervulling van Jehovah’s bij monde van Jesaja gesproken profetie:
7. Van de vervulling van welke profetie vormde die vergadering een reusachtige manifestatie?
7 „Het moet in het laatste gedeelte der dagen geschieden dat de berg van het huis van Jehovah stevig op de top der bergen bevestigd zal worden, en stellig boven de heuvels verheven zal worden, en alle natiën moeten er heen stromen. Vele volken zullen stellig gaan en zeggen: ’Komt gijlieden, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God Jakobs, en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen en wij zullen in zijn paden wandelen. . . . En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten omsmeden en hun speren tot snoeimessen. Natie zal geen zwaard opheffen tegen natie, noch zullen zij meer oorlog leren.” — Jes. 2:2-4.
8. Waarom hadden die congresgangers er geen reden voor zichzelf te prijzen voor het feit dat zij in een dergelijk aantal van zovele plaatsen waren gekomen?
8 Gezien de wereldtoestanden zoals die er in deze zomer van 1958 voorstaan, is het stellig geen geringe prestatie dat wij van de vier hoeken der aarde met vele vervoersmiddelen en ten koste van grote bedragen hier naar deze ’Goddelijke wil’-vergadering zijn gekomen. Niet dat wij hier prat op kunnen gaan, want de Almachtige God heeft het tot stand gebracht. Híj heeft dit zeer aantrekkelijke, geestelijke feest waar wij thans van genieten, voor ons bereid en Híj heeft ons via zijn zichtbare organisatie op aarde op liefderijke wijze uitgenodigd. Hij heeft voor ons allen in de middelen voorzien om hier te komen en heeft ons op weg hier naar toe beschermd en bewaard, terwijl zijn bescherming ook nu op deze vergadering op ons rust. Hij heeft ons in de gelegenheid gesteld deze onvergelijkelijke gebeurtenis bij te wonen. Hem brengen wij onze diepgevoelde dank. Hem zij alle eer! „Niet door legermacht, noch door kracht, maar door mijn geest, zegt de Heer der heirscharen” (Zach. 4:6, Belg. PB). Hier stemmen wij van harte mee in!
9. Waartoe waren zij, doordat zij in zo grote getale van overal ter wereld waren bijeengekomen, in de gelegenheid?
9 Dat wij in overeenstemming met de goddelijke wil en door de goddelijke voorzienigheid bijeen zijn, schenkt ons een schitterende gelegenheid. Daar wij in zo grote getale van zoveel plaatsen der aarde samen zijn gekomen, is het zeer passend dat wij er als één groep gezamenlijk uitdrukking aan geven dat wij de ene geest Gods bezitten, dat wij door Jehovah zijn onderwezen, waardoor wij dezelfde kennis en hetzelfde inzicht hebben, en dat wij sterk zijn gemaakt in ons besluit om als een verenigde theocratische organisatie die naar Gods heilige naam Jehovah is genoemd, de ene goddelijke wil te doen.
10. Met welk een onbevreesdheid en verlangen kwamen zij bijeen, en waarvoor vonden zij die dag een zeer geschikte gelegenheid?
10 Wij allen die in gehoorzaamheid aan God en in navolging van Jezus Christus zijn gedoopt, hebben ons aan God opgedragen om zijn wil te doen. Wij zijn hier naar toe gekomen om onbevreesd de goddelijke wil onder de ogen te zien en wij zijn niet bevreesd voor verdere onthullingen betreffende de goddelijke wil, want dat is het thema van deze vergadering. Wij verlangen er naar nog meer over Gods wil te vernemen. Wij trachten ons besluit om zijn wil te doen op deze vergadering te vernieuwen opdat wij zijn wil getrouw in vervulling van onze gelofte en ten einde Zijn hart te verblijden, ten uitvoer mogen brengen. Wij zien dat er in deze gehele wereld en zelfs in de christenheid omtrent de goddelijke wil grote verwarring heerst. Wij weten ook dat er in alle delen der aarde vele op schapen gelijkende personen zijn die Gods wil willen leren kennen, opdat zij die mogen doen en aldus het doel waarvoor zij leven, vervullen. Daarom vinden wij dit een zeer geschikte gelegenheid uiteen te zetten wat de goddelijke wil is en ons besluit kenbaar te maken om niet alleen zelf die wil te doen, maar ook andere mensen van goede wil hierbij te helpen.
11. Waarom was het niet noodzakelijk de toestanden die op aarde bestaan, te beschrijven, en hoe had Paulus Timotheüs er lang geleden reeds een beschrijving van gegeven?
11 Via de kranten, de tijdschriften en de radio van deze wereld weten wij wat er zoal gebeurt en welke treurige toestanden er zowel in de christenheid als elders op aarde heersen. Het is onnodig om dat waarmee iedereen reeds zo goed bekend is, nog eens omstandig te gaan verhalen. Negentien eeuwen geleden gaf onze christelijke broeder, de apostel Paulus, ons reeds van tevoren een beschrijving van wat wij, die hier van alle delen der aarde zijn bijeenvergaderd, thans om ons heen zien: „In de laatste dagen [zullen er] kritieke tijden . . . zijn, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hooghartig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, zonder erkentelijkheid, zonder goedertierenheid, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, eigenzinnig, opgeblazen van eigenwaarde, met meer liefde voor genoegens dan voor God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben maar de kracht er van niet blijken te bezitten; . . . Trouwens, allen die met godvruchtige toewijding in gemeenschap met Christus Jezus wensen te leven, zullen ook worden vervolgd. Goddeloze mensen en bedriegers daarentegen zullen van kwaad tot erger voortgaan, terwijl zij misleiden en worden misleid.” — 2 Tim. 3:1-5, 12, 13.
