De opstanding — „Ieder op zijn eigen juiste plaats”
„In Christus zullen allen tot leven worden gebracht; maar ieder op zijn eigen juiste plaats.” — 1 Kor. 15:22, 23, The New English Bible.
1. Hoe toonde Martha dat zij geloofde dat Jezus haar broer Lazarus van zijn dodelijke ziekte had kunnen genezen?
HET was een trieste winterdag in Bethanië toen de steen voor de ingang van het herinneringsgraf van Lazarus werd gerold. Hij was een goede bekende in die omgeving. Zijn zusters Martha en Maria, alsook vrienden van de familie dachten dat zij Lazarus tijdens dit samenstel van dingen niet meer zouden zien. Zijn geliefde vriend Jezus Christus kwam klaarblijkelijk te laat, want het was nu al de vierde dag dat Lazarus dood was. Martha ging Jezus tegemoet en zei tot hem: „Heer, indien gij hier waart geweest, zou mijn broer niet zijn gestorven.”
2, 3. (a) Op welke dag verwachtte Martha dat de opstanding van haar begraven broer zou plaatsvinden? (b) Wiens geloof weerspiegelde Martha met betrekking tot de opstanding?
2 Jezus zei tot Martha: „Uw broer zal opstaan.” Martha geloofde in de opstanding en zei daarom tot Jezus: „Ik weet dat hij zal opstaan in de opstanding op de laatste dag.” — Joh. 11:1-24.
3 Martha dacht aan een opstanding hier op aarde onder Gods koninkrijk in handen van zijn Messías, of Christus, wanneer alle menselijke doden weer tot leven worden gebracht. Zij geloofde dat deze Messías Jezus zelf was, die andere personen tot leven had opgewekt, net zoals de profeten Elia en Elisa dit eeuwen voordien hadden gedaan (Joh. 11:27). Zij geloofde evenzeer in de opstanding als haar voorvader Abraham, die als „Jehovah’s vriend” bekend kwam te staan (Jak. 2:21-23). Martha’s broer Lazarus was reeds dood en begraven, maar in Abrahams geval was zijn zoon Isaäk nog in leven, hoewel hij op het punt stond geofferd te worden als een menselijk slachtoffer. Isaäk was zo goed als dood, want Abraham was vastbesloten gehoorzaam te zijn aan Jehovah’s gebod om hem te offeren. Over Abrahams geloof onder deze beproeving schrijft Paulus, een nakomeling van Abraham:
4. Hoe ontving Abraham zijn zoon Isaäk „bij wijze van illustratie” uit de doden terug?
4 „Door geloof heeft Abraham, toen hij beproefd werd, Isaäk zo goed als geofferd, en hij die met blijdschap de beloften had ontvangen, poogde zijn eniggeboren zoon te offeren, alhoewel er tot hem was gezegd: ’Wat „uw zaad” genoemd zal worden, zal door Isaäk zijn.’ Maar hij was van oordeel dat God hem zelfs uit de doden kon opwekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van illustratie ontvangen.” — Hebr. 11:17-19; Gen. 22:1-18; Jes. 41:8; 2 Kron. 20:7.
5, 6. (a) Op welke tijd verwachtte Abraham de opstanding van de menselijke doden? (b) Verloren Abraham, Isaäk en Jakob hun geloof in Gods Messiaanse regering omdat zij de vervulling van de beloften niet tijdens hun leven verkregen?
5 Abraham stelde dus geloof in de komende opstanding van de menselijke doden onder het koninkrijk van de Christus. Jezus Christus, wiens eigen opstanding door de zinnebeeldige opstanding van Isaäk werd afgeschaduwd, zei eens tot joodse nakomelingen van Abraham: „Abraham, uw vader, verheugde zich ten zeerste wegens het vooruitzicht mijn dag te zien, en hij heeft hem gezien en zich verheugd” (Joh. 8:56). In overeenstemming met Jezus’ woorden omtrent Abraham, de vader van Isaäk en de grootvader van Jakob, lezen wij:
6 „In geloof zijn al dezen gestorven, ofschoon zij de vervulling van de beloften niet verkregen hebben, maar zij hebben ze van verre gezien en begroet en hebben in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden en tijdelijke inwoners in het land waren. Want wie zulke dingen zeggen, geven duidelijk te kennen dat zij ernstig een eigen plaats zoeken. . . . Maar nu trachten zij een betere plaats te verkrijgen, namelijk een die tot de hemel behoort [het koninkrijk der hemelen met Christus op de troon]. Daarom schaamt God zich niet over hen, om als hun God te worden aangeroepen, want hij heeft een stad voor hen gereedgemaakt.” — Hebr. 11:13-16.
