Jakobs benauwdheid en Gods nieuwe verbond
„Ik zal stellig met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond sluiten.” — Jer. 31:31.
1, 2. (a) Welke rol vervullen Jakob en Rachel met betrekking tot de natie Israël? (b) Welke weergaloze ellende werd er voor Jakob voorzegd?
JAKOB en Rachel hielden veel van elkaar. Jakob, die als Israël bekend kwam te staan, werd de vader van de twaalfstammennatie Israël. Rachel, de vrouw van wie hij het meeste hield, werd de moeder van de stam Benjamin. De stam Juda stamde af van Jakobs minder geliefde vrouw Lea. De naam Jakob werd dus een symbool van de gehele natie, terwijl Rachel een symbool was van de geëerde moeders in Israël. Er werd voor Jakob benauwdheid voorspeld welke tot op die tijd zonder weerga zou zijn, en Rachel zou de smartelijke gevolgen ervan ondervinden. Bij het vooruitzicht dat zo’n benauwdheid zich in zijn tijd zou voordoen, werd de profeet Jeremia, die in Anathoth in het gebied van Benjamin woonde, ertoe geïnspireerd te zeggen:
2 „Wee! Want die dag is groot, zodat geen andere eraan gelijk is [in de voorgaande geschiedenis], en het is de tijd van benauwdheid voor Jakob. Maar hij zal zelfs daaruit worden gered.” — Jer. 30:7.
3. (a) Over welke situatie zou Rachel wenen zonder zich te laten troosten? (b) Wanneer brak de „tijd van benauwdheid” voor Jakob aan?
3 Wat deze ongekende „tijd van benauwdheid voor Jakob” voor de symbolische Rachel zou betekenen, werd in Jeremia 31:15 als volgt voorzegd: „In Rama [een stad in het gebied van Benjamin] wordt een stem gehoord, een jammerklacht en bitter geween; Rachel weent om haar zonen. Zij heeft geweigerd zich te laten troosten over haar zonen, omdat zij er niet meer zijn.” Dit wilde niet zeggen dat zij waren gedood, maar dat zij waren gevangengenomen en als bannelingen uit hun eigen land naar een vijandelijk land waren weggevoerd. O ja! Na een achttien maanden durende benauwende belegering door de Babylonische veroveraars was de stad Jeruzalem, die in het noorden van Juda vlak bij de grens tussen het gebied van Juda en dat van Benjamin lag, volkomen in puin gelegd, waren de koning, de vorsten en de priesters gevangengenomen en waren de meeste overlevenden als ballingen naar Babylonië weggevoerd. Tegen het midden van de zevende maanmaand (Tisjri) van 607 v.G.T. hadden ook de paar achtergebleven joden het land verlaten, zodat het gehele land van het koninkrijk Juda zonder mens en huisdier woest achterbleef. Deze verlaten, onbewoonde toestand van het land zou krachtens goddelijk bevel zeventig jaar lang duren.
4. Wanneer zou Jakob uit de voorzegde benauwdheid worden „gered”?
4 Wat was dat een „tijd van benauwdheid” voor Jakob! Deze werd hem niet bespaard; hij ontkwam er niet aan en pas na die zeventig jaren van volledige verwoesting van het land zou God de vertroostende woorden vervullen die hij eraan toevoegde: „Maar hij zal zelfs daaruit worden gered” (Jer. 30:7). Hoe zou deze redding bewerkstelligd worden?
5. Wat zei Jehovah ten einde Rachel te troosten, en hoe vervulde hij zijn belofte?
5 Jehovah weidde over dit onderwerp uit toen hij, na Rachels verlies van haar zonen voorzegd te hebben, hier de woorden aan toevoegde: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’„Weerhoud uw stem van wenen en uw ogen van tranen, want er bestaat een beloning voor uw activiteit”, is de uitspraak van Jehovah, „en zij [uw zonen] zullen stellig uit het land van de vijand terugkeren”’” (Jer. 31:16). Het „land van de vijand” was Babylon (Micha 7:8-10). De greep die Babylon op de „zonen” van Rachel had, zou dus worden verbroken. God gaf de diepbedroefde Rachel aangaande dit punt de volgende geruststellende verzekering: „’En er bestaat een hoop voor uw toekomst’, is de uitspraak van Jehovah, ’en de zonen zullen stellig naar hun eigen gebied terugkeren’” (Jer. 31:17). Tot verbazing van de ongelovige, vijandelijke natiën vond deze terugkeer naar hun eigen gebied, met inbegrip van Rama, vanaf 537 v.G.T. plaats (Neh. 7:30; 11:31-33). Wat bracht Jehovah, nadat zich in 607 v.G.T. zo’n benauwende nationale „breuk” had voorgedaan, een wonderbaarlijk „herstel” teweeg!
