Goddelijk oordeel tegen de valse profeten van de christenheid
1, 2. (a) Aan welke verleiding staan wij bloot wanneer er over toekomstige goede dingen wordt geprofeteerd zonder dat hier een deugdelijke basis voor bestaat? (b) Wat is de gewichtigste kwestie die thans opgelost moet worden, en waardoor is deze actueel geworden?
NATUURLIJK vinden wij het allemaal prettig om profetieën of voorzeggingen te horen die inhouden dat er binnenkort tijdens ons leven, goede dingen staan te gebeuren. Dit stelt ons aan een grote verleiding bloot. Wij zullen een voorzegging misschien graag als waar aannemen omdat wij deze aangenaam vinden, maar niet omdat er een deugdelijke basis of een gezaghebbende bron voor bestaat. Dit zou ons ertoe kunnen brengen een handelwijze te volgen die uiteindelijk schadelijk voor ons zou zijn. Dit is vooral zo wanneer onze eeuwige toekomst erbij betrokken is. Welnu, dit is THANS het geval! Waarom thans?
2 De reden is dat de gehele mensheid thans oog in oog staat met de gewichtigste kwestie die opgelost moet worden. Die kwestie is: Wie zal de wereld regeren? Dat deze overheersende strijdvraag actueel is geworden, komt niet door de eindeloze strijd tussen de kapitalistische natiën — met hun vrije ondernemingen — en de socialistische, communistische natiën. Wat Jehovah’s christelijke getuigen over Zijn koninkrijk in handen van Christus hebben bekendgemaakt, vormt veeleer de factor die hiervoor verantwoordelijk is. Dat koninkrijk verdient het te regeren sinds de „tijden der heidenen” in 1914 zijn geëindigd.
3. (a) Met betrekking tot welke kwestie hebben de mensen dus een standpunt moeten innemen? (b) Waarom moeten de heidense natiën hun soevereiniteit aan Jehovah overdragen?
3 De mensen die de Koninkrijksbekendmaking in ongeveer honderd negentig talen over de gehele wereld hebben gehoord, zijn gewoonweg verplicht geweest een standpunt in te nemen. Zijn zij in deze tijd vóór Jehovah’s rechtmatige heerschappij in handen van Christus of niet? Deze aarde waarop wij leven, is het eigendom van haar Schepper, niet van ons schepselen. Volgens de tijdrekening in het boek van de Schepper, de bijbel, is de toegestane tijd voor wereldoverheersing door de aardse natiën, met inbegrip van die van de christenheid, in de vroege herfst van 1914 afgelopen. Wat deed hij aan het einde van die „tijden der heidenen” om te laten zien dat ze waren afgelopen? Hij aanvaardde zijn „grote macht” om als Koning te regeren en nam zijn hemelse Zoon, Jezus Christus, in zijn wereldregering vanuit de hemel op (Openb. 11:15-18). Zijn Zoon regeert nu dus (Ezech. 21:25-27). Nu is voor de heidense natiën de tijd aangebroken hun soevereiniteit aan Jehovah over te dragen.
4, 5. (a) Welke dreiging bestond er destijds in 614 v.G.T. voor het Midden-Oosten? (b) Wat was er tegen deze tijd gebeurd met het heilige gerei van Jeruzalems tempel, en hoe alleen kon Hananja’s voorzegging betreffende dit gerei verwezenlijkt worden?
4 Destijds in 614 v.G.T. heerste er in het koninkrijk Juda een soortgelijke situatie. De wereld werd toen door een groot gevaar bedreigd! Waarvandaan? Vanuit het noorden, of, zoals God zei, van „de families van het noorden”. Dit betekende de Babylonische wereldmacht, die via een noordelijke route een grootscheepse inval in het Midden-Oosten zou doen (Jer. 1:13-15; 25:9, 26). Het Midden-Oosten stond reeds onder de heerschappij van koning Nebukadnezar van Babylon. Dit was vooral zo sinds 620 v.G.T., toen koning Jojakim van Jeruzalem aan Babylon onderhorig werd gemaakt. Zijn broer Zedekía bleek de laatste onderhorige koning van de heilige stad te zijn. Nebukadnezar had hem op de troon geplaatst nadat hij hem onder dwang een eed van trouw had laten afleggen. Toen Nebukadnezar Jeruzalem verliet om naar huis te gaan, nam hij de afgezette koning Jojachin en joodse edelen met zich mee en maakte hen tot ballingen. Hij nam ook heilig gerei uit Jehovah’s tempel mee en plaatste dit in Babylon in huizen van de valse goden. Hoe lang zou dit heilige gerei en andere kostbaarheden uit het leeggeroofde Jeruzalem in Babylon blijven? Over die vraag werd in het vierde jaar van Zedekía’s regering heftig gedisputeerd.