12. Wat werd de grondoorzaak van de wereldsituatie genoemd, en waarom werd een speciale klasse het meest verantwoordelijk gesteld voor de heersende toestanden?
12 Er is een grondoorzaak voor deze situatie. Zonder er omheen te praten of zonder weifeling verklaren wij dat onjuiste religie, valse religie, waarachter ’s mensen onzichtbare vijand Satan de Duivel staat, de grondoorzaak is van alle misdaad, haat, twist, vooroordeel, communisme en krankzinnige verwarring. De religieuze onderwijzers en leiders zijn wel het meest schuldig aan de wereldtoestanden, en de meest verantwoordelijke personen van hen zijn de geestelijken der christenheid. Zij bezitten de volledige bijbel, de Heilige Schrift, door Gods geest geïnspireerd. De leden van hun religieuze stelsels betalen hun met zuur verdiend geld en vertrouwen er op dat zij de bijbel bestuderen en Gods wil en voornemen prediken zoals die daarin worden uiteengezet. De geestelijken der christenheid worden door hun gemeentes gerespecteerd, die zich er op verlaten dat hun geestelijken de bijbelse waarheid onderwijzen en in navolging van Jezus Christus overeenkomstig de daarin opgetekende leringen leven. De apostel Paulus, die een voorbeeld stelde dat de geestelijken dienen te volgen, zei: „Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” (1 Kor. 11:1, NBG). Indien de honderdduizenden geestelijken in de christenheid Paulus’ raad hadden opgevolgd, wat een krachtige invloed hadden zij dan kunnen aanwenden om de christenheid, welke het overige gedeelte der wereld beheerst, er voor te behoeden in de huidige ernstige situatie te geraken! Hoe krachtdadig hadden zij niet twee Wereldoorlogen kunnen voorkomen en een eind kunnen maken aan de grote pressie en druk welke de stoot gaven tot de ontwikkeling van atoom- en waterstofbommen!
13. Waarom waren zij gerechtvaardigd een dergelijke kritiek op de geestelijken der christenheid uit te oefenen, en waarom rustte werkelijk de verplichting op hen betreffende de leiders der christenheid te spreken?
13 Zijn wij gerechtvaardigd zulk een kritiek uit te oefenen? Is het verkeerd dat wij van hetzelfde gevoelen zijn als Jehovah’s profeet Jeremia, die in zijn tijd met een zelfde situatie te maken had, en ons vervolgens in overeenstemming met onze gevoelens uit te drukken? Wij geloven van niet. Enkele jaren voordat Jeruzalem en haar tempel of huis van God werden vernietigd, zei Jeremia: „Over de profeten. Mijn hart is in mijn binnenste gebroken, al mijn beenderen sidderen; ik ben als een beschonken man, als iemand wien de wijn naar het hoofd gestegen is, om den HERE en om zijn heilige woorden. Want van echtbrekers is het land vol; want ten gevolge van den vloek heeft het land een treurig aanzien, zijn de dreven der steppe verdroogd; ja, wat zij najagen, is het kwade en waar zij kracht in zoeken, onrecht.” Vervolgens voegt God aan Jeremia’s hartverscheurende woorden het volgende commentaar toe: „Want zowel profeet als priester plegen heiligschennis, zelfs in mijn huis heb Ik hun boosheid gevonden, luidt het woord des HEREN” (Jer. 23:9-11, NBG). Na al deze jaren sinds de 1ste Wereldoorlog staat de christenheid in een zelfde verhouding tot God als Israël in Jeremia’s tijd. Ja, de vernietiging welke de christenheid wacht, is nog verschrikkelijker en verwoestender dan die welke Jeremia over Jeruzalem en haar tempel heeft zien komen. Daar wij christenen naar Gods naam zijn genoemd, zoals Jeremia ook over zichzelf te kennen gaf (Jer. 15:16, NBG), en daar wij evenals Jeremia getuigen van Jehovah zijn, hebben wij de plicht over de leiders der christenheid, die door Israëls profeten en priesters werden voorschaduwd, te spreken.
14, 15. Met welke woorden gaf Jeremia te kennen wie voor de verworpen toestand van de natie verantwoordelijk waren?