6. Hoe zou Jehovah voor Sion, of Jeruzalem, wier „slagen” hij zou genezen, een verandering teweegbrengen, zodat ze niet langer als een weggejaagde vrouw was naar wie geen enkele man zocht?
6 Hij merkte hierover op: „’Want ik zal voor u herstel tot stand doen komen, en van uw slagen zal ik u genezen’, is de uitspraak van Jehovah. ’Want een weggejaagde vrouw heeft men u genoemd: „Dat is Sion, naar wie niemand zoekt.”’ Dit heeft Jehovah gezegd: ’Zie, ik vergader de gevangenen van de tenten van Jakob, en over zijn tabernakels zal ik mij erbarmen. En de stad [Sion, of Jeruzalem] zal werkelijk herbouwd worden op haar heuvel; en op zijn juiste plaats zal ook de woontoren gelegen zijn. En van hen zal stellig dankzegging uitgaan, en het geluid van hen die lachen.’” — Jer. 30:17-19.
7. Hoe kunnen wij uit die uitspraak van Jehovah opmaken of Jehovah ten tijde van de „slagen” een eind zou maken aan het Wetsverbond, maar hoe had het joodse volk met betrekking tot dat verbond gehandeld?
7 Jehovah is een „gelukkige God”, en hij wil dat degenen die door middel van een verbond in een verhouding tot hem staan, ook gelukkig zijn. Hij is iemand die lacht. Zijn belofte dat het verbannen joodse volk in de toekomst zou lachen, toonde aan dat hij geen einde had gemaakt aan het Wetsverbond, ten behoeve waarvan de profeet Mozes als middelaar tussen Hem en de natie Israël was opgetreden. Maar o, wat hadden de Israëlieten van hun zijde de bepalingen van dat verbond overtreden! „Voorts”, zo zei Jehovah tot hen, „bouwden zij de hoge plaatsen van Baäl die in het dal van de zoon van Hinnom [ten zuiden van de tempel van Jeruzalem] zijn, om hun zonen en hun dochters [als menselijke slachtoffers] voor Molech door het vuur te laten gaan, iets wat ik hun niet heb geboden, noch is het in mijn hart opgekomen dit verfoeilijke te doen, ten einde Juda [het koninkrijk Juda] te doen zondigen.” — Jer. 32:35.
8. Na welke verdiende ervaring zouden de Israëlieten derhalve een volk voor Jehovah worden?
8 Om zulke redenen verdienden de Israëlieten het dat moeilijkheden als een storm waar niets tegen bestand was, over het koninkrijk Juda en zijn hoofdstad Jeruzalem kwamen. Maar na dit voorzegd te hebben, vervolgde de barmhartige Jehovah met te zeggen: „’In die tijd [van Israëls herstel]’, is de uitspraak van Jehovah, ’zal ik God worden voor al de families van Israël; en wat hen betreft, zij zullen mijn volk worden.’” — Jer. 30:23 tot en met 31:1.
9, 10. Wat zou Jehovah in het hart van de opnieuw bijeengebrachte Israëlieten leggen, opdat zij tot onbepaalde tijd in een gelukkige verhouding tot hem zouden kunnen blijven staan, en welke uitwerking zou dit hebben?
9 Ondanks hun vroegere onverkwikkelijke geschiedenis zou God met hen handelen op grond van wat zij nu bleken te zijn. Hij zou hun welzijn zoeken en zou hun de gelegenheid schenken tot onbepaalde tijd in een gelukkige verhouding tot hem te blijven staan. Hij zei hierover:
10 „Ziet, ik breng hen bijeen uit al de landen waarheen ik hen in mijn toorn en in mijn woede en in grote verontwaardiging verdreven zal hebben, en ik wil hen terugbrengen naar deze plaats en hen in zekerheid doen wonen. En zij zullen stellig mijn volk worden, en ikzelf zal hun God worden. En ik wil hun één hart geven en één weg, om mij altijd te vrezen, ten goede van hen en van hun zonen na hen. En ik wil een voor onbepaalde tijd durend verbond met hen sluiten, dat ik mij niet van achter hen zal afwenden, om hun goed te doen, en de vrees voor mij zal ik in hun hart leggen, opdat zij niet van mij afwijken. En ik wil uitbundige vreugde over hen hebben om hun goed te doen, en ik wil hen in waarheidsgetrouwheid in dit land planten, met geheel mijn hart en met geheel mijn ziel.” — Jer. 32:37-43; ook 31:27-30.