7, 8. (a) Hoe blijkt uit hetgeen Jezus tot de Sadduceeën zei met betrekking tot Abraham, Isaäk en Jakob, dat deze mannen des geloofs beslist een opstanding zullen ontvangen? (b) Wat zal de Messiaanse Regeerder in de hemelse regering, in overeenstemming met Psalm 45:16, ten behoeve van Abraham, Isaäk en Jakob doen?
7 Daar God voorbereidingen voor de reeds lang gestorven Abraham, Isaäk en Jakob heeft gemaakt, zullen die mannen des geloofs uit de oudheid beslist een opstanding uit de doden ontvangen onder de regering — de „stad” — waarin de verheerlijkte Messías, of Christus, regeert. Jezus Christus zelf vestigde de aandacht daarop toen hij een gesprek had met joodse Sadduceeën, die niet in een opstanding voor Abraham, Isaäk en Jakob geloofden. Hij zei: „In de opstanding huwen de mannen niet noch worden de vrouwen ten huwelijk gegeven, maar zij zijn als engelen [niet: zij zijn engelen] in de hemel. Wat de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen wat door God tot u werd gesproken, toen hij zei: ’Ik ben de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob’? Hij is niet de God van de doden, maar van de levenden.” — Matth. 22:30-32.
8 Jehovah was de God van Abraham, Isaäk en Jakob geweest voordat zij stierven. Alleen door hen uit de doden op te wekken, kan hij een God van een levende Abraham, van een levende Isaäk en van een levende Jakob zijn. Zij zullen personen zijn die op aarde leven onder de hemelse regering of „stad” die Jehovah, hun God, voor hen heeft bereid. Dan zal de verheerlijkte Messías, Jezus, als regeerder in die „stad”, hen ter vervulling van Psalm 45:16 als ’vorsten op de gehele aarde’ aanstellen. De hemelse Messías zal ten aanzien van hen elk van zijn in Jesaja 9:6 voorzegde titels vervullen, ook de titel Eeuwige Vader.
9. Wat schreef de profeet Jesaja omtrent de opstanding van de menselijke doden, maar ten aanzien waarvan zal God eerst zijn „openlijke veroordeling” tot uitdrukking brengen?
9 Abraham, Isaäk en Jakob en andere mensen des geloofs uit de oudheid zullen worden opgewekt op die „laatste dag” waarover Martha tot Jezus sprak vlak voordat hij haar broer Lazarus weer tot aards leven opwekte (Joh. 11:24-44). De mensen die opgewekt zullen worden, werden losgekocht door het loskoopoffer van Jezus Christus, en de profeet Jesaja werd ertoe geïnspireerd om met betrekking tot hen het volgende te schrijven: „Op die dag zal dit lied gezongen worden in het land van Juda: ’. . . Uw doden zullen leven. Een lijk van mij — zij zullen opstaan. Wordt wakker en heft een vreugdegeroep aan, gij die in het stof verblijft! Want uw dauw is als de dauw van maluwen [in tegenstelling tot de dorheid van lijken], en de aarde zelf zal zelfs degenen die machteloos zijn in de dood, als bij een geboorte geworpen doen worden.’” (Jes. 26:1, 19). Er zal dus een wedergeboorte, een herleving van de aardse doden zijn. Deze zal plaatsvinden nadat Jehovah zijn openlijke veroordeling tot uitdrukking heeft gebracht ten aanzien van de met bloedschuld beladen wereld, die verantwoordelijk is voor het bloed van al de onschuldige mensen die vroegtijdig in Sjeool, het gemeenschappelijke graf, zijn gebracht. Dat wil zeggen, na „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” in de wereldsituatie die de bijbel Har–mágedon noemt. — Openb. 16:14, 16; 19:11-21.
10. Waarom zal de aarde op die „laatste dag” dus niet langer een wereldomvattend kerkhof zijn?
10 Op die „laatste dag” waarover Martha sprak, zullen dus de menselijke doden weer tot leven worden opgewekt in plaats dat zij in de boezem der aarde aan het oog onttrokken zijn (Jes. 26:20, 21). Wat een met dauw te vergelijken frisheid van hernieuwd menselijk leven zal op die „laatste dag” aan de losgekochte doden van de mensheid worden verleend! De aarde zal niet langer een wereldomvattend kerkhof zijn.
11, 12. Hoe werden de wrede pogingen van koning Herodes de Grote om de pasgeboren „koning der joden” te doden, verijdeld?
11 Zelfs de gestorven zuigelingen en onschuldige jonge kinderen zullen terugkomen en opnieuw de gelegenheid krijgen op te groeien tot een eeuwige jeugd op een paradijsaarde. Aldus zal het doodaanbrengende werk van koning Herodes de Grote teniet worden gedaan. Hij zond de astrologen uit het Oosten die naar de pasgeboren „koning der joden” kwamen informeren, naar Bethlehem om het kind voor hem op te sporen. Hij beraamde plannen om Jezus, de zoon van de joodse maagd Maria, te doden. Nadat zijn sluwe pogingen om te weten te komen waar de toekomstige „koning der joden” zich bevond, waren verijdeld, zond hij zijn soldaten eropuit en liet hij alle jonge kinderen van twee jaar oud en daaronder doden. Het geweeklaag van de diepbedroefde moeders in en om Bethlehem werd in de bijbelse profetie voorzegd, maar er werden ook troostrijke woorden in verband met de opstanding aan toegevoegd.
12 De evangelieschrijver Matthéüs vertelt ons: „Toen werd vervuld hetgeen door bemiddeling van de profeet Jeremia was gesproken, die zei: ’Een stem werd gehoord in Rama, geween en veel geweeklaag; het was Rachel, die weende om haar kinderen, en zij wilde zich niet laten troosten, omdat zij er niet meer zijn’” (Matth. 2:1-18). Maria bevond zich echter niet onder de moeders die weenden en weeklaagden, daar zij met het kind Jezus was ontkomen en naar Egypte was gegaan om daar tot de dood van Herodes te blijven.
13. Wat was volgens Matthéüs’ toepassing van Jeremia’s profetie het „land van de vijand” waaruit de vermoorde, onschuldige jonge kinderen zullen terugkeren?
13 Voor die diepbedroefde moeders was de zaak echter niet volkomen hopeloos. De profetie van Jeremia, waaruit Matthéüs zijn aanhaling deed, luidde verder: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’„Weerhoud uw stem van wenen en uw ogen van tranen, want er bestaat een beloning voor uw activiteit”, is de uitspraak van Jehovah, „en zij zullen stellig uit het land van de vijand terugkeren”’” (Jer. 31:15, 16). Door de manier waarop Matthéüs onder inspiratie Jeremia’s profetie toepaste, zou het „land van de vijand” niet het oude Babylon uit Jeremia’s tijd zijn. Het zou het land zijn waaraan de vijand, Herodes de Grote, zijn onschuldige slachtoffers vroegtijdig had overgeleverd, het land van de dood. De dood wordt ook een „vijand” genoemd, want in 1 Korinthiërs 15:26 lezen wij: „Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan.”
14. (a) Hoe bleek het land Babylon in Jeremia’s tijd een doodsoord voor Israëlieten te zijn? (b) Hoe zullen de onschuldige baby’s van Bethlehem „terugkeren”, en op welke dag?
14 Het land van het voorchristelijke Babylonië bleek het land te zijn waar de verbannen joden door hun veroveraars ’ten dode gedoemd’ waren. Velen van die ballingen stierven daar ook inderdaad als vreemdelingen (Ps. 79:11; 102:20; Jes. 14:17). Gedurende en na 537 v.G.T. ’keerden’ er inderdaad duizenden joodse „gevangenen” uit het land van de vijand Babylon ’terug’. De terugkeer van de onschuldige baby’s van Bethlehem ligt nog in het verschiet. Zij zullen terugkeren door middel van een opstanding op „de laatste dag” waarover Martha uit Bethanië sprak, welke „laatste dag” begint na „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon en nadat Satan de Duivel en zijn demonenengelen gebonden en in de afgrond geworpen zijn. — Openb. 20:1-3, 11-15.
EEN OORDEELSDAG
15. Hoe gaf Jezus te kennen dat de „laatste dag” een oordeelsdag voor de uit de doden opgewekte mensheid zal zijn?
15 Diezelfde „laatste dag” zal een oordeelsdag zijn voor de uit de doden opgewekte mensheid, met inbegrip van die mensen die Jezus geminacht hebben en zijn woorden niet hebben aangenomen. Jezus gaf dit te kennen toen hij zei: „Hij die mij minacht en mijn woorden niet aanneemt, heeft iemand die hem oordeelt. Het woord dat ik heb gesproken, zal hem oordelen op de laatste dag” (Joh. 12:48). Jezus bracht de tijd van het oordeel van de mensenwereld met de opstanding in verband toen hij zei: „[God] heeft hem autoriteit gegeven om te oordelen, omdat hij de Zoon des mensen is. Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels” (Joh. 5:27-29; zie De Wachttoren van 1 december 1978, onder de titel „Een opstanding des levens en een opstanding des oordeels”, blz. 17-22). Natuurlijk zal die „laatste dag” geen dag van vierentwintig uur zijn. Het zal een tijdsperiode van 1000 jaar zijn, die zal samenvallen met de 1000 jaar van Christus’ regering. — 2 Petr. 3:8; Openb. 20:4, 6.
16. Om welke reden, zoals in 1 Korinthiërs 15:25, 26 te kennen wordt gegeven, zal die komende oordeels-„dag” een glorierijke dag zijn?
16 Het zal een glorierijke „dag” zijn, want op die „dag” zullen alle gevolgen van de dood die wij allemaal van Adam en Eva hebben geërfd wegens het doodsoordeel dat over hen werd uitgesproken, worden uitgewist. De 1000-jarige regering van Christus is dus iets waar wij allen naar dienen uit te zien, want in 1 Korinthiërs 15:25, 26 staat geschreven: „Want hij moet als koning regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood [die wij van Adam hebben geërfd] tenietgedaan.”
17. Als iemand na die oordeels-„dag” nog sterft, op grond waarvan zal dit dan gebeuren, en wat voor dood zal het zijn?
17 Hoe er met de overgeërfde Adamitische dood wordt afgerekend, wordt voor ons afgeschilderd door hetgeen Jezus de apostel Johannes liet optekenen. Zo lezen wij in Openbaring 20:13, 14 over de „laatste dag” waarop de mensheid uit de dood zal worden opgewekt: „En de zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op, en zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden. En de dood en Hades werden in het meer van vuur geslingerd. Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur.” Iedereen op aarde die daarna nog sterft, zal derhalve niet sterven wegens de overgeërfde dood van Adam. Hij sterft omdat hij opzettelijk Gods wet heeft overtreden en opzettelijk heeft gezondigd. Zijn dood zal derhalve „de tweede dood” zijn, waaruit geen opstanding mogelijk is.
18. Van welke dood en de gevolgen daarvan verlost Jezus Christus de mensheid, en wat is hij derhalve voor hen?
18 Jezus Christus verlost de mensheid alleen van de Adamitische dood en uit ons gemeenschappelijke graf, Hades. Hij verzekerde ons hiervan toen hij zei: „Ik ben de Eerste en de Laatste, en de levende; . . . ik heb de sleutels van de dood en van Hades” (Openb. 1:17, 18). Terecht zei Jezus dan ook tot Martha: „Ik ben de opstanding en het leven.” — Joh. 11:25.
19. Welke man die beroemd is om zijn geduld zal tot degenen behoren die uit de doden worden opgewekt, en tot wanneer wilde hij in Sjeool begraven liggen?
19 Tot degenen voor wie de regerende Koning Jezus Christus de sleutel van Hades (of Sjeool, in het Hebreeuws) zal gebruiken, behoort een man die beroemd is om zijn geduld, namelijk Job, uit het land Uz in het oude Midden-Oosten. Wegens de toenemende weeën die ons thans overkomen, voelen sommigen van ons zich misschien wel eens als Job en zouden wij wensen dat wij dood waren en begraven lagen in Hades of Sjeool. Maar evenals Job dienen wij geloof te hebben in de opstanding. Hij wist dat wanneer de opstanding op de „laatste dag” zou plaatsvinden, hij vrij zou zijn van alle narigheid waardoor de mensheid thans wordt gekweld. Als hij in de dood zou ontslapen en werd begraven, zou hij rusten totdat de „hemel”, ofte wel de bovenmenselijke krachten waardoor de mensheid thans wordt bestuurd, was voorbijgegaan. Dan pas zal er een wonderbaarlijke verandering in de toestanden hier op aarde kunnen gaan plaatsvinden. Daarom bad Job tot Jehovah God:
20. Wat vroeg Job volgens Job 14:12-15 in gebed aan God?
20 „Ook de mens moet zich neerleggen en staat niet op. . . . zij [zullen] niet wakker worden, noch zullen zij uit hun slaap worden gewekt. O, dat gij mij in Sjeool zoudt verbergen, dat gij mij verborgen zoudt houden totdat uw toorn zich afwendt, dat gij mij een tijdslimiet zoudt stellen en aan mij zoudt denken! Kan een fysiek sterke man als hij sterft opnieuw leven? Al de dagen van mijn gedwongen dienst [wegens Gods toelating van goddeloosheid] zal ik wachten, totdat mijn aflossing komt. Gij zult roepen, en ikzelf zal u antwoorden. Naar het werk van uw handen zult gij een vurig verlangen hebben.” — Job 14:12-15.
21. Welke gelaatsverandering wilde Job zien, en wat verwachtte hij dat zijn „loskoper” ten behoeve van hem zou doen?
21 Gedurende de tijd dat Job werd gekweld, was het alsof God niet goedgunstig op hem neerzag. Hebben wij thans, wegens de moeilijkheden die God over ons laat komen, ook wel eens het gevoel dat God niet met goedkeuring op ons neerziet en zouden wij graag een verandering in gelaatsuitdrukking ten aanzien van ons zien? Op de komende „laatste dag” zal er een opstanding van de menