Blijf met het nieuwe in leven
1. Waarvan worden Jehovah’s getuigen als gevolg van hun prediking soms beschuldigd, en hoe is Jeremia eraan ontkomen voor een zelfde beschuldiging ter dood gebracht te worden?
SOMS worden Jehovah’s getuigen er als gevolg van hun prediking van een dergelijke boodschap tot de natiën van beschuldigd omverwerpend te zijn. Tegen Jeremia werd dezelfde beschuldiging ingebracht. De religieuze leiders probeerden de politieke vorsten ertoe te bewegen hem te doden. „De priesters en de profeten en al het volk gingen er toe over hem vast te grijpen, zeggende: ’Gij zult beslist sterven. Waarom hebt gij in de naam van Jehovah geprofeteerd, zeggende, „Gelijk die te Silo zal dit huis [deze tempel] worden, en déze stad zal worden verwoest zodat er niemand meer in woont”?’” Daarna zeiden zij tot de vorsten van Jeruzalem: „Over deze man dient het doodsoordeel uitgesproken te worden, want hij heeft over deze stad geprofeteerd, zoals gij met uw eigen oren hebt gehoord.” Jeremia verdedigde zich door te zeggen: „Jehóvah heeft mij gezonden om alle woorden die gij hebt gehoord, over dit huis en over deze stad te profeteren. . . . Wat mij betreft, ziet, ik ben in uw handen. Doet met mij wat goed en recht is in uw ogen, alleen dient gij in elk geval te weten dat gij, wanneer gij mij ter dood brengt, onschuldig bloed over uzelf en over deze stad en haar inwoners brengt, want Jehovah heeft mij in waarheid tot u gezonden om al deze woorden in uw oren te spreken.” De vorsten toonden toen genoeg moed om zich tegen de religieuze leiders en valse profeten te verzetten, zodat zij weigerden Jehovah’s getuige ter dood te brengen (Jer. 26:1-24). Dit gebeurde tweeëntwintig jaar voordat Jeruzalem werd vernietigd.
2, 3. (a) Hoe bleef Jeremia ondanks de hulp van Egypte, Jeruzalem afbreken? (b) Waar werd Jeremia later van beschuldigd, en waarom kwam hij in de modderige waterput terecht, waar hij toch aan de dood ontkwam?
2 Later, in het negende jaar van koning Zedekia, sloegen de Chaldeeuwse legers onder koning Nebukadnezar het beleg voor Jeruzalem, maar toen zij hoorden dat Farao van Egypte optrok om de stad te ontzetten, braken zij het beleg op en trokken terug. Jeremia bleef Jeruzalem echter uitrukken en afbreken door te voorzeggen dat die stad verdoemd was. Hij zei: „’De Chaldeeën zullen stellig terugkomen en tegen deze stad strijden en haar innemen en met vuur verbranden.’ Dit heeft Jehovah gezegd: ’Bedriegt uw zielen niet.’” Later werd Jeremia ervan beschuldigd naar de Chaldeeën te willen overlopen. Toen hij Jeruzalem door een van de poorten verliet, werd hij door de officiële poortwachter gearresteerd, die zei: „Gij wilt tot de Chaldeeën overlopen!”
3 Jeremia werd toen naar een soort huis van bewaring gebracht. Zelfs van daaruit vertelde Jeremia koning Zedekia persoonlijk dat de vijandelijke Chaldeeën zouden terugkomen en dat zij de koning zouden gevangennemen en de stad zouden innemen (Jer. 37:1-19). Na zijn vrijlating, predikte Jeremia precies hetzelfde. Hij zei de mensen dat zij zich, wanneer zij aan de dood binnen de stad door het zwaard, de hongersnood of de pest wilden ontkomen, aan koning Nebukadnezar moesten overgeven. De politieke vorsten namen de boodschap echter niet in geloof ter harte en handelden er niet naar. Zij legden de boodschap verkeerd uit en zeiden tot de koning: „Laat deze man alstublieft ter dood worden gebracht, want zó verzwakt hij de handen van de krijgslieden die in deze stad zijn overgebleven en de handen van het gehele volk, door overeenkomstig deze woorden tot hen te spreken, want deze man is iemand die niet op de vrede van dit volk uit is, maar op rampspoed.” Jeremia werd nu gearresteerd en in een droog geworden waterput met een modderige bodem neergelaten. Daar werd Jeremia aan zijn lot overgelaten en zakte hij in de modder weg. Een Ethiopische eunuch was echter mans genoeg om hem uit die doodskuil te bevrijden. Totdat Jeruzalem viel en Jeremia door de Chaldeeën werd bevrijd, werd hij hierna in de Voorhof der Bewaring gevangen gehouden. — Jer. 38:1-13.