EEN BETER VERBOND
11, 12. (a) Hoe lang bleef Jeruzalem na zo’n gunstig nieuw begin bestaan, en waarom kon de fout niet aan Jehovah worden toegeschreven? (b) Had Jeruzalems vernietiging het Wetsverbond opgeheven, en wat gaf Jehovah te kennen door zijn verbannen volk in hun land te herstellen?
11 Hoe komt het eigenlijk dat het herbouwde Jeruzalem, dat zo’n uitstekend nieuw begin had gekregen, slechts 606 jaar, of tot de zomer van 70 G.T., bleef bestaan? Gezien de wijze waarop Jehovah in bovenstaande woorden was overeengekomen zijn volk te steunen, kon de fout beslist niet aan hem worden toegeschreven. Het was beslist niet aan tekortkomingen van zijn zijde te wijten dat het noodzakelijk werd een nieuw verbond te sluiten. En toch maakte hij door bemiddeling van Jeremia bekend dat hij een nieuw en beter verbond zou sluiten. Het vleselijke Israël kon hier bovendien als eerste voordeel van trekken!
12 In 1513 v.G.T. had Jehovah via Mozes als middelaar een Wetsverbond met Israël gesloten. Dat was 906 jaar voordat Jehovah Nebukadnezar, koning van Babylon, gebruikte om Jeruzalem en zijn tempel te vernietigen. Maar dat maakte zijn Wetsverbond met Israël niet van nul en gener waarde. Jehovah had dus niet nòg een verbond, een ander verbond, nodig om de gewonde toestand van de joden te genezen door hen uit het vijandelijke land Babylon te bevrijden en hen in hun door God geschonken eigen land te herstellen. Door dit te doen, bevestigde hij echter opnieuw dat hij hun God was en verzekerde hij hen er opnieuw van dat zij nog altijd zijn volk waren en dat Sion, of Jeruzalem, niet langer als „een weggejaagde vrouw” was naar wie niemand zocht.
13, 14. (a) Hoe kwamen de Israëlieten die het zwaard van de veroveraars overleefden, in een „wildernis”-toestand, en waar zochten zij rust? (b) Hoe groot was de liefde die Jehovah voor Israël koesterde, en welke eigenschap wendde Jehovah aan toen hij hen weer tot zich trok?
13 Jehovah nam zich voor een alles overtreffende demonstratie van zijn liefderijke goedheid jegens zijn verbondsvolk te geven. Daarom liet hij niet toe dat zij volledig werden afgeslacht door het zwaard van hun veroveraars. Er zouden overlevenden zijn. Voor hen zou het leven in ballingschap in een vijandelijk land hetzelfde zijn als vertoefden zij in tenten in een wildernis waarin zij geen werkelijke rust vonden, aangezien zij niet in hun eigen land, hun door God geschonken land, waren. Door zich in deze „wildernis”-toestand berouwvol tot Hem te wenden, zouden zij gunst vinden in zijn ogen, omdat hij zijn verbond met hen niet had verbroken. De gelukkige resultaten voorzei hij als volgt:
14 „’Het volk bestaande uit overlevenden van het zwaard heeft gunst gevonden in de wildernis, toen Israël voorttrok om zijn rust [in zijn Palestijnse vaderland] te krijgen.’ Van verre is Jehovah zelf mij verschenen, zeggende: ’En met een liefde tot onbepaalde tijd heb ik u liefgehad. Daarom heb ik u getrokken met liefderijke goedheid. Alsnog zal ik u herbouwen, en gij zult werkelijk herbouwd worden, o maagd van Israël. Gij zult u nog tooien met uw tamboerijnen en werkelijk uitgaan in de dans der lachenden. Gij zult nog wijngaarden planten op de bergen van Samária [dat voorheen in het gebied lag van het noordelijke koninkrijk Israël]. De planters zullen stellig planten en ze in gebruik nemen. Want er bestaat een dag waarop de uitkijkposten in het bergland van Efraïm [de belangrijkste stam van het noordelijke koninkrijk Israël] werkelijk zullen uitroepen: „Staat op, en laten wij opgaan naar Sion [Jeruzalem], naar Jehovah, onze God.”’” — Jer. 31:2-9.