5 Een valse profeet, Hananja genaamd, de zoon van Azzur, gaf voor in Jehovah’s naam te spreken en noemde specifiek „twee volle jaren”. Dat zou alleen mogelijk zijn indien Babylon tegen die tijd was omvergeworpen en Egypte weer een wereldmacht was geworden. Met zijn voorzegging tegen Babylon steunde Hananja degenen die een internationale opstand tegen Nebukadnezar van Babylon voorstonden. Dit was dus tegen Jehovah’s bevel en raad zoals die reeds door bemiddeling van Jeremia kenbaar waren gemaakt.
6. Hoe verschilde Hananja’s profetie, volgens Jeremia 28:8, 9, van die van de profeten vóór Jeremia zelf?
6 Aangezien Hananja valse verwachtingen voor het land Juda wekte, besloot Jeremia zijn weerwoord ten aanhoren van alle priesters en het volk in de tempel door te zeggen: „Wat de profeten betreft die er van oudsher vóór mij en vóór u bleken te zijn, zij plachten eveneens te profeteren betreffende vele landen en betreffende grote koninkrijken, van oorlog en van rampspoed en van pestilentie. Wat de profeet betreft die van vrede profeteert, wanneer het woord van de profeet uitkomt, zal de profeet die Jehovah in waarheid heeft gezonden, bekend worden.” — Jer. 28:1-9.
7. Wat voorzei Jezus Christus voor onze tijd sinds 1914, en welke vraag over waarheidsprekers is thans ontstaan?
7 Jehovah’s belangrijkste profeet, Jezus Christus, heeft voor onze tijd sinds 1914 oorlog, hongersnood, pestilentie, aardbevingen en andere rampspoeden voorzegd, hetgeen allemaal zal culmineren in een „grote verdrukking” die in de gehele voorgaande geschiedenis zonder weerga is (Matth. 24:4-22). In deze tijd zetten Jehovah’s Getuigen uiteen hoe Jezus’ profetie sinds 1914 op progressieve wijze in vervulling is gegaan. Hij voorzei voor deze wereld geen blijvende vrede in de onmiddellijke toekomst, binnen dit geslacht. Wie heeft Jehovah derhalve gezonden en wie zijn degenen die in zijn naam spreken, de geestelijken van de christenheid, die het tegenovergestelde profeteren, of de Jeremiaklasse in deze tijd? De toekomstige gebeurtenissen zullen uitwijzen wie de waarheid hebben gesproken.
8. Hoe begon Hananja, na Jeremia’s antwoord, dramatisch op te treden, en wat profeteerde hij met betrekking tot tijd?
8 De valse profeet Hananja moet vertrouwen gehad hebben in het succes van een internationale opstand tegen Jehovah’s „knecht”, want hij begon nu dramatisch op te treden:
„[Hij nam] het jukhout van de hals van de profeet Jeremia en verbrak het. En Hananja zei vervolgens voor de ogen van heel het volk: ’Dit heeft Jehovah gezegd: ”Evenzo zal ik binnen nog twee volle jaren het juk van Nebukadnezar, de koning van Babylon, van de hals van alle natiën verbreken.”’” — Jer. 28:10, 11.