14 Jeremia gaf onder inspiratie door God te kennen dat de religieuze leiders verantwoordelijk waren voor de verdorven toestand waarin de natie verkeerde, terwijl haar een verschrikkelijke vernietiging te wachten stond:
15 „Dit heeft Jehovah der legerscharen daarom tegen de profeten gezegd: ’Ik doe hen alsem eten, en ik zal hun vergiftigd water te drinken geven. Want van de profeten van Jeruzalem is afval uitgegaan tot het gehele land. Ik heb de profeten niet gezonden, toch hebben zij gelopen. Ik heb niet tot hen gesproken, toch hebben zij geprofeteerd. Als zij echter in mijn intieme groep hadden gestaan, zouden zij mijn volk mijn woorden hebben doen horen en zij zouden hen van hun slechte weg en van de slechtheid hunner handelingen hebben doen terugkeren.” — Jer. 23:15, 21, 22.
16, 17. Waarom zijn de geestelijken der christenheid op soortgelijke wijze verantwoordelijk voor de huidige slechte handelwijze der mensen?
16 De geestelijken der christenheid, hetzij katholiek of protestant, bezitten de bijbel en hebben de tijd om hem te bestuderen en zij hebben de preekstoelen vanwaar zij het Woord kunnen prediken. Indien deze hedendaagse religieuze profeten, zoals Jehovah tot Jeremia zei, in zijn intieme groep hadden gestaan, dat wil zeggen, indien zij als zijn getrouwe en beleidvolle dienstknechten in een nauwe verhouding tot hem hadden gestaan, zouden zij de volken der christenheid Gods woorden hebben doen horen. Aldus zouden zij er voor hebben gezorgd dat de mensen zich van hun slechte weg, welke hen in deze hedendaagse rampspoedige toestand heeft doen belanden, hadden afgekeerd.
17 In plaats hiervan hebben de geestelijken der christenheid Gods Woord verworpen, en de mensen er toe gebracht dit eveneens te doen en zich tot wereldse filosofieën en niet-bewezen wetenschappelijke theorieën te wenden. Als gevolg hiervan zijn de mensen met de slechtheid van hun handelen voortgegaan, en nemen ze hierin zelfs nog toe.
18, 19. Hoe beschreef een geestelijke onlangs in The Lutheran de houding der mensen tegenover de bijbel en de kerk, en welke „geweldige mogelijkheden” hebben de geestelijken niet benut?
18 Onlangs verklaarde een geestelijke in de religieuze publikatie The Lutheran het volgende over de toename in kerkbezoek in Amerika:: „Het opkomende getij van geloof” heeft noch „het evangelie aanvaard” noch „de kerk verworpen.” Met andere woorden, deze kerkbezoekers hebben de bijbel niet aanvaard, terwijl zij toch niet de religieuze stelsels der christenheid, die de bijbel hebben verworpen, de rug toekeren. Dezelfde geestelijke merkte eveneens op dat dit een „tijd van geweldige mogelijkheden” is. — New York World-Telegram and Sun van 14 juni 1958.
19 Toch benut de geestelijkheid deze mogelijkheden niet door de mensen Gods Woord te doen horen, ten einde hen van hun afvallige toestand af te wenden en op eeuwig leven in Gods nieuwe wereld voor te bereiden.
20. Waarom verkeren de wereldleiders in verslagenheid, en waardoor dient de menselijke maatschappij zich te midden van deze toestand van verbijstering te laten leiden?
20 Indien er ooit een tijd van verslagenheid is geweest, is het thans wel de door Jezus Christus voorzegde tijd. Doordat de machtigen der natiën halsstarrig weigeren met elkaar samen te werken, terwijl zij tevens tegenover de gevaren van een oorlogvoering staan waarin naar alle waarschijnlijkheid gebruik gemaakt zal worden van kernwapens, lange afstandsprojectielen en bacteriologische vernietigingswapens — waarvan de mensheid nog gedurende vele toekomstige geslachten te lijden zou hebben — zijn de wereldleiders, die zich voor steeds grotere problemen geplaatst zien, in een toestand van verbijstering geraakt. Zij weten geen uitweg uit de internationale modderpoel (Luk. 21:25, NBG). Te midden van deze wereldomvattende verslagenheid dient er een boodschap te zijn die deugdelijke waarheid bevat en waardoor de menselijke maatschappij zich kan laten leiden.
21. Wie dienen, van alle mensen die thans leven, die verlichtende boodschap te bezitten, en waarom?
21 Van alle op aarde wonende mensen dienen belijdende christenen de boodschap te hebben welke alle volken die in de grote duisternis verkeren welke alle natiën, die der christenheid niet uitgezonderd, omhult, verlichting kan brengen. Jezus zei: „Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben.” En tot de christenen die hem getrouw volgen, zei hij: „Gij zijt het licht der wereld. . . . Laat zo uw licht schijnen voor de mensen” (Joh. 8:12; Matth. 5:14, 16, NBG). Hij zei definitief dat zijn ware volgelingen de ene en enig verlichtende, reddende boodschap voor deze dag van verslagenheid zouden hebben. Lang geleden beloofde Jehovah God dat hij zijn aanbidders deze allerbelangrijkste boodschap zou schenken.
22. Hoe handelen de geestelijken ten aanzien van het leiderschap, en hoe blijkt dit uit een uitspraak van de vice-kanselier van het aartsbisdom New York?