15, 16. (a) Waar zouden alle twaalf stammen van Israël, volgens die zojuist aangehaalde profetie, hun aanbidding van Jehovah hernieuwen? (b) Wat zou hij naderhand met het huis van Israël sluiten, en met welke gevolgen voor zijn volk?
15 Ah, ja, alle zuidelijke en noordelijke stammen van Israël zouden opnieuw worden bijeengebracht en zouden zich opnieuw verenigen om Jehovah in Sion te aanbidden! Dit betekende dat Jakob (alle twaalf stammen van Israël) wegens Gods tot onbepaalde tijd durende liefde gered zou worden uit de „tijd van benauwdheid”, die voor hem een hoogtepunt bereikte met de verwoesting van Jeruzalem en Juda in 607 v.G.T. (Jer. 30:7). Maar zelfs voordat die „benauwdheid” zich voordeed, bewoog Jehovah’s liefderijke goedheid hem ertoe iets veel wonderbaarlijkers te voorzeggen dan alleen maar de hervergadering van zijn verbannen volk:
16 „’Zie! Er komen dagen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik zal stellig met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond sluiten; niet een gelijk het verbond dat ik met hun voorvaders heb gesloten op de dag dat ik hen bij de hand vatte om hen uit het land Egypte te leiden, „welk verbond van mij zijzelf verbroken hebben, alhoewel ikzelf hen als echtgenoot in eigendom had”’, is de uitspraak van Jehovah. ’Want dit is het verbond dat ik na die dagen met het huis van Israël zal sluiten’, is de uitspraak van Jehovah. ’Ik wil mijn wet in hun binnenste leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven. En ik wil hun God worden en zíj zullen mijn volk worden.’ ’En zij zullen niet meer een ieder zijn metgezel en een ieder zijn broeder leren, door te zeggen: „Kent Jehovah!” want zij allen zullen mij kennen, van de geringste onder hen tot zelfs de grootste onder hen’, is de uitspraak van Jehovah. ’Want ik zal hun dwaling vergeven, en hun zonde zal ik niet meer gedenken.’” — Jer. 31:31-34.
EEN NIEUWE MIDDELAAR NODIG
17. Waarom moeten wij thans nog steeds belangstelling hebben voor het nieuwe verbond, en hoe lang geleden was het Wetsverbond reeds oud, zodat het elk moment kon verdwijnen?
17 Hebben wij thans belangstelling voor dat nieuwe verbond? Dit dient zo te zijn, want het is nog steeds van kracht. Maar ten aanzien van wie is het tot nu toe van kracht geweest? De miljoenen joden over de gehele aarde maken er geen aanspraak op dat het ten aanzien van hen van kracht is. Zij geloven dat zij nog steeds onder het verbond staan dat bij de berg Sinaï met hun voorvaders werd gesloten. Dat gebeurde meer dan 3490 jaar geleden! Ruim 2580 jaar geleden uitte Jehovah bij monde van Jeremia zijn belofte van een nieuw verbond. Indien die joden gelijk hebben, waarom heeft God er dan zo lang mee gewacht het beloofde nieuwe verbond van kracht te laten worden? Ja, ruim 1900 jaar geleden was het joodse Wetsverbond reeds oud, zodat het klaarblijkelijk moest verdwijnen om plaats te maken voor het nieuwe verbond. Is dit inderdaad gebeurd?
18. (a) Wat gaf Gods belofte met betrekking tot een „nieuw” verbond te kennen betreffende het Wetsverbond? (b) Hoe werd dat wetstelsel aan de natie Israël doorgegeven?
18 Ten aanzien van dit punt schreef een joodse student die in Jeruzalem onderricht had ontvangen van de beroemde Farizeeër Gamaliël: „Wanneer hij zegt ’een nieuw verbond’, heeft hij het vroegere verouderd gemaakt. Welnu, wat verouderd is gemaakt en oud wordt, staat op het punt te verdwijnen” (Hebr. 8:13; 2 Kor. 3:14). De joodse schrijver schreef die woorden omstreeks het jaar 61 G.T. aan tot het christendom bekeerde Hebreeën in Jeruzalem. In een vroegere brief aan christelijke gemeenten in de Romeinse provincie Galátië had hij geschreven: „Waartoe dient dan de Wet? Ze werd toegevoegd [aan het Abrahamitische verbond betreffende het Zaad] om overtredingen [door mensen] openbaar te maken, totdat het zaad [van Abraham] gekomen zou zijn aan wie de belofte was gedaan, en ze werd door bemiddeling van engelen door de hand van een middelaar overgebracht.” — Gal. 3:19.