9. Wat droeg Jehovah Jeremia nu op over jukhouten te zeggen, en waarom?
9 Zou zo’n profetie echter louter en alleen verwezenlijkt worden omdat ze in Jehovah’s naam was uitgesproken? Neen! Jehovah kon niet doen wat Hananja had geprofeteerd en tegelijkertijd de precies anders luidende profetie van Jeremia vervullen. Vandaar dat een internationale opstand tegen Jehovah’s bekendgemaakte „knecht” tot mislukken was gedoemd! „Ga”, zei Jehovah later tot Jeremia, „en gij moet tot Hananja zeggen: ’Dit heeft Jehovah gezegd: „Houten jukstaven hebt gij verbroken, en in plaats daarvan zult gij ijzeren jukstaven moeten maken.” Want dit heeft Jehovah der legerscharen, de God van Israël, gezegd: „Een ijzeren juk wil ik op de hals van al deze natiën leggen, opdat ze Nebukadnezar, de koning van Babylon, dienen, en ze moeten hem dienen. En zelfs de wilde dieren van het veld wil ik hem geven”’” (Jer. 28:12-14). Geen enkel internationaal komplot waartoe Hananja aanzette, zou dus succes kunnen hebben. Wilde Jehovah bovendien „zelfs de wilde dieren van het veld” in Nebukadnezars hand geven, dan zou Jehovah de landen van de internationale samenzweerders aan hem moeten overgeven.
DE RELIGIEUZE AANSTOKER KRIJGT ZIJN VERDIENDE LOON
10. Wat mag de Jeremiaklasse van hogerhand doen met betrekking tot de geestelijken, die net als Hananja de internationale samenzwering tegen Jehovah ondersteunen?
10 In deze tijd ondersteunen de geestelijken van de christenheid, die als profeten optreden, ronduit de internationale samenzwering tegen Jehovah’s koninkrijk in handen van zijn Christus. Jehovah’s Getuigen hebben niet de machtiging ontvangen het doodvonnis over wie maar ook van hen uit te spreken. Zij kunnen echter wel de geïnspireerde uitspraak van Jehovah opnemen en deze van toepassing brengen op de klerikale valse profeten, die, als klasse, door Hananja werden afgeschaduwd. Laten wij nu dus lezen tot welke profetische handelwijze Jeremia vervolgens overging:
„En de profeet Jeremia zei vervolgens tot de profeet Hananja: ’Luister alstublieft, o Hananja! Jehovah heeft u niet gezonden, maar gijzelf hebt dit volk op een leugen doen vertrouwen. Daarom, dit heeft Jehovah gezegd: „Zie! Ik zend u weg van de oppervlakte van de aardbodem. Dit jaar moet gijzelf sterven, want gij hebt openlijke opstand tegen Jehovah gesproken.”’” — Jer. 28:15, 16.
11. (a) Hoe lang heeft Hananja nog geleefd? (b) Waaraan hebben de geestelijken van de christenheid zich eveneens schuldig gemaakt, en waarop moet de Jeremiaklasse derhalve de aandacht vestigen?
11 Hananja, de voorstander van openlijke opstand tegen Jehovah door de internationale samenzweerders, leefde nog ongeveer twee maanden. „Zo stierf de profeet Hananja in dat jaar [614 v.G.T.], in de zevende maand” (Jer. 28:17, 1). Wat valt er, in het licht van dit profetische drama uit de oudheid, over de huidige klerikale valse profeten van de christenheid te zeggen? Zij ondersteunen de politieke leiders in hun weigering hun hals te buigen onder het juk van Jehovah’s koninklijke Knecht, die veel groter is dan Nebukadnezar uit de oudheid. De leden van de Jeremiaklasse kunnen zich in dit opzicht niet bij de geestelijken aansluiten. Zij moeten de aandacht blijven vestigen op de rampspoed waarheen de geestelijken de mensen leiden.
12. Welke boodschap van Jehovah, die bestemd was voor de joden die reeds bannelingen in Babylon waren, had Jeremia met betrekking tot de valse profeten Achab en Zedekía ontvangen?
12 In die lang vervlogen tijd van politieke onrust in het Midden-Oosten bevonden zich zelfs onder de reeds gedeporteerde joden in Babylon valse profeten. Deze pseudo-profeten, die valse verwachtingen onder de joodse bannelingen in Nebukadnezars land opbouwden, zond God door bemiddeling van Jeremia de volgende boodschap:
„En wat ulieden betreft, hoort het woord van Jehovah, al gij ballingen die ik uit Jeruzalem naar Babylon weggezonden heb. Dit heeft Jehovah der legerscharen, de God van Israël, gezegd betreffende Achab, de zoon van Kolaja, en tot Zedekía, de zoon van Maäseja, die u in míjn naam leugen profeteren: ’Zie, ik geef hen in de hand van Nebukadrezar, de koning van Babylon, en hij moet hen voor uw ogen neerslaan. En aan hen zal stellig een vervloeking ontleend worden van de zijde van de gehele ballingenschaar van Juda die in Babylon is, zodat men zal zeggen: „Moge Jehovah u maken gelijk Zedekía en gelijk Achab, die door de koning van Babylon in het vuur geroosterd zijn!” omdat zij zinneloosheid in Israël bedreven hebben en overspel blijven plegen met de vrouwen van hun metgezellen en ermee voortgaan in míjn naam bedrieglijk het woord te spreken dat ik hun niet geboden heb. „En ik ben Degene die het weet en ben getuige”, is de uitspraak van Jehovah.’” — Jer. 29:20-23.
Jehovah’s „knecht” Nebukadnezar had ongetwijfeld goede politieke redenen om Zedekía en Achab in het vuur te roosteren, want in strijd met Jehovah’s raad legden zij een gedrag aan de dag dat tegen de belangen van het wereldrijk Babylon indruiste.
13. Konden de joodse bannelingen een vroege bevrijding uit Babylon verwachten, en wat droeg Jeremia’s brief hun derhalve op te doen?
13 De bovengenoemde woorden maakten deel uit van de brief die Jeremia vanuit Jeruzalem naar de verbannen ouderlingen, priesters, profeten en bevolking in het verafgelegen Babylon stuurde, waarbij hij Elasa, de zoon van Safan, en Gemarja, de zoon van Hilkía, die koning Zedekía van Jeruzalem als zijn afgezanten naar koning Nebukadnezar in Babylon zond, als brievenbestellers gebruikte (Jer. 29:1-3). In die brief van Jeremia lichtte Jehovah de bannelingen erover in dat zij geen vroege bevrijding uit Babylon moesten verwachten, maar dat zij zich daar moesten vestigen en moesten huwen en zich moesten vermenigvuldigen. In plaats van opstand te beramen, werd hun gezegd: „Zoekt . . . de vrede van de stad waarheen ik [Jehovah] ulieden in ballingschap heb doen gaan, en bidt ten behoeve ervan tot Jehovah, want in haar vrede zal er vrede voor úlieden blijken te zijn. . . . Want dit heeft Jehovah gezegd: ’In overeenstemming met de vervulling van zeventig jaar te Babylon zal ik mijn aandacht op ulieden richten, en ik wil jegens u mijn goede woord bevestigen, door u naar deze plaats terug te brengen.’” — Jer. 29:4-10.
14. Waartoe moedigt de Jeremiaklasse, evenals de profeet uit de oudheid, gedoopte christenen aan, ongeacht waar zij zich bevinden?
14 In overeenstemming met het beeld dat Jeremia heeft verschaft, moedigt de Jeremiaklasse in deze tijd alle opgedragen, gedoopte getuigen van Jehovah ertoe aan ordelievende, vredezoekende burgers te zijn van de landen waarin zij, geestelijk gesproken, „vreemdelingen en tijdelijke inwoners” zijn (1 Petr. 2:11-15). Door hun relatieve onderworpenheid aan „de superieure autoriteiten” bewaren zij ook vrede met God. — Rom. 13:1-4.
15. Wat had de valse profeet Semaja, die in Babylon was, gedaan, en welke klacht uitte hij tegen de „grote opziener” van Jeruzalems tempel?
15 Voordat de brief van Jeremia zelfs nog maar was geschreven en verzonden, had een valse profeet die destijds in Babylon in ballingschap was, namelijk Semaja van Nechelam, brieven gezonden naar Zefanja, de zoon van Maäseja, de „grote opziener” van Jeruzalems tempel. In Jeremia’s brief aan de Babylonische ballingen verwees Jehovah hier derhalve naar en vervolgde met te zeggen:
„En tot Semaja van Nechelam zult gij zeggen: ’Dit heeft Jehovah der legerscharen, de God van Israël, gezegd: „Omdat gijzelf in uw naam brieven gezonden hebt aan heel het volk dat in Jeruzalem is en aan Zefanja, de zoon van Maäseja, de priester, en aan al de priesters, zeggende: ’Jehovah zelf heeft u tot priester aangesteld in plaats van de priester Jojada, om de grote opziener van het huis van Jehovah te worden ten opzichte van iedere man die waanzinnig geworden is en zich als een profeet gedraagt, en gij moet hem in het blok en in de halsboei slaan; nu dan, waarom hebt gij Jeremia van Anathoth niet bestraft, die zich bij ulieden als een profeet gedraagt? Want daarom heeft hij ons in Babylon de boodschap gezonden, zeggende: „Het duurt nog lang! Bouwt huizen en bewoont ze, en legt tuinen aan en eet de vrucht ervan — ”’”’” — Jer. 29:24-28; vergelijk Jeremia 29:4-6.
