Gesterkt om Jehovah’s woorden te spreken
„Dit heeft Jehovah gezegd: ’. . . gij moet . . . al de woorden spreken die ik u gebieden zal tot hen te spreken. Doe er geen woord af.’” — Jer. 26:2.
1. Wat voor profeet was Jeremia, en hoe sterkte Jehovah hem?
JEREMIA was getrouw als profeet. Omdat hij Jehovah’s „woorden” ijverig bekendmaakte, smeekte de gehele natie kwaad over hem af. Toen hij echter tot Jehovah om verlichting riep, versterkte zijn God zijn vertrouwen met de woorden: „Ik heb u voor dit volk gemaakt tot een versterkte koperen muur, en zij zullen stellig tegen u strijden, maar zij zullen u niet overmeesteren. Want ik ben met u om u te redden en u te bevrijden.” Die „uitspraak van Jehovah” schonk hem de kracht om te volharden. — Jer. 15:10, 15, 20.
2. Welke wenselijke hoedanigheden legde Jeremia aan de dag? (Hebr. 13:6)
2 Jeremia maakte gehoorzaam „al de woorden” bekend van de krachtige oordeelsboodschap die Jehovah hem had opgedragen te spreken. Hij ’deed er geen woord af’ (Jer. 26:2). Hij wond er geen doekjes om toen hij de goddeloosheid van de joodse natie, haar heersers en haar bevolking, aan de kaak stelde. Jeremia had hier moed voor nodig en een onvoorwaardelijk geloof in Jehovah’s macht om Zijn profeet staande te houden.
3. Wie verrichten dienst als een hedendaagse „Jeremia”, en in welk verbond zijn dezen gebracht?
3 In overeenstemming hiermee heeft Jehovah in de tegenwoordige tijd het kleine overblijfsel van zijn gezalfde getuigen verwekt om als een Jeremiaklasse vooral in het rijk van de huichelachtige christenheid dienst te verrichten. Ook zij ’moeten al de woorden spreken die Jehovah hun gebiedt te spreken’. Deze woorden bevatten niet alleen een boodschap van ondergang voor de christenheid en alle andere natiën, maar ook een boodschap van aanmoediging en hoop voor de ware christelijke gemeente. Deze geestelijke Israëlieten zijn in het „nieuwe verbond” gebracht dat de profeet in de gloedvolle woorden van Jeremia 31:33, 34 beschreef:
„’Want dit is het verbond dat ik na die dagen met het huis van Israël zal sluiten’, is de uitspraak van Jehovah. ’Ik wil mijn wet in hun binnenste leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven. En ik wil hun God worden en zij zullen mijn volk worden. En zij zullen niet meer een ieder zijn metgezel en een ieder zijn broeder leren, door te zeggen: „Kent Jehovah!” want zij allen zullen mij kennen, van de geringste onder hen tot zelfs de grootste onder hen’, is de uitspraak van Jehovah. ’Want ik zal hun dwaling vergeven, en hun zonde zal ik niet meer gedenken.’”
4. Naar welke hoop ziet Gods volk evenals Abraham uit? (Hebr. 13:12-15)
4 Voor dit geestelijke „zaad van Israël” bouwt Jehovah een hemelse stad, een stad die niet zal worden uitgerukt en ook tot onbepaalde tijd niet meer zal worden omvergehaald. (Vergelijk Hebreeën 9:13-15.) Dit vooruitzicht herinnert ons eraan hoe Jehovah de getrouwe Abraham sterkte door hem de hoop voor ogen te houden van „de stad die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en schepper is” (Hebr. 11:10). En nu leven wij in de tijd dat Christus’ bruid, de „heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem”, voltallig raakt in de hemel, vanwaar ze in figuurlijke zin zal „neerdalen” om de mensheid eeuwige zegeningen te schenken. — Openb. 21:2-5, 9.
5. (a) Welke „woorden” dienen wij graag aan anderen bekend te maken? (b) Welke tweevoudige boodschap moet de Jeremiaklasse bekendmaken? (Vergelijk Jesaja 61:1, 2.)
5 Deze stad is het hemelse koninkrijk, waarheen de grote Herder Jehovah door bemiddeling van Jezus Christus, het overblijfsel van zijn schapen leidt. Op het ogenblik dienen de ouderlingen onder hen als getrouwe onderherders voor zijn bijeengebrachte volk op aarde (Jer. 23:3, 4). Zij zijn gezanten voor het koninkrijk van de „rechtvaardige spruit”, de Grotere David, Jezus Christus, over wie de profetie zegt:
„Een koning zal stellig regeren en met doorzicht handelen en gerechtigheid en rechtvaardigheid in het land oefenen. . . . En dit is zijn naam waarmee hij genoemd zal worden: Jehovah is onze rechtvaardigheid.” (Jer. 23:5, 6; vergelijk Jesaja 32:1, 2; 2 Korinthiërs 5:20.)