22 Toch hebben de geestelijken der christenheid thans geen boodschap voor de mensheid. Zij zien voor leiding naar de verbijsterde, in verwarring verkerende politici op en volgen hen terwijl zij hun in hun kerken zowel morele als religieuze steun verlenen. Wanneer de politici alleen nog maar voorstellen doen voor een Volkenbond, spreekt de geestelijkheid zich er al voor uit, en wanneer men het plan oppert een organisatie der Verenigde Naties op te richten, steunen de geestelijken dit door te beweren dat het de enige hoop is welke de gehele mensheid dient aan te grijpen, daar anders alles verloren is. Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Verenigde Naties werden er hier in New York in de St. Patrick-kathedraal gebeden opgezonden waarin werd gesmeekt om „goddelijke leiding over alle besprekingen” van de Verenigde Naties. Monseigneur T.A. Donnellan, die de preek hield, zei volgens het verslag in de New York Times van 31 oktober 1955 dat „de Verenigde Naties ondanks onvolmaaktheden, veto’s en de taktiek van tegenstanders, ’menselijkerwijs gesproken de laatste en beste hoop voor internationale vrede’ was. Monseigneur Donnellan is de vice-kanselier van het rooms-katholieke aartsbisdom New York.”
23. Hoe illustreerde een presbyteriaanse predikant uit New York ditzelfde in 1952?
23 Bij een vroegere gelegenheid baseerde een presbyteriaanse predikant, dr. J.S. Bonnell, zijn in dezelfde trant en in dezelfde stad uitgesproken preek op de aanhaling uit Jezus’ bergrede „Gezegend zijn de vredestichters,” waarna hij de vele afgevaardigden van de Verenigde Naties onder zijn gehoor aldus toesprak: „Gezegend zijt gij, mannen der Verenigde Naties, die uw leven opdraagt aan het begrip van de problemen van andere mensen.” Het verslag in de New York Times van 21 april 1952 eindigde met de volgende woorden: „Daar volgens de predikant de volken der wereld moeten beseffen dat de Verenigde Naties de voornaamste hoop voor wereldvrede vertegenwoordigt, betoogde hij dat de organisatie niet kon bestaan wanneer de grotere natiën der wereld zich er herhaaldelijk aan onttrokken.”
24. Hoe stelde paus Pius XII tien jaar geleden de christenheid een voorbeeld ten aanzien van haar houding tegenover de V.N.?
24 Paus Pius XII stelde 10 jaar geleden het voorbeeld wat betreft de houding welke de christenheid ten aanzien van de Verenigde Naties aan de dag zou leggen, door een beroep op haar lidmaat-natiën te doen „hun uiterste krachten in te zetten om de problemen van blijvende vrede en veiligheid op de volgende algemene vergadering tot een oplossing te brengen” en zei: „Indien een vergadering van mensen die op een kritiek trefpunt in de geschiedenis zijn bijeengekomen, ooit de hulp van het gebed nodig heeft gehad, is het wel deze vergadering van de Verenigde Naties.” — New York Times van 2 september 1948.
25. Welke verklaring van sir Alexander Cadogan vormt, gezien de houding der geestelijken, een uitdaging, en voor wie?
25 Dat deze houding der geestelijken een uitdaging vormt voor ware christenen die zich aan de bijbel houden, blijkt uit de woorden van sir Alexander Cadogan: „Totdat iemand een beter plan heeft ontworpen, is de Verenigde Naties de enige weg tot redding.” Tot op dit vergevorderde ogenblik zijn de geestelijken der christenheid niet met een beter plan voor de dag gekomen.
26, 27. Betekent het feit dat de geestelijkheid geen „beter plan” heeft, dat God niets beters heeft, en met welke woorden legt Jeremia de reden waarom geestelijken geen leidende boodschap voor de mens bezitten, bloot?
26 De mensen van deze wereld beschouwen de geestelijken als vertegenwoordigers van de God van het christendom. Moeten wij uit het feit dat zij geen scherp omlijnde boodschap — een „beter plan” — hebben te bieden, concluderen dat God niets beters dan de Verenigde Naties heeft? Dit te denken, zou een belediging van Jehovah God zijn. Waarom hebben deze betaalde geestelijken, die in speciale religieuze kledij rondlopen om de indruk te wekken dat zij aan God zijn toegewijd en hem vertegenwoordigen, dan geen boodschap waarmee de mensen tot eenheid, vrede en leven geleid kunnen worden? De profeet Jeremia legt de reden hiervoor bloot door te zeggen:
27 „Dit is het wat Jehovah der legerscharen heeft gezegd: ’Luister niet naar de woorden van de profeten die tot ulieden profeteren. Zij maken u ijdel. Het gezicht van hun eigen hart spreken zij — niet vanuit Jehovah’s mond. Keer op keer zeggen zij tot hen die geen achting voor mij hebben, „Jehovah heeft gesproken: ’Vrede zult gijlieden hebben.’” . . . Zij denken er over mijn volk door middel van hun dromen, welke zij elkander blijven vertellen, mijn naam te doen vergeten, net zoals hun vaders mijn naam door middel van Baäl hebben vergeten. Laat de profeet die een droom heeft gehad, de droom vertellen; maar laat degene met wie mijn woord is, mijn woord waarheidsgetrouw spreken.’” „’Daarom zál ik de profeten,’ is het woord van Jehovah, ’degenen die mijn woorden wegstelen, elkeen van zijn metgezel.’” „’Ik zál de profeten van valse dromen,’ is het woord van Jehovah, ’die ze vertellen en mijn volk door hun bedrog en gepoch doen rondzwerven.’” „Ik heb hen echter niet gezonden of bevel gegeven. Daarom zullen zij dit volk in geen enkel opzicht van nut zijn.” — Jer. 23:16, 17, 27, 28, 30, 32.