19. Wat bewijst het feit dat het Wetsverbond Mozes als middelaar nodig had, met betrekking tot het nieuwe verbond, dat ook tussen God en mensen is gesloten?
19 Die niet met name genoemde middelaar was Mozes. Welnu, indien het voor het sluiten van het oude Wetsverbond nodig was dat hij als middelaar tussen God en onvolmaakte zondige mensen optrad, zou er voor het sluiten van het nieuwe verbond tussen God en de mensen beslist een middelaar nodig zijn, ook al wordt hij in Jeremia 31:31-34 niet genoemd. In Jeremia’s tijd was Mozes reeds lang dood. Omdat hij als middelaar was opgetreden, werd de Wet van het oude verbond „de wet van Mozes” genoemd. — Hand. 15:5.
20, 21. (a) Hoe gaf God, toen hij het nieuwe verbond voorzei, te kennen dat het superieur zou zijn aan het voorgaande verbond? (b) Tot wat zou God de Israëlitische verbondssluiters maken als zij het verbond getrouw hielden?
20 Aangezien het nieuwe verbond een superieur verbond was, was er een middelaar voor nodig die superieur was aan Mozes. Laten wij er nu nota van nemen hoe de hemelse Verschaffer van het nieuwe verbond te kennen heeft gegeven dat het superieur is aan het voorgaande verbond. Hij spreekt erover als een verbond dat niet „gelijk [is aan] het verbond dat ik met hun voorvaders heb gesloten op de dag dat ik hen bij de hand vatte om hen uit het land Egypte te leiden, ’welk verbond van mij zijzelf verbroken hebben, alhoewel ikzelf hen als echtgenoot in eigendom had”’ (Jer. 31:32). Door middel van het verbond dat hij met de Israëlieten sloot nadat hij hen uit Egypte had gebracht, was hij van zins hen tot iets groots te maken. Daarom zei hij tot hen:
21 „Indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult onderhouden, [wat dan?] dan zult gij stellig uit alle andere volken mijn speciale bezit worden, want de gehele aarde behoort mij toe. En gíj zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.” — Ex. 19:5, 6.
22. (a) Wat voor soort van regering zou zo’n „koninkrijk van priesters” zijn, en waarvoor zou ze geschikt zijn? (b) Wiens „speciale bezit” zou die „heilige natie” zijn, en in wat voor verhouding zou ze tot hem staan?
22 De woorden „een koninkrijk van priesters” wijzen beslist op een regering die ideaal geschikt is voor het bevredigen van de behoeften van de gehele mensheid. De priesters ervan vertegenwoordigen en dienen God, de Redder van de mensheid. Op zichzelf genomen is het „koninkrijk van priesters” een „natie”, een nationale groep die rein genoeg is om „heilig” genoemd te worden en die geschikt is om door God gebruikt te worden. God had deze „natie” uit alle andere natiën op aarde uitgekozen. Ze was ertoe bestemd Gods „speciale bezit” te zijn, net zoals een gehuwde vrouw het speciale bezit van haar man is. God vergeleek de losgekochte Israëlieten uit de oudheid zelfs met een nationale echtgenote door te zeggen dat hij „hen als echtgenoot in eigendom had”. Maar in plaats dat ze vrouwelijke onderworpenheid jegens hem toonde door zijn heilige verbond te houden, negeerde ze de speciale verplichtingen van deze begunstigde verhouding (Jer. 3:1-3, 20). Ze verdiende het dat God zijn huwelijk met haar door echtscheiding beëindigde!
23. Beantwoordde het Mozaïsche Wetsverbond aan het doel ervan, en wat deed God in verband met de voorgenomen ideale regering voor de mensheid?
23 Uit de latere geschiedenis van dat oude verbondsvolk van Jehovah God weten wij dat er geen blijvende verbetering in hun situatie optrad. Dat het Wetsverbond, ten behoeve waarvan Mozes als middelaar was opgetreden, niet aan het doel ervan beantwoordde, kan dus niet worden betwist. Wat kunnen wij derhalve blij zijn dat God het niet opgaf regelingen ten behoeve van dat begeerde „koninkrijk van priesters” te treffen! Met het oog op die ideale regering verving hij het oude verbond door een beter verbond.
[Illustratie op blz. 16, 17]
Rachel weent over haar zonen