16. Wat deed de „grote opziener” van de tempel met de brief van Semaja, en tot het uiten van welke profetie over Semaja werd Jeremia toen geïnspireerd?
16 Toen de priester Zefanja Semaja’s brief ontving, sloeg hij, als „grote opziener” van de tempel, Jeremia echter niet in het blok en stelde hij hem niet aan schande bloot. Hij las de brief eerst aan Jeremia voor (Jer. 29:29). Wat nu?
„Toen kwam het woord van Jehovah tot Jeremia, zeggende: ’Zend een boodschap aan alle ballingen, zeggende: „Dit heeft Jehovah gezegd betreffende Semaja van Nechelam: ’Omdat Semaja tot ulieden geprofeteerd heeft maar ikzelf hem niet gezonden heb, en hij getracht heeft u op een leugen te doen vertrouwen, daarom, dit heeft Jehovah gezegd: „Zie, ik richt mijn aandacht op Semaja van Nechelam en op zijn nageslacht. Hij zal niemand blijken te hebben die te midden van dit volk woont, en hij zal het goede dat ik voor mijn volk doe, niet zien”, is de uitspraak van Jehovah, „want hij heeft openlijke opstand tegen Jehovah gesproken.”’”’” — Jer. 29:30-32.
17. Waarom was opstand tegen Babylon, waartoe Semaja aanzette, ook opstand tegen Jehovah?
17 Door wat Semaja profeteerde en schreef, moedigde hij koning Zedekía van Jeruzalem tot opstand aan met de steun van Farao van Egypte, die een onverbiddelijke tegenstander van de Babylonische wereldmacht was. Zo’n opstand zou echter tegen meer zijn dan tegen Babylon. Hij zou ook zijn tegen Jehovah, die de koning van Babylon toen als zijn „knecht” gebruikte. Jehovah was dus de hemelse Meester van de koning van Babylon. Vandaar dat opstand tegen Babylon in de eerste plaats opstand tegen Jehovah zou zijn.
WACHT OP JEHOVAH IN CHRISTELIJKE NEUTRALITEIT
18. Hoe trachtte Semaja op Jehovah vooruit te lopen, met welke gevolgen voor hemzelf en zijn nakomelingen?
18 Semaja in Babylon wilde niet wachten totdat Jehovah de joodse bannelingen, waartoe hij behoorde, bevrijding zou schenken. Hij geloofde niet in de vroeger gegeven profetie van Jesaja 44:28 tot en met 45:4 over Koresj of Cyrus de Pers, die Babylon zou omverwerpen en de joodse bannelingen in hun eigen land zou herstellen. Semaja wilde dus op Jehovah vooruitlopen. Hij beraamde plannen om op zijn eigen manier redding voor zichzelf en medebannelingen tot stand te brengen. Hij was voorstander van een handelwijze die tot gevolg zou hebben dat de koning van Babylon een „ijzeren juk” op de hals van het ondergeschikte koninkrijk Juda zou leggen (Jer. 28:13, 14). De opstandeling Semaja zou dus in het geheel geen bevrijding ervaren. Zijn nakomelingen zouden worden afgesneden en zouden niet in Israëls herstel delen!
19. Welke handelwijze heeft de hedendaagse tegenhanger van Semaja sinds 1914 gevolgd?
19 Wij doen er thans goed aan acht te slaan op de raad die in Jeremia’s brief wordt gegeven, zoals die staat opgetekend in Jeremia 29:8, 9. Dan zullen wij niet de hedendaagse tegenhanger volgen van die vroegere aanzetter tot opstand tegen Jehovah’s regeling, Semaja van Nechelam. De geestelijken van de christenheid, die niet naar de Jeremiaklasse hebben geluisterd sinds de „tijden der heidenen” in 1914 zijn geëindigd, hebben er thans blijk van gegeven als „de opengebarsten vijgen” te zijn „die niet te eten zijn van slechtheid”. De geestelijken zijn attent gemaakt op de kenmerken van het door Jezus Christus voorzegde teken, dat sinds 1914 in vervulling is gegaan, namelijk, het „zwaard” van oorlog — zelfs op wereldomvattende schaal — ook een verwoestende „hongersnood”, een niet te beteugelen „pestilentie” en het „verdrijven” van hulpeloze bevolkingsgroepen, zelfs in de christenheid, die christelijk beweert te zijn (Jer. 29:16-19; Matth. 24:4-20). Toch geven de geestelijken er blijk van de schriftuurlijk uitgelegde betekenis van het „teken” niet te geloven, zodat zij de natiën er niet toe aansporen hun nationale soevereiniteit over te dragen aan Jehovah’s thans regerende koninklijke Knecht, Jezus Christus, die sinds 1914 samen met zijn hemelse Vader regeert over het „koninkrijk van de wereld”, iets veel groters dan Nebukadnezars Babylonische Rijk. De geestelijken schenken veeleer hun goedkeuring aan door mensen ontworpen plannen en ondersteunen de Verenigde Naties in plaats van Gods heerschappij.
20. Welke verdiende straf wordt voltrokken aan personen die tegen heerschappij in opstand komen, en hoe zullen wij derhalve blijvende redding verwerven?
20 In veel wereldse natiën wordt opstand tegen het rechtmatig ingestelde gezag thans als een halsmisdaad beschouwd. Vandaar dat de onchristelijke opstand tegen Jehovah en zijn koninklijke Knecht door de zogenaamd „christelijke” religieuze leiders die „openlijke opstand tegen Jehovah” spreken, terecht met vernietiging zal worden gestraft (Jer. 29:32). Hun vernietiging werd afgeschaduwd door die welke werd toegebracht aan de valse profeet Semaja en zijn nakomelingen, die nooit het „goede” hebben gezien dat Jehovah voor de onderdanige leden van zijn verbannen volk zou gaan doen. Wij hebben dus niet de toewijzing ontvangen om door middel van door mensen uitgewerkte middelen onze eigen onmiddellijke redding te bewerken. Willen wij blijvende redding verwerven, dan moeten wij geduldig en vol vertrouwen wachten totdat Jehovah ons bevrijding zal geven door een „knecht” die groter is dan Koresj, of Cyrus de Pers, namelijk Jezus Christus.
21. Welke houding, zoals Jehovah die in Jeremia 29:12-14 betreffende de onderdanige bannelingen heeft voorzegd, dienen wij thans na te volgen?
21 Indien wij zouden trachten op Jehovah vooruit te lopen, zullen wij nooit de bevrijding ervaren waarnaar wij zo vurig verlangen. In plaats dat wij Jehovah de rug toekeren en hem buiten beschouwing laten, doen wij er goed aan degenen na te volgen die de redding door Jehovah zagen en die op zijn eigen vastgestelde tijd in hun eigen land werden hersteld. Jehovah voorzei hun navolgenswaardige handelwijze met de volgende woorden: „Gij zult mij stellig roepen en komen en tot mij bidden, en ik wil naar u luisteren. En gij zult mij werkelijk zoeken en mij vinden, want gij zult mij zoeken met geheel uw hart. En ik wil mij door u laten vinden.” — Jer. 29:12-14.
22. In overeenstemming met welke hoop voor de toekomst moeten wij thans, nu wij ons nog in Jehovah’s „jaar van goede wil” bevinden, handelen?
22 Wij naderen nu het einde van „het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah” (Jes. 61:2). Daarom zijn Jehovah’s woorden, ten gunste van ons, nog steeds op ons van toepassing: „’Ikzelf weet heel goed welke gedachten ik jegens ulieden koester’, is de uitspraak van Jehovah, ’gedachten van vrede, en niet van rampspoed, om u een toekomst en een hoop te geven’” (Jer. 29:11). De toekomst die Jehovah ons heeft toegedacht, en die ons ten deel zal vallen als wij ons aan zijn universele soevereiniteit onderwerpen, is alleszins verkieslijk, namelijk, eeuwig leven met vrede, voorspoed en geluk door bemiddeling van zijn koninklijke Knecht, Jezus Christus. Dit is de hoop die Jehovah ons voorhoudt. Laten wij er met intense waardering in overeenstemming mee handelen.