Hoe verlangend dienen wij ernaar te zijn Jehovah’s „woorden” betreffende dat rechtvaardige koninkrijk aan anderen bekend te maken! Jehovah geeft de hedendaagse Jeremiaklasse echter ook de opdracht een boodschap van ondergang bekend te maken!
DE CHRISTENHEID TEN ONDERGANG GEDOEMD
6. Hoe zijn Jeremia’s „woorden” van toepassing op de geestelijken van de christenheid?
6 De geestelijken van de christenheid beweren christelijk te zijn. Maar wordt deze bewering door hun leringen en daden ondersteund? Of vallen zij veeleer in dezelfde categorie als de religieuze leiders in Jeremia’s tijd? Jeremia zei over deze leiders:
„Mensen vangen zij. Zoals een kooi vol vliegende schepselen is, zo zijn hun huizen vol bedrog. Daarom zijn zij groot geworden en verwerven zij rijkdom” (Jer. 5:26, 27).
Hun begeerte is naar mensen uitgegaan, die zij hetzij door middel van een uiterlijke tentoonspreiding van vroomheid tot zich hebben gelokt of met getrokken zwaard, zoals in de dagen van de imperialistische kolonisatie, hebben bekeerd (Openb. 17:5). Hun God is een raadselachtige „Drieëenheid”. Door ten onrechte te leren dat de ziel onsterfelijk is, hebben zij velen van de vrees voor een „hellevuur” vervuld en hebben zij zich financieel verrijkt door voor degenen te bidden die naar wordt verondersteld in een mythisch vagevuur lijden ondergaan. Zij aanbidden zelfs het kruis, zoals de Egyptenaren lang vóór Christus deden. Naar het voorbeeld van oosterse religies tooien zij de beelden en ikonen van hun heiligen met rozenkransen.
„Zij zijn vet geworden; zij zijn glanzend geworden. Zij hebben ook in slechte dingen de maat overschreden.” — Jer. 5:28.
7. In welke opzichten zijn velen in de christenheid te vergelijken met degenen die zich in het Jeruzalem van Jeremia’s tijd bevonden?
7 In Jeremia’s tijd gaf de meerderheid der mensen er de voorkeur aan met het ten ondergang gedoemde stelsel verbonden te blijven. Zij waren met de oneerlijkheid, verdorvenheid en immoraliteit ervan ingenomen. Is het thans met veel mensen in de christenheid niet net zo gesteld? Jehovah brengt zijn oordeel tot uitdrukking:
„’Zou ik wegens deze dingen geen rekenschap vragen’, is de uitspraak van Jehovah, ’of zou aan een natie als deze mijn ziel zich niet wreken? Een ontzettende toestand, ja, iets afschuwelijks, heeft zich voorgedaan in het land: De profeten zelf profeteren in werkelijkheid op grond van de leugen: en wat de priesters betreft, zij gaan onderwerpen naar hun vermogen. En mijn eigen volk heeft het graag zo gehad’” (Jer. 5:29-31).
Laten de geestelijken er maar mee voortgaan Babylonische leugens te prediken. Laten zij maar op de voorgrond treden als personen die corrupte politici steunen. Laten zij de vrije moraal, homoseksualiteit, gokken en andere praktijken die door Gods Woord worden veroordeeld, maar door de vingers zien of zelfs openlijk ondersteunen. Dit mag dan populair zijn en de massa aanspreken en velen zullen ’het graag zo hebben,’ maar God maakt bekend dat hij in de zeer nabij toekomst het oordeel zal voltrekken aan al zulke religieuze huichelarij.
8. Waarvan is Silo’s ondergang profetisch? (Jer. 7:12)
8 In de tijd van Israëls vroege rechters bevonden de tabernakel en de ark van Jehovah zich in Silo. De priesterschap werd echter zo slap, corrupt en immoreel dat Jehovah ’rekenschap vroeg’. De Filistijnen brachten Israël een verpletterende nederlaag toe, de ark werd veroverd en hogepriester Eli en zijn immorele zonen stierven (1 Sam. 2:12-29; 4:2-18; 3:10-14). Volgens Jehovah’s woorden werd het Jeruzalem van Jeremia’s tijd ertoe veroordeeld net zo te lijden als Silo had geleden:
„’En nu, omdat gij al deze werken bleeft doen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik tot u bleef spreken, vroeg op zijnde en sprekende maar gij niet hebt geluisterd, en ik u bleef roepen, maar gij niet hebt geantwoord, wil ik ook met het huis waarover mijn naam is uitgeroepen, waarop gij vertrouwt, en met de plaats die ik aan u en aan uw voorvaders heb gegeven, net zo doen als ik met Silo heb gedaan’” (Jer. 7:13, 14).