28, 29. (a) Wat zouden die geestelijken bezitten en doen wanneer zij door God gezonden zouden zijn? (b) Hoe handelen zij in strijd met de allereerste woorden van het Onze Vader, en welk standpunt neemt Jehovah daarom ten opzichte van hen in?
28 Wanneer Jehovah God deze geestelijken door bemiddeling van Christus had uitgezonden, dan zouden zij zijn boodschap hebben en deze in gehoorzaamheid aan zijn gebod prediken. Dan zouden zij niet in overeenstemming met de plannen van ’s werelds politici de dromen van hun eigen hart prediken. Zij zouden Jehovah’s woorden niet van elkaar, of van hun gemeenteleden, wegstelen. Ze zouden eerder laten blijken dat zij Zijn woord hadden door dit waarheidsgetrouw te spreken en de mensen in dat wat de bijbel over deze tijd heeft te zeggen, te onderwijzen.
29 Zij zouden dan geen pogingen doen Gods zogenaamde volk door middel van hun dromen, die zij elkaar blijven vertellen, zijn heilige naam te doen vergeten. Zij weigeren naar Gods heilige naam Jehovah genoemd te worden en belijden niet Jehovah’s getuigen te zijn. Om maar geen steun te geven aan het feit dat Jehovah, net als sedert de dagen van Abel, de eerste martelaar, in deze hoogst kritieke tijd getuigen op aarde zou hebben, treffen zij moedwillig regelingen om Gods naam Jehovah uit hun moderne bijbelvertalingen weg te laten. Door hun eigen voorbeeld en handelwijze loochenen zij dat een waar christen, evenals Jezus Christus, een getuige van Jehovah God moet zijn. Zij bidden het Onze Vader, maar handelen in strijd met de allereerste woorden van dat gebed: „Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd” (Matth. 6:9, NBG). Om deze zeer belangrijke redenen zegt de God wiens naam wordt geminacht en verkeerd wordt voorgesteld, dat hij tegen deze trotse predikers is gekant. Daarom zegt hij dat de mensen niet naar hen moeten luisteren, omdat noch de mensheid noch zelfs de christenheid, er enig baat bij zal hebben.
HET GETUIGENIS- EN BIJEENVERGADERINGSWERK
30. Welk gebod gaf Jezus zijn discipelen bij zijn afscheid, en hoeveel belijdende christenen hebben de geestelijken achter zich staan om deze opdracht ten uitvoer te brengen?
30 Jezus’ afscheidswoorden tot zijn discipelen luidden: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn . . . tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). „Op grond van [Jezus’] naam zou er in alle natiën vergeving van zonden gepredikt worden — te beginnen bij Jeruzalem dient gij hiervan getuigen te zijn” (Luk. 24:47, 48). Naar de laatste telling of schatting van de religieuze bevolking der wereld gerekend, hebben de geestelijken der christenheid thans 820 miljoen belijdende christenen achter zich staan. Om nu, volgens de laatste cijfers, tot de gehele aarde getuigenis te geven, moet men dus tot 2.700.000.000 personen prediken. Zegt u soms dat dit een enorm grote taak is? Toch is dit niet zo. In cijfers uitgedrukt is het geen grote opgaaf, want wij hebben 820 miljoen belijdende christenen om dit te doen. Jezus zei dat alle christenen getuigen dienen te zijn tot de verst verwijderde streek der aarde.
31. Wat zou elke christen moeten doen wanneer het grote aantal mensen waaruit de christenheid bestaat, een wereldomvattend getuigenis zou geven, en welke vragen stellen wij nu ten aanzien van de mogelijkheden welke de geestelijkheid heeft gehad?
31 Trekken wij nu 820 miljoen van de 2,7 miljard af dan blijft er 1.880.000.000 over. Deel nu de 820 miljoen christenen die de plicht hebben om getuigen te zijn eens op de 1.880.000.000 niet-christenen, dan is de uitkomst ongeveer 2,3. Om met alle voorhanden zijnde getuigen in de christenheid een wereldomvattend getuigenis te geven, zou ieder van hen tot 2,3 niet-christelijke personen moeten prediken. Over de gehele aarde zou de christenheid, die 1/3 van de wereldbevolking omvat, slechts tot het andere 2/3 deel van de niet-christelijke wereldbevolking moeten prediken. Hebben de geestelijken der christenheid geen prachtige mogelijkheden gehad? Wat zouden in deze tijd de resultaten wel niet zijn geweest indien de geestelijken evenals de Goede Herder Jezus Christus de leiding hadden genomen in een wereldomvattende getuigenisveldtocht met de 820 miljoen schapen die zich in hun religieuze kudden bevinden?