4. Wat moeten wij evenals Jeremia ondanks nationale veiligheidsmaatregelen en valse beschuldigingen van de zijde der geestelijken blijven doen?
4 Wij kunnen onze boodschap in deze tijd, waarin de politieke regeringen het raadzaam achten speciale veiligheidsmaatregelen te nemen en waarin bepaalde geestelijken de gewoonte hebben „Communisten!” te roepen, wanneer Jehovah’s getuigen de vernietiging van de christenheid in de universele oorlog van Armageddon voorzeggen, niet veranderen. Ook al worden wij gearresteerd en in gevangenissen geworpen, dan moeten wij toch aan de boodschap die Jehovah ons heeft opgedragen te prediken, vasthouden, omdat deze boodschap waar is en stellig in vervulling zal gaan. Wij moeten Jeremia in gedachten houden en blijven waarschuwen.
5, 6. In welk opzicht zullen de geestelijken en de profeten van de christenheid ons tegenspreken, maar welke door Jeremia uitgesproken woorden over de tempel vergeten zij?
5 De geestelijken en profeten der christenheid zullen ons tegenspreken en ontkennen dat Jehovah God de christenheid zal vernietigen en daarbij Jezus Christus in eigen persoon als de Grotere Nebukadnezar zal gebruiken om het rijk dat zich naar Christus heeft genoemd, te vernietigen. Hun kerkinstelling, zo zullen zij betogen, werd door Jezus Christus gesticht, en zij kunnen zich erop verlaten dat hij het zijne zal bewaren en niet zal vernietigen. „Dit is Gods huis!” zeggen zij. „Dit is Gods huis!” Door zo te praten, geven zij er blijk van dat zij vergeten wat Jezus over de tempel te Jeruzalem heeft gezegd: „Ziet! uw huis wordt u verlaten achtergelaten. . . . Hier zal geenszins een steen op de andere worden gelaten en niet worden neergeworpen” (Matth. 23:38; 24:2). Zij vergeten dat Jeremia over de tempel het volgende heeft gezegd:
6 „Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden, zoals, ’Jehovah’s tempel, Jehovah’s tempel, Jehovah’s tempel zijn zij!’ . . . ’Ziet, gij stelt uw vertrouwen op bedrieglijke woorden — het zal u stellig in het geheel niet baten. Is het mogelijk te stelen, te moorden, overspel te bedrijven, valselijk te zweren, offerandelijke rook voor Baäl te maken en andere goden na te wandelen die gij niet had gekend, en dan in dit huis waarover mijn naam is aangeroepen, voor mijn aangezicht te staan en ondanks al deze gruwelijke dingen die gij doet, te zeggen „Wij zullen stellig worden bevrijd”? Is dit huis waarover mijn naam is aangeroepen, in uw ogen slechts een rovershol geworden? Ziet, Ik heb het zelf ook gezien’, luidt de uitspraak van Jehovah. ’Gaat nu echter naar mijn plaats die te Silo was, waar ik mijn naam eerst deed wonen, en ziet wat ik daarmee heb gedaan wegens de boosheid van mijn volk Israël. . . . Met het huis waarover mijn naam is aangeroepen en waarop gij vertrouwt, en met de plaats die ik aan u en aan uw voorvaders heb gegeven, zal ik precies hetzelfde doen als wat ik met Silo heb gedaan, en ik zal u van voor mijn aangezicht uitwerpen, evenals ik al uw broeders heb uitgeworpen.’” — Jer. 7:4-15; 1 Sam. 4:3-22.