De religies van de christenheid, die beweren door bemiddeling van Christus Jezus in een verhouding tot God te staan, zouden er goed aan doen op deze woorden acht te slaan.
9, 10. (a) Hoe laten de „werken” van de christenheid zich vergelijken met die van ware christenen? (b) Hoe beschouwen de religieuze leiders van de christenheid, zoals was geprofeteerd, de morele ineenstorting en pogingen om vrede te bewerkstelligen? (c) Hoe zal ware vrede komen?
9 Als een van haar „werken” heeft de christenheid door mensen opgestelde plannen voor vrede gesteund, terwijl Jezus ware christenen onderwees om de komst van Gods koninkrijk te bidden als het instrument dat op deze aarde vrede zal brengen (Matth. 6:10). Zowel katholieke als protestantse leiders hebben de Verenigde Naties als „’s mensen laatste hoop op vrede” begroet. Terzelfder tijd zoeken zij politieke gunsten door hun zegen en steun te geven aan lidstaten van de V.N., die zich tegen de schrikbarende prijs van 350 miljard dollar per jaar voor een eventuele rampspoed bewapenen. Ten aanzien van de religieuze leiders in het hedendaagse „Jeruzalem”, het rijk van de christenheid, gaan dan ook terecht Jeremia’s woorden in vervulling:
„Van de geringste onder hen tot zelfs de grootste onder hen, maakt iedereen zich onrechtvaardige winst; en van de profeet tot de priester toe handelt ieder bedrieglijk. En zij trachten de breuk van mijn volk oppervlakkig te genezen door te zeggen: ’Er is vrede! Er is vrede!’ terwijl er geen vrede is.” — Jer. 6:13, 14; zie ook 8:11; 14:13-16; 23:17-20.
10 De religieuze leiders maken zich gemakkelijk van de morele ineenstorting van hun kudden af door te zeggen dat alles goed gaat terwijl de situatie in werkelijkheid betreurenswaardig is en goddelijke vergelding verdient. En waartoe zal hun geroep van ’Vrede! Vrede!’ hen leiden? De apostel Paulus antwoordt: „Wanneer zij zeggen: ’Vrede en zekerheid!’ dan zal een plotselinge vernietiging ogenblikkelijk over hen komen zoals het barenswee over een zwangere vrouw, en zij zullen geenszins ontkomen” (1 Thess. 5:3). Vrede komt namelijk niet door de plannen van natiën, die zich als waanzinnig voor een kernoorlog bewapenen, maar door middel van Gods koninkrijk, nadat het de oorlogszuchtige natiën heeft vernietigd. — Dan. 2:44.
11. Vergelijk de bloedschuld van de christenheid met die van het afvallige Jeruzalem.
11 Sinds de „bestemde tijden der natiën” in 1914 voltallig waren geworden, hebben deze natiën in hun verbolgenheid in twee wereldoorlogen 69 miljoen levens geofferd, terwijl ze in kleinere conflicten nog vele levens meer hebben gedood (Luk. 21:24). De religieuze geestelijken hebben deze conflicten gezegend, waarbij zij vaak aan beide zijden als aalmoezeniers dienst verrichtten. In het goedkeuren van het offeren van mensenlevens, zijn zij als het afvallige Jeruzalem geweest, dat door Jehovah werd veroordeeld met de woorden:
„In uw zomen [zijn] de bloedsporen gevonden van de zielen der onschuldige armen.”
„Dit heeft Jehovah der legerscharen, de God van Israël, gezegd: ’Zie, ik breng een rampspoed over deze plaats, waarvan een ieder die het hoort, de oren zullen tuiten omdat zij mij verlaten hebben en . . . deze plaats gevuld hebben met het bloed der onschuldigen.’”
Jehovah heeft Juda’s bewoners er ernstig voor gestraft dat zij „hun zonen en hun dochters in het vuur” offerden. Degenen die deel uitmaken van de christenheid komen voor een overeenkomstige straf in aanmerking. — Jer. 2:34; 19:3-5; zie ook 7:31.
12. Wat voor soort van feesten in de christenheid worden door Gods Woord veroordeeld, en hoe laten deze zich vergelijken met die van het Jeruzalem uit de oudheid?
12 De valse religies van de christenheid hebben echter nog meer gedaan dan zich bloedschuld op de hals te halen. Zij hebben de leerstellingen en het formalisme van het oude Babylon, de bakermat van het uitgebreide wereldrijk van valse religie, overgenomen. Hun Kerstmis, hun Pasen en veel van hun andere feesten vinden hun oorsprong in religies van voorchristelijke tijden. De oude heidense naam die Pasen in sommige talen heeft behouden (Duits: Ostern; Engels: Easter) is zelfs afgeleid van Astarte, de Fenicische godin van vruchtbaarheid en seksuele liefde! Betreffende overeenkomstige feesten in Jeremia’s tijd luidde „de uitspraak van Jehovah” als volgt:
„De zonen rapen sprokkelhout bijeen en de vaders steken het vuur aan en de vrouwen kneden meeldeeg om offerkoeken te maken voor de ’koningin des hemels’; en er worden drankoffers uitgegoten voor andere goden, ten einde mij te krenken. . . . Daarom, dit heeft de [Soevereine] Heer Jehovah gezegd: ’Zie! Mijn toorn en mijn woede worden over deze plaats uitgegoten.’” — Jer. 7:18-20; herziene Engelse uitgave van 1971.
’BOUWEN EN PLANTEN’
13. Met welk tweevoudige werk is de Jeremiaklasse thans bezig?
13 De Jeremiaklasse in de hedendaagse tijd heeft Gods oordelen met betrekking tot de christenheid nu al ongeveer 60 jaar lang bekendgemaakt. De tijd komt naderbij dat die oordelen ten uitvoer gelegd zullen worden. Er was dus een werk voorzegd dat erin bestaat de dwaling van valse religie ’uit te rukken, af te breken, te vernielen en omver te halen’. Er was ook een ’bouw- en plantwerk’ voor hen voorzegd, welk werk zij verrichten door aan eerlijke mensen het „goede nieuws” bekend te maken dat Gods koninkrijk de corrupte huidige heerschappij op aarde zal vervangen. Dit omvat tevens in hun hart een waardering op te bouwen voor Jehovah, voor zijn goedheid en voor de gelegenheid eeuwig leven onder paradijsachtige toestanden te verwerven, hetgeen door het offer van Jezus Christus mogelijk is gemaakt. — Openb. 7:9-17.
14. Hoe gaat de illustratie in Jeremia hoofdstuk 24 in vervulling?
14 Volgens Jeremia hoofdstuk 24 liet Jehovah de profeet twee manden met vijgen zien die voor de tempel van Jehovah waren geplaatst. De ene mand bevatte slechte vijgen, welke een afbeelding vormen van degenen die niet met geloof overeenkomstig Jehovah’s beloften handelen, zodat zij verlies lijden. De goede vijgen waren „zeer goed” en beeldden in eerste instantie de joden af die in geloof zouden handelen door na 70 jaar uit de Babylonische ballingschap terug te keren ten einde Jehovah’s aanbidding in Jeruzalem te herstellen. In de hedendaagse vervulling beelden ze het getrouwe overblijfsel af dat vanaf 1919 uit de gevangenschap in Babylon de Grote — en vooral uit de religies van de christenheid — is teruggekeerd. Met betrekking tot deze herstelde personen, en ook anderen die zich later bij hen zouden aansluiten, zegt Jehovah door bemiddeling van zijn profeet:
„Ik wil mijn oog op een goede wijze op hen richten, en ik zal hen stellig naar dit land doen terugkeren. En ik wil hen opbouwen, en ik zal niet omverhalen; en ik wil hen planten, en ik zal niet uitrukken. En ik wil hun een hart geven om mij te kennen, dat ik Jehovah ben, en zij moeten mijn volk worden, en ikzelf zal hun God worden, want zij zullen tot mij terugkeren met geheel hun hart” (Jer. 24:6, 7).
Deze „goede vijgen” ontwikkelen een zeer intieme verhouding tot hun God, Jehovah. Aangezien zij een juiste hartetoestand hebben, verlaten zij zich er onvoorwaardelijk op dat Jehovah hun schreden zal richten. — Jer. 10:23, 24; 20:12, 13.
HET OORDEEL OVER DE NATIËN
15. Wie zijn allemaal inbegrepen bij de vervulling van Jeremia’s voorzegging van ondergang?
15 Jeremia was een ware profeet. Hij sprak in de naam van Jehovah en leidde het volk naar Jehovah’s aanbidding, en elk woord dat hij betreffende Jeruzalem, Juda en de andere natiën uitte, ging in vervulling. Zo is het ook thans zeker dat zijn profetie in het groot in vervulling zal gaan. En merk op dat deze voorzegging van ondergang in de hedendaagse vervulling niet slechts de natiën van de christenheid omvat, maar alle natiën van de gehele aarde. Jehovah gelastte Jeremia:
„Neem deze beker met de wijn der woede uit mijn hand, en gij moet al de natiën waarheen ik u zend, die laten drinken. En ze moeten drinken en heen en weer slingeren en zich als waanzinnigen gedragen wegens het zwaard dat ik onder hen zend” (Jer. 25:15, 16).
Na de vernietiging van alle natiën die Gods rechtvaardige wil tegenstaan, zal de „heerser van deze wereld”, Satan de Duivel, in de afgrond worden geworpen (Joh. 12:31; Openb. 19:11-16, 19, 21; 20:1-3). Hierdoor zal de weg worden gebaand voor blijvende vrede en blijvend geluk hier op aarde. — Openb. 21:3-5.
16. (a) Waarom moeten wij niet bang zijn? (b) Welk schitterende voorbeeld hebben Jehovah’s profeten ons gegeven?
16 Moeten wij bang zijn dat wij nu oog in oog met deze uiteindelijke voltrekking van oordeel staan? Moeten wij bevreesd zijn voor wat de vijand ons zou kunnen aandoen wanneer wij deze boodschap van ondergang vrijmoedig bekendmaken? Jeremia was niet bang. Hij vreesde alleen Jehovah (Jer. 10:2-7). In gehoorzaamheid aan Jehovah stelde hij zich op een in het oog lopende wijze bij de poorten van Jehovah’s huis op en vestigde hij de aandacht van de mensen op de verfoeilijke dingen die in Gods naam werden gedaan. Evenals Jehovah in vroeger tijden door bemiddeling van zijn profeten ’bleef spreken, vroeg op zijnde’, was ook zijn profeet Jeremia vroeg op om zijn werk te doen. Wat een schitterend voorbeeld voor ons in deze tijd, dat wij nooit de handen moeten laten verslappen of moeten ’inslapen’ wanneer het werk van Jehovah verricht moet worden! — Jer. 7:1, 2, 13, 14; 25:3, 4.
17. Hoe verstrekkend zal de verdelging zijn die door Jehovah wordt teweeggebracht?
17 Hoewel wij bekendmaken dat de natiën en koninkrijken ’omvergehaald’ zullen worden en door Gods koninkrijk vervangen zullen worden, zien wij er vol vertrouwen naar uit dat Jehovah zijn geschil met de natiën zal beslechten. Op zijn bestemde tijd zal hij tot handelen overgaan! Geen van de goddelozen zal ontkomen. Het zal een volledige verdelging zijn:
„Zij die door Jehovah zijn neergeveld, zullen op die dag stellig van het ene einde der aarde helemaal tot het andere einde der aarde komen te liggen. Er zal niet over hen geweeklaagd worden, noch zullen zij bijeengezameld of begraven worden. Tot mest op de oppervlakte van de aardbodem zullen zij worden.”
Wanneer de stormwind van vernietiging over de aarde buldert, zullen de nationale „herders” en de „majestueuzen” van hun kudde jammeren en zich in het rond wentelen en „vallen als een begeerlijk vat”. Er zal consternatie heersen, zoals in een huisgezin waarin een kostbare vaas op de grond te pletter valt. Zij zullen „zonder leven [zijn] geworden wegens de brandende toorn van Jehovah.” — Jer. 25:31-37.
18. (a) Hoe kunnen eerlijk gezinde mensen bevrijding ontvangen? (b) Uit welke verzekering zullen wij kracht blijven putten?
18 Gelukkig sluiten eerlijk gezinde mensen uit alle natiën, die Jehovah’s goedheid leren kennen, zich bij de Jeremiaklasse aan. Zij zullen bevrijding ontvangen wanneer Gods brandende toorn losbarst om „al de natiën” van de bittere vernietigingsdrank te laten drinken (Jer. 25:17). De voltrekking van dat oordeel komt snel naderbij! Gods vijanden zullen niet veel langer tegen de Jeremiaklasse en hun metgezellen strijden. Maar als „een versterkte koperen muur” zullen wij weerstand blijven bieden aan vijandelijke druk die op ons wordt uitgeoefend omdat wij „al de woorden” spreken die Jehovah ons heeft opgedragen te spreken. Altijd putten wij kracht uit zijn belofte: „’Zij zullen u niet overmeesteren. Want ik ben met u om u te redden en u te bevrijden’, is de uitspraak van Jehovah.” — Jer. 15:20.