32. (a) Hoe zouden de geestelijken bij dit wereldomvattende getuigenis te werk hebben moeten gaan? (b) Hoevele jaren lang zijn zij in de gelegenheid geweest, maar welke resultaten kunnen zij als gevolg van hun wijze van prediken en evangeliebediening aanvoeren?
32 Hoe zouden de geestelijken bij dit wereldomvattende getuigeniswerk te werk hebben moeten gaan? Wíj hoeven hun dit niet te vertellen. Zij beweren immers Christus’ volgelingen of navolgers te zijn, en diens voorbeeld vertelt hun hoe zij het moeten doen. Hij predikte in het openbaar en in de huizen der mensen. Hij ging niet onzichtbaar naar hen toe via de radio en door middel van het opzenden van gedrukte lectuur. Hij had geen kerkgebouw waarin hij predikte tot mensen die hem betaalden. De apostel Paulus zei: „Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” (1 Kor. 11:1, NBG). Paulus vertelt de geestelijken der christenheid hoe hij Jezus navolgde en het getuigeniswerk verrichtte. Hij zegt: „Hoe ik niets achtergehouden heb van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en u geleerd hebben, in het openbaar en bij de huizen” (Hand. 20:20, SV). Hebben de geestelijken een zelfde handelwijze gevolgd als Jezus Christus en Paulus, zijn navolger? In bepaalde opzichten hebben zij in het openbaar, in hun eigen kerkgebouwen, tegenover een betalende gemeente, gepredikt, maar wat kan er van het van-huis-tot-huis-werk worden gezegd? Zijn zij er net als herders en evenals Jezus op uitgegaan om de verdwaalde, verstrooide schapen op te zoeken? Het bericht dat de geestelijken hebben opgesteld, geeft het antwoord voor hen. In de christenheid zelf, welke een derde van de wereldbevolking uitmaakt, is het antwoord te vinden, en wel in de resultaten van de wijze waarop zij hun bedienings- en getuigeniswerk verrichten. Nog steeds bestaat er een niet-christelijk bevolkingsdeel, twee derde der mensheid, tegenover wie de geestelijken der christenheid een verplichting hebben in de vorm van het geven van een getuigenis. Op zijn minst sinds de dagen van keizer Constantijn, in de vierde eeuw, hebben deze geestelijken tot op dit ogenblik 1600 jaren lang mogelijkheden, gelegenheden, gehad!
33. (a) Waarom dienen Jehovah’s getuigen, wat verantwoordelijkheid betreft, ook zichzelf te onderzoeken? (b) Waarom heeft Jehovah in zijn toorn, ondanks zijn getuigen, Jeruzalem vernietigd, en wat moeten Jehovah’s getuigen, alvorens een soortgelijke vernietiging plaatsvindt, op het ogenblik doen?
33 Het is beslist zeker dat men ergens zijn verantwoordelijkheid niet is nagekomen, en wij, getuigen, dienen onszelf eens te onderzoeken of wij hier ook niet toe behoren. In Jeremia’s tijd zag Jehovah hoe nalatig de priesters en de profeten-dromers waren. Hij liet dit er echter niet de oorzaak van zijn dat het in gevaar verkerende volk zonder getuigenis bleef. Hij deed zijn ware profeten opstaan en legde hun, en wel speciaal Jeremia en Ezechiël, zijn woord in de mond. Daar Jehovah’s toorn echter op de meerderheid der mensen rustte, kwam Jeruzalems vernietiging toch. „De stormwind van Jehovah, ja, zijn toorn, zal zeker uitgaan, zelfs een wervelstorm. Over het hoofd van de goddelozen zal hij zich wervelend uitstorten. De toorn van Jehovah zal niet afwenden totdat hij de denkbeelden van zijn hart zal hebben uitgevoerd en verwezenlijkt. In het laatste gedeelte der dagen zult gijlieden er met begrip acht op slaan” (Jer. 23:19, 20). Zo zal Jehovah ook in deze tijd niet op zijn vernietiging der christenheid in Armageddon terugkomen. Zijn getuigen koesteren echter evenals Jeremia en Ezechiël en andere ware aanbidders van Jehovah de verwachting Armageddon te overleven. Eerst moeten wij evenwel, zonder hierbij in gebreke te blijven, de opdracht welke als getuigen van Jehovah op ons rust, tot het eind ten uitvoer brengen.
34. Wat moet er, zoals Jehovah door bemiddeling van Jeremia heeft gezegd, gedaan worden voordat de christenheid vernietigd zal worden?
34 Voordat de christenheid tezamen met de rest van Satans wereld vernietigd zal worden, moet er een groot bijeenvergaderingswerk worden, verricht. Met het oog hierop profeteerde Jehovah door bemiddeling van Jeremia: „’Ikzelf zal het overblijfsel van mijn schapen uit alle landen waarheen ik hen had verstrooid, bijeenverzamelen, en ik zal hen terugbrengen naar hun weidegrond, en zij zullen beslist vruchtbaar zijn en tot velen worden. Ik zal herders over hen aanstellen die hen werkelijk zullen weiden; zij zullen niet meer bevreesd zijn, noch zullen zij door schrik bevangen of gemist worden,’ is het woord van Jehovah. ’Zie! Er komen dagen,’ zo luidt Jehovah’s woord, ’dat ik uit David een rechtvaardige spruit zal doen voortkomen. Een koning zal zeker regeren, beleidvol handelen en gerechtigheid en rechtvaardigheid in het land ten uitvoer brengen. In zijn dagen zal Juda worden gered en zal Israël in veiligheid wonen. Dit is zijn naam waarmee hij genoemd zal worden, Jehovah Is Onze Rechtvaardigheid.’” — Jer. 23:3-6.
35. Wie heeft Jehovah als een „rechtvaardige spruit” uit David doen voortkomen, en hoe heeft deze zijn eerbare naam Jehovah Is Onze Rechtvaardigheid in vervulling doen gaan?
35 Jehovah is de Grote Herder (Ps. 23:1) die voor zijn schapen hier op aarde zorgt. Hij heeft de Herder-Koning David verwekt en eveneens een „rechtvaardige spruit” uit hem doen voortkomen. Die „rechtvaardige spruit” is Jezus Christus. In 1914 schonk God hem de macht als koning van de nieuwe wereld te regeren. De bewijzen die dit aantonen, stapelen zich steeds meer op. De koning Jezus Christus regeert; hij heeft met beleid gehandeld en in ons land, onze toestand van geestelijk herstel hier op aarde, gerechtigheid en rechtvaardigheid ten uitvoer gebracht. Hij heeft het geestelijke Juda gered door ons van het huidige Babylon te bevrijden. Hij doet het geestelijke Israël in veiligheid wonen, hoewel wij ons midden in deze wereld, die ons haat, bevinden, en doet de erenaam waarmee hij thans wordt genoemd, Jehovah Is Onze Rechtvaardigheid, of, Jehovah Is Onze Rechtvaardiger (AT), in vervulling gaan. Jezus heeft ons rechtvaardigheid van God gebracht. Hij is de Koning die ons van Babylon heeft bevrijd. Hij heeft de wereld, en in het bijzonder de christenheid, getoond dat Jehovah God met ons en vóór ons is, dat wij in Gods ogen rechtvaardig zijn en niet door hem zijn veroordeeld. Daar wij Jehovah exclusief zijn toegewijd en ons zonder te schipperen afgescheiden van deze wereld hebben bewaard, bevinden wij ons in een gerechtvaardigde positie, want wij hebben ons steeds meer naar Gods Woord gericht en hebben geweigerd gelijkvormig aan deze wereld te worden. Ons hoogste verlangen is om met onze Koning een aandeel te hebben aan de rechtvaardiging van Jehovah’s universele soevereiniteit.
36. Waarom zijn de regeerders en geestelijken der christenheid niet degenen die door Jehovah zijn verwekt ten einde de schapen die hij bijeenvergadert, te weiden?
36 Wie heeft Jehovah echter als herders over alle schapen die hij thans op aarde bijeenvergadert, verwekt? Niet de politieke heersers, en ook niet de religieuze leiders die met de politici der christenheid meeheulen, want zij zijn er juist de oorzaak van dat de mensen in verwarring rondzwerven en niet weten waar zij naar toe moeten. Zij hebben de met schapen te vergelijken mensen niet geholpen en hen niet tot Jehovah’s Koning, de „rechtvaardige spruit” van David, geleid. De wijze waarop zij zich met de aangelegenheden der aarde hebben beziggehouden, heeft er juist toe geleid dat de mensen in een toestand van vrees en de natiën in angst verkeren.
37. Wie heeft Jehovah dan als herders over alle schapen die hij bijeenvergadert, verwekt, en hoe leiden zij hen?
37 Kijken wij naar de organisatie waarover Gods heilige naam is uitgeroepen en die veel moeite doet om de mensen aan Zijn naam te doen denken, dan kunnen wij waarnemen dat Jehovah de beloofde geestelijke herders inderdaad heeft verwekt. Hij heeft getrouwe, gewetensvolle opzieners verwekt, alsmede personen die hen in hun dienst assisteren. Hij heeft hen gebruikt om zijn schapen geestelijk voedsel te geven en hen op de paden van juiste christelijke activiteit en de juiste aanbidding van de waarachtige God te leiden. Zij zijn de leden van de gemeentes van Jehovah’s getuigen er in voorgegaan alle schapen die de geestelijken der christenheid hebben laten ronddolen, te gaan zoeken en bijeen te vergaderen. Op deze wijze hebben zij de gehele kudde van Jehovah’s getuigen naar alle delen der bewoonde aarde geleid om getuigenis af te leggen van de grootste gebeurtenis aller tijden, de oprichting van Gods koninkrijk als de hoofdorganisatie van het universum, waardoor God wordt gerechtvaardigd en door middel waarvan de mensheid gezegend zal worden.