7. Waarom kunnen wij onze boodschap derhalve niet veranderen alleen maar om mensen te behagen?
7 Door deze uitspraak van Jehovah wordt datgene wat de priesters en profeten der christenheid de mensen in strijd met de boodschap van Jehovah’s getuigen vertellen, ontkend. Daarom kunnen wij de boodschap niet veranderen, alleen maar om de mensen en de door hen gekozen religieuze leiders een genoegen te doen. Wanneer wij onze boodschap veranderen, zou er niemand worden gered, zelfs wijzelf niet. Evenals Jeruzalem is de christenheid, en met haar het gehele overige gedeelte van dit wereldse samenstel van dingen, in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” tot de vernietiging gedoemd. Zijn hemelse Veldmaarschalk Jezus Christus zal de onchristelijke christenheid vernietigen omdat ze alle niet-christelijke volken en natiën huichelachtig een verkeerde voorstelling van hem heeft gegeven.
8. Wat zal er met hen die in de christenheid blijven, gebeuren, en waarheen leren wij de mensen dringend naartoe te gaan?
8 Zij die binnen de christenheid blijven door aan haar religieuze stelsels vast te houden, zullen in de universele oorlog van Armageddon sterven, evenals zij die binnen Jeruzalem bleven en niet naar de belegerende koning van Babylon trokken, in de stad een ellendige dood stierven. Door onze boodschap tegen de christenheid raden of moedigen wij de mensen niet aan de een of andere vorm van goddeloos communisme aan te hangen, maar evenals in het geval van Jeremia dringen wij er bij vrijheidlievende mensen die het leven liefhebben op aan naar de overwinnende Koning Jezus Christus te trekken. Aan de hand van de bijbel leren wij de mensen dat zij het juk van de Koning Jezus Christus op zich moeten nemen en hem moeten dienen. Wij zeggen zelfs de politieke heersers dat zij hiertoe moeten overgaan, net zoals Jeremia er sterk bij koning Zedekia op aandrong hetzelfde te doen. Hun leven, ja, hun eeuwige leven hangt er vanaf. — Jer. 38:17-20; 27:12-17.
9. Wat betekent het voor iemand het juk van de regerende koning Jezus Christus op zich te nemen, en wat bewerken wij door het te dragen?
9 Wanneer iemand het juk van de regerende koning Jezus Christus op zich neemt, zelfs nu wij ons reeds in de tijd van het einde der wereld bevinden, zal zijn ziel op aangename wijze worden verkwikt. Honderdduizenden op schapen gelijkende mensen over de gehele wereld hebben dit al ontdekt. Alhoewel Jezus Christus nu voor de universele oorlog van Armageddon in krijgstenue is gekleed, zegt hij nog steeds: „Komt allen tot mij, die zwoegt en zwaar belast zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en nederig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn last is licht” (Matth. 11:28-30). Men neemt als het ware een houten juk op zich, terwijl hij ons helpt het te dragen in plaats dat hij ons er onder terneerdrukt en verplettert. Door zijn juk thans te dragen, bewerken wij dat wij leven in de nieuwe wereld zullen verkrijgen!
10. Hoe nemen de priesters en de profeten der christenheid het standpunt van de profeet Hananja in, en welk lot staat de mensen die hun raad opvolgen, te wachten?
10 De priesters en profeten der christenheid nemen de positie van de valse profeet Hananja en de andere religieuze leiders die Jeremia tegenstonden, in. Zij ontkennen dat Jezus Christus — die nu, sinds 1914, te midden van zijn vijanden regeert — tegen de christenheid is en haar zal vernietigen, en dat het dringend noodzakelijk is de christenheid onverwijld te verlaten, zich aan Jehovah God op te dragen en waarlijk in Christus’ voetstappen te treden door zijn juk in overeenstemming met de Heilige Schrift, en niet in overeenstemming met de religieuze geloofsbelijdenissen der christenheid, te dragen. Wanneer de mensen de raad van mannen als Hananja opvolgen en weigeren uit de christenheid weg te trekken en hun nek onder het juk van de Koning der koningen en de Here der heren te buigen, zal het hun in Armageddon zeer slecht vergaan.
11. Hoe sprak Jehovah Hananja tegen en veroordeelde hij hem, en tussen welke jukken moeten de mensen thans kiezen?
11 De profeet Hananja brak het houten juk dat Jeremia op zijn nek droeg. Hij zei dat Jeremia zijn profetie onjuist had afgebeeld en dat Jehovah evenals hij (Hananja) het houten juk had gebroken, binnen twee volle jaren Nebukadnezars juk van de nek van alle natiën zou verbreken. Jehovah gebood Jeremia echter tot Hananja te zeggen dat hun nu ijzeren jukken in plaats van houten jukken te wachten stonden: „Ik zal op de nek van al deze natiën een ijzeren juk leggen om Nebukadnezar, de koning van Babylon te dienen; en zij zullen hem dienen. Zelfs het wilde gedierte des velds zal ik hem geven.” Nog iets: Hananja, die ’een volslagen opstand tegen Jehovah had gepredikt’ moest sterven. Hij stierf datzelfde jaar nog (Jer. 27:1 tot en met 28:17). Wat zal er met de mensen gebeuren die in deze tijd religieuze leiders als Hananja verkiezen te volgen? Jezus heeft gezegd: „Indien dan een blinde een blinde leidt, zullen beiden in een kuil vallen” (Matth. 15:14). Alle mensen staan thans voor de keus tussen een symbolisch houten juk met leven voor hun ziel in de nieuwe wereld, en een ijzeren juk met de dood als gevolg van een opstandige handelwijze jegens Jehovah en zijn Koning.
BOUWEN EN PLANTEN
12. Waarom kon Jeremia zich in Klaagliederen zo goed in droeve bewoordingen uiten, en hoe ademt dat boek desondanks Jehovah’s rechtvaardigheid?
12 Jeremia is wel een „onheilsprofeet” genoemd. „Onheil”, ja, voor de goddelozen die het verdienen. Omdat de heilige naam van zijn God, Jehovah, erbij betrokken was, kon Jeremia zich in zijn boek Klaagliederen in zulke droeve bewoordingen uiten. Toch is Klaagliederen een boek van grote poëtische schoonheid. Het ademt Jehovah’s rechtvaardigheid, spreekt met smart over de tegen hem begane zonden, biedt hoop op grond van zijn barmhartige belofte van herstel en wederopbouw en put troost uit de goddelijke wraak welke over hen komt die zich erover hebben verheugd wanneer Jehovah’s volk in het verderf werd gestort en er zelfs aan hebben meegewerkt. — Klaagl. 1:18, 21, 22; 3:26-41, 55-66; 4:21, 22; 5:19-21.
13. Wat stemde Jeremia zo droevig, en in vervulling waarvan gebeurde dit desondanks?
13 Dat de vijand zich verkneuterde en snoefde, dat hij Gods naam tartte en er smaad op wierp, dat de symbolen van Jehovah’s voorbeeldige religie waren verwoest en omvergeworpen en dat Jehovah’s volk zo opstandig, ontrouw en wereldsgezind werd dat het deze pijnlijke ervaring verdiende, stemde Jeremia droevig. Toch gebeurde het in vervulling van Jeremia’s prediking, waarbij hij door middel van beschrijvende taal uitrukte en afbrak, en verwoestte en neerhaalde.
14. Welke opdracht kreeg Jeremia gelukkig ook, en welke schitterende profetieën mocht hij in overeenstemming hiermee uiten?
14 Gelukkig kreeg Jeremia ook de opdracht „te bouwen en te planten”. Hij was het die een wonderbaarlijk herstel van Jehovah’s volk voorzei, wat een overstelpende vreugde teweeg zou brengen. Het was wederom Jeremia die de volgende ontroerende woorden van Jehovah tot zijn zichtbare organisatie sprak: „Met een liefde tot onbepaalde tijd heb ik u liefgehad. Daarom heb ik u met liefderijke goedgunstigheid getrokken. Nochtans zal ik u herbouwen, en gij zult werkelijk worden herbouwd, o maagd Israëls. Nochtans zult gij u met de tamboerijnen tooien en werkelijk in de dans van hen die lachen, uittrekken. Nochtans zult gij wijngaarden planten op de bergen van Samaria. De planters zullen stellig planten en ze beginnen te gebruiken, want er is een dag waarop de wachters in het bergachtige gebied van Efraïm werkelijk zullen uitroepen: ’Staat op, gij mannen, en laat ons opgaan naar Zion, naar Jehovah, onze God.’” Jeremia verdreef de somberheid door te voorzeggen dat de gevangenen van Jehovah’s volk zouden „terugkeren uit het land van de vijand”. Jeremia voorzei ook het „nieuwe verbond” dat Jezus Christus voor zijn lichaam van volgelingen, de natie van het geestelijke Israël, met God zou bemiddelen. Jehovah zei in dit verbond: „Ik zal mijn wet in hun midden leggen en die in hun hart schrijven, en ik zal hun God worden en zíj zullen mijn volk worden. . . . want zij zullen mij allen kennen, van de kleinste onder hen tot de grootste toe. . . . Want ik zal hun overtreding vergeven, en hun zonde zal ik niet meer gedenken.” — Jer. 31:3-6, 16, 31-34.
15. (a) Wat zag Jeremia met Jeruzalems koning en priesters gebeuren, en wat zei hij desondanks opbouwend over het verbond met David en dat met de levitische priesterschap? (b) Wat prediken wij thans derhalve?
15 Jeremia zag hoe Jeruzalems laatste koning, Zedekia, van de voorbeeldige „troon van Jehovah” werd gestoten. Hij zag hoe Jehovah’s hoofdpriester van de tempel, Seraja, en de tweede priester, Zefanja, door de Babylonische oordeelsvoltrekker ter dood werden gebracht. Toch bouwde en plantte Jeremia door vol vreugde bekend te maken dat Jehovah’s verbond met David en dat met de levitische priesterschap voor een „koninkrijk van priesters”, een „heilige natie” van koning-priesters, „een koninklijke priesterschap” zouden blijven bestaan: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Indien gijlieden mijn verbond van de dag en mijn verbond van de nacht zou kunnen verbreken, zodat er zelfs geen dag en nacht meer op hun tijd zouden zijn, zou ook mijn verbond met mijn dienstknecht David verbroken kunnen worden, zodat hij geen zoon zou hebben om als koning op zijn troon te regeren; hetzelfde geldt de levieten, de priesters, mijn dienaren. Evenals het leger der hemelen niet geteld, noch het zand der zee gemeten kan worden, zo zal ik het zaad van David, mijn dienstknecht, en de levieten, die mij dienen, vermenigvuldigen’” (Jer. 33:20-22; Ex. 19:6; Num. 25:10-13; 1 Petr. 2:9). Jehovah’s getuigen, die aan alle natiën getuigenis geven, prediken thans eveneens het goede nieuws dat Jehovah het blijvende koninkrijk van zijn Koning-Priester gelijk Melchizedek, Jezus Christus, heeft geplant. In dat hemelse koninkrijk zal Jezus alle 144.000 gezalfde volgelingen, die „priesters van God en van de Christus” zullen zijn en „de duizend jaren met hem als koningen [zullen] regeren”, bij zich hebben (Openb. 20:4-6). Door dat koninkrijk zal de mensheid eeuwige zegeningen ontvangen.
16. Hoe verrichtte Jeremia opbouwend werk ten aanzien van het koninkrijk van Gods nieuwe wereld, en ook ten aanzien van hen die tot in die nieuwe wereld zouden blijven leven?
16 „’Ziet! Er komen dagen’, is de uitspraak van Jehovah, ’dat ik uit David een rechtvaardige spruit zal doen voortkomen. Een koning zal zeker regeren, beleidvol handelen en gerechtigheid en rechtvaardigheid in het land ten uitvoer brengen. In zijn dagen zal Juda worden gered en zal Israël in veiligheid wonen. Dit is zijn naam waarmee hij genoemd zal worden, Jehovah Is Onze Rechtvaardigheid’” (Jer. 23:5, 6). Jeremia deed in zijn profetische werk meer dan de enige regering van hoop, het eeuwigdurende koninkrijk van Gods nieuwe wereld, opbouwen en planten. Hij plantte en bouwde ook een grote schare van op schapen gelijkende aanbidders van Jehovah op door eraan mee te werken dat dezen zonder dat zij zouden behoeven te sterven, die nieuwe wereld zouden binnengaan. Jehovah gebruikte Jeremia om mensen ertoe te brengen zich als afbeeldingen van deze „andere schapen” te openbaren. Wie waren deze personen?
DRAMATISCHE SPELERS ALS AFBEELDING VAN OVERLEVENDEN
17. Wat deed Jeremia op Gods bevel ten opzichte van de Rechabieten, en hoe reageerden zij hierop?
17 Jeruzalem bevond zich toen in haar tijd van het einde. Koning Jojakim, die een rol van Jeremia’s profetie in stukken had gesneden en in het vuur had geworpen, was nog steeds aan de macht, maar stond onder druk van de koning van Babylon en zijn legers. Er was ook een stam der Rechabieten — die alhoewel geen Israëlieten, toch Jehovah aanbaden — bij Jeremia in de stad opgesloten. God gebood Jeremia de Rechabitische mannen naar de tempel te brengen en hun wijn te drinken te geven. De Rechabieten wilden de wijn echter onder geen enkele voorwaarde drinken. Zij verklaarden hun handelwijze door te zeggen: „Door ons leven lang geen wijn te drinken, hetgeen zowel voor onszelf als voor onze vrouwen, onze zonen en onze dochters geldt, en door geen huizen voor ons te bouwen om in te wonen, zodat wij niet in het bezit van een wijngaard of een akker of zaad zouden komen, blijven wij de stem van onze voorvader Jonadab, de zoon van Rechab, in alles wat hij ons heeft geboden, gehoorzamen. En wij blijven in tenten wonen en ons gehoorzaam aan alles wat onze voorvader Jonadab ons heeft geboden, houden.” — Jer. 35:1-10.
18, 19. (a) Hoe luidde Jehovah’s boodschap tot de Rechabieten derhalve, en waarom? (b) Voor wie vormt Jehovah’s belofte aan de Rechabieten thans een verzekering, en waarom?
18 Indien mannen zoals deze Rechabieten de geboden van hun voorvader onwankelbaar hielden, waarom konden en wilden de Israëlieten dan niet de geboden van hun hemelse Levengever, hun God Jehovah houden? Door het getrouwe voorbeeld van de godvrezende Rechabieten werden de godvergeten Israëlieten veroordeeld. Daarom zouden, wanneer Jeruzalem en haar goddeloze inwoners vernietigd zouden worden, de Rechabieten blijven leven!
19 Dientengevolge zei Jeremia tot hen: „Dit heeft Jehovah der legerscharen, de God van Israël, gezegd, ’Omdat gij het gebod van uw voorvader Jonadab hebt gehoorzaamd, al zijn geboden blijft houden en naar alles wat hij u heeft geboden, blijft doen, daarom zegt Jehovah der legerscharen, de God van Israël, aldus: „Er zal van Jonadab, de zoon van Rechab, geen man worden afgesneden die niet altijd voor mij staat”’” (Jer. 35:12-19). Dit gebeurde! Evenals hun voorvader Jonadab het bloedbad van de Baäl-aanbiddende Israëlieten in hun afgodische tempel had overleefd, overleefden de Rechabieten de verwoesting die door Jehovah’s oordeelsvoltrekker over Zijn ontrouwe volk werd gebracht. In deze tijd is er een grote schare „andere schapen” met de gezalfde Jeremiaklasse verbonden. Zij veroordelen de christenheid door te weigeren zich bij haar in haar ontrouw jegens Jehovah aan te sluiten en tot het materialisme en zelfzuchtige afgoderij over te gaan. Gods aan de Rechabieten gedane belofte geeft deze andere schapen de verzekering dat zij de vernietiging der christenheid zullen overleven en in Gods nieuwe wereld verder zullen leven.
20. Hoe werd Jeremia gedurende Jeruzalems laatste belegering mishandeld omdat hij zijn waarschuwing bleef uitspreken, en welke niet-Israëliet kwam hem te hulp?
20 Koning Jojakims zoon volgde hem op en regeerde precies drie maanden op Jehovah’s troon. Daarna werd Jojakims broer, Zedekia, tot koning aangesteld. In het negende jaar van zijn regering werd Jeruzalem weer door de koning van Babylon en zijn legers omsingeld. Omdat Jeremia bleef waarschuwen dat Jeruzalem verbrand en verwoest zou worden, werd hij gearresteerd, van opruiing beschuldigd en in een waterput neergelaten, waar hij in het slijk wegzakte. Zonder zich aan de vorsten te storen, kwam geen besneden Israëliet, maar een gecastreerde Ethiopiër, een eunuch, Ebed-melech genaamd, hem te hulp. Hij veroordeelde wat de vorsten Jehovah’s profeet hadden aangedaan. In opdracht van koning Zedekia nam Ebed-melech voor de veiligheid en om hem te helpen, dertig man mee, en redde Jeremia uit de modderige doodskuil. Dank zij Ebed-melech ’bleef Jeremia [hierna] in de Voorhof der Bewaring wonen’.
21. Wat gebeurde er tijdens Jeruzalems belegering met vele inwoners, maar wat moest Jeremia tot Ebed-melech zeggen?
21 Tijdens Jeruzalems belegering kookten moeders hun eigen kinderen om maar niet van de honger te sterven. Velen stierven er aan de pest en vele anderen door het zwaard der Babyloniërs. Hoe verging het echter Ebed-melech, die zich in het huis van koning Zedekia bevond? Jehovah gaf Jeremia in de Voorhof der Bewaring bevel tot zijn redder Ebed-melech te zeggen: „’Ik zal u te dien dage redden’, is de uitspraak van Jehovah, ’en gij zult niet in de hand van de mannen worden overgegeven voor wie gij met schrik bevangen zijt.’ ’Want ik zal u voorzeker een ontkoming schenken, en gij zult niet door het zwaard vallen; en uw ziel zal u stellig ten buit zijn, omdat gij op mij hebt vertrouwd’, is de uitspraak van Jehovah.” — Jer. 39:15-18.
22. Wie hebben thans, evenals Ebed-melech, hun vertrouwen op Jehovah gesteld, en hoe hebben zij dit bewezen?
22 In deze tijd, nu de vernietiging van de christenheid in Armageddon nabij is, heeft een op schapen gelijkende klasse evenals Ebed-melech haar vertrouwen op Jeremia’s God gesteld. Dit hebben zij bewezen door er niet voor terug te schrikken het risico te lopen door de vorsten der christenheid gedood te worden wanneer zij de tegenbeeldige Jeremia van deze tijd te hulp kwamen. „Voor zover gij het voor een der geringsten van deze mijn broeders hebt gedaan, hebt gij het voor mij gedaan”, zei de koning Jezus Christus tot de „andere schapen” in zijn gelijkenis van de schapen en bokken, het laatste gedeelte van zijn profetie over het einde der wereld. — Matth. 25:40.
23. Wat zal de uitnodiging welke de Koning tot deze schapen richt om het koninkrijk dat voor hen is bereid, te beërven, betekenen, en welke belofte zal Jehovah dienovereenkomstig gedenken en op hen van toepassing brengen?
23 In deze dag van oordeel over de natiën keert Jezus Christus de Koning, gezeten op zijn hemelse troon voor oordeelswerk, zich tot de schapen aan zijn rechterhand en zegt tot hen: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid. . . . Ik was in de gevangenis en gij zijt tot mij gekomen.” Sinds 1914 is dat hemelse koninkrijk ten aanzien van de aarde werkzaam, terwijl deze groene aarde onder de heerschappij ervan staat. De op schapen gelijkende mensen van de Ebed-melech-klasse behoeven niet te sterven en opgewekt te worden om onder de heerschappij van dat koninkrijk van Gods nieuwe wereld te komen, want zij leven al op het aardse grondgebied van het Koninkrijk. Daar dit het gebied is dat zij zullen beërven, zullen zij dus niet uit deze aardse erfenis worden verdreven. De christenheid is vervloekt, maar op deze schapen rust de zegen van de Vader van hun Koning, Jehovah God. De christenheid zal met haar bokken worden vernietigd, want er is op dit aardse grondgebied van het Koninkrijk geen plaats voor haar, maar Jehovah, de Vader van de Koning, zal zijn vlak voor Jeruzalems verwoesting aan Ebed-melech gedane belofte gedenken. De gezegende op schapen gelijkende christenen zullen te Armageddon derhalve niet door het zwaard van de Oordeelsvoltrekker vallen.
24. Hoe zal het voor deze schapen mogelijk zijn hun aardse erfenis nimmer door de dood te verliezen?
24 In die strijd zal hun ziel, hun leven, hun stellig als overwinnaars ten buit vallen. Dit garandeert dat zij de ineenstorting van de christenheid en haar religieuze tempels zullen overleven en van hun aardse erfenis in de eeuwige nieuwe wereld zullen gaan genieten. Door hun Herder-Koning als schapen gehoorzaam te blijven, zullen zij hun aardse erfenis nooit door de dood verliezen. De bokken „zullen heengaan in de eeuwige afsnijding, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven”, heeft de Rechter Jezus gezegd. — Matth. 25:31-46.
25. Wegens welk werk lijden wij smaad, maar dienen wij onder deze smaad als Jeremia te zijn?
25 Het gezalfde overblijfsel en hun rechtvaardige, op schapen gelijkende metgezellen overkomt hetzelfde als Jeremia. Omdat zij door middel van hun prediking van de dag van Jehovah’s wraak een werk doen dat erin bestaat uit te rukken, af te breken, te verwoesten en neer te halen, moeten zij veel smaad lijden, maar zouden wij er om die reden mee ophouden ons met Jehovah’s Woord te vullen en de prediking van zijn harde boodschap opgeven? Dat kunnen wij niet, evenmin als Jeremia, die zei: „Merk op dat ik om uwentwil smaad draag. Uw woorden werden gevonden en ik at ze vervolgens op; en uw woord wordt mij tot gejuich en verheuging mijns harten, want uw naam is over mij uitgeroepen, o Jehovah God der legerscharen.” — Jer. 15:10, 15, 16.
26. Door wie worden wij zelfs wegens ons opbouwende werk tegengestaan en -gewerkt, maar hoe zijn wij, als het erop aankomt met spreken op te houden, als Jeremia?
26 Zelfs omdat wij ten behoeve van Gods nieuwe wereld bouwen en planten, staan zij die de oude wereld liefhebben en ondersteunen ons tegen en proberen zij ons ertoe te dwingen ermee op te houden, maar hoe zouden wij met spreken kunnen ophouden wanneer wij in vuur en vlam staan voor Gods Woord? Om Jeremia aan te halen: „Jehovah’s woord is mij de gehele dag tot een oorzaak van smaad en hoon geworden, en ik zei: ’Ik zal geen melding meer van hem maken en ik zal niet meer in zijn naam spreken.’ In mijn hart bleek het toen een brandend vuur te zijn, opgesloten in mijn beenderen; ik werd het moe het in te houden en ik kon het niet volhouden. . . . Zingt Jehovah, gijlieden! Looft Jehovah! Want hij heeft de ziel van de arme uit de hand der boosdoeners bevrijd.” — Jer. 20:8, 9, 13.
27. Hoe sterkt Jehovah ons, door het thema van onze prediking onder woorden te brengen, om niet voor het aangezicht van de vijand te vrezen, en wat zal Jehovah in overeenstemming met zijn bevrijdingsdaden toen het Jeruzalem uit de oudheid ten onder ging, doen?
27 Door het thema van onze prediking, Weg met de oude wereld! Leve de nieuwe wereld! onder woorden te brengen, zegt de Almachtige God van de nieuwe wereld ons niet bang te zijn voor het aangezicht van de vijand: „Zij zullen stellig tegen u strijden, maar tegen u niet zegevieren, want ’Ik ben met u’, is de uitspraak van Jehovah, ’om u te bevrijden’” (Jer. 1:19). Getrouw aan zijn belofte bevrijdde hij Jeremia, de Rechabieten en Ebed-melech toen Jeruzalem ten onder ging, en in overeenstemming met dat profetische beeld zal Jehovah der legerscharen ook ons, het overblijfsel, en de andere schapen bevrijden, wanneer hij in Armageddon datgene wat wij hebben gepredikt, in vervulling doet gaan door de oude wereld het onderspit te doen delven en zijn rechtvaardige, nieuwe wereld in te voeren