38. Waarom rust er op ons, net als op Jeremia, een vrees-inboezemende verantwoordelijkheid?
38 Er rust een vrees-inboezemende verantwoordelijkheid op ons. Wij hebben Gods naam aangenomen en hij heeft ons begunstigd met dat wat hij de geestelijken der christenheid heeft onthouden, de levenreddende boodschap voor alle mensen, ongeacht hun ras, huidige religie, nationaliteit, kleur, taal of plaats in de maatschappij. Evenals Jeremia kunnen wij zeggen: „Neem er nota van dat ik ter wille van u smaad draag. Uw woorden werden gevonden en vervolgens at ik ze; en uw woord wordt mij tot gejuich en verheuging mijns harten, want uw naam is over mij uitgeroepen, o Jehovah God der legerscharen.” — Jer. 15:15, 16.
39. Waar hebben wij, speciaal sedert 1919, naar gestreefd, en hoe snel kan de 2,7 miljard bewoners der aarde, gezien hetgeen er vorig jaar is gepresteerd, een getuigenis worden gegeven?
39 Vooral sedert 1919 hebben wij getracht de gehele bewoonde aarde met het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk te bereiken, niet slechts de niet-christelijke wereldbevolking, welke 2/3 van het totaal uitmaakt, maar ook de 820 miljoen leden der christenheid, die door hun geestelijken omtrent het Koninkrijk in onwetendheid zijn gehouden, terwijl ze hen tot de Verenigde Naties dezer wereld hebben geleid. Alleen al in dit afgelopen dienstjaar 1957 hebben wij er 100.135.016 uur aan besteed om in 164 landen en eilanden waar Jehovah’s getuigen zijn gevestigd, van huis tot huis en in het openbaar te prediken. Hiervan werden meer dan 20 miljoen uren aan het nabezoeken van belangstellende personen gewijd, en wat dus het totale aantal van meer dan 100 miljoen uren betreft, is er elk uur aan meer dan één persoon getuigenis gegeven. Dit wil zeggen dat alleen al in het afgelopen jaar vele honderden miljoenen mensen in meer dan 120 talen met de Koninkrijksboodschap zijn bereikt. Dit geschiedde niet zonder hevige tegenstand, in sommige plaatsen gebeurde het zelfs onder gewelddadige vervolging. Wanneer ons een vrij arbeidsveld geschonken zou worden, en indien alle natiën hun deuren wijd zouden openen, hoe spoedig zouden Jehovah’s getuigen dan niet met de hulp van zijn geest de 2,7 miljard bewoners der aarde met het goede nieuws van het opgerichte koninkrijk kunnen bereiken! Zoals het er nu echter voorstaat, trachten wij met het getuigeniswerk tot nieuwe gebieden door te dringen.
40. Waarom moeten wij pogingen blijven aanwenden om het getuigeniswerk tot nieuwe gebieden uit te breiden, en wat kunnen wij ons daarom ten aanzien van het werk niet veroorloven?
40 Wij móeten dit doen. Het handschrift is reeds op de muren van deze Babylonische oude wereld verschenen, waardoor de ondergang van Satans gehele wereldorganisatie wordt aangekondigd. De christenheid, die zich bij deze wereld heeft aangesloten om haar lot te delen, is eveneens met haar ten ondergang gedoemd en zal een vernietiging ondergaan waarbij de verschrikkingen van Jeruzalems vernietiging in Jeremia’s tijd in het niet zullen verzinken. Het leven van talloze met schapen te vergelijken personen in alle delen der aarde verkeert in gevaar naarmate de grote dag der vernietiging naderbij komt. Ons werk is nog niet voltooid. Wij moeten met dit getuigeniswerk voorwaarts gaan totdat een wereld van onachtzame en met bokken te vergelijken mensen door de vernietiging wordt overvallen. Wij hebben ons aan het doen van de goddelijke wil opgedragen. Daarom is het thans Gods wil dat wij dit werk ten uitvoer brengen. Voor dit werk zijn wij tot dit uur in leven gebleven. Wij kunnen ons hiervan niet afkeren, het gemakkelijker aan gaan doen of onzeker worden. Van binnen uit kan het werk onmogelijk worden belemmerd.
41, 42. Waarvoor bood het internationale congres een uiterst geschikte gelegenheid, en wat deed de president van het Genootschap daarom hierna?
41 Door Jehovah’s liefderijke goedgunstigheid zijn wij thans op deze ene, harmonieuze vergadering bijeengebracht. Voor ons, getuigen van de vier hoeken der aarde en van zoveel nationaliteiten en talen, is het een uiterst geschikte gelegenheid om gezamenlijk te kennen te geven hoe wij tegenover de wereldsituatie staan, wat ons verlichte begrip van Gods wil is en wat wij ons eensgezind hebben voorgenomen ten aanzien van onze door God gegeven opdracht in de toekomst te doen. Daarom ’dient dit congres,’ voordat wij van elkaar moeten scheiden, ’een resolutie aan te nemen’ om een verklaring af te leggen welke over de gehele wereld gepubliceerd kan worden. Daarom geef ik nu het woord aan de president van de Watch Tower Bible & Tract Society of Pennsylvania opdat hij een verklaring kan afleggen waar wij allen eensgezind en van harte mee kunnen instemmen.
42 Onder een enorm applaus kwam de president van het Genootschap naar voren met de volgende
[Illustratie op blz. 37]
F.W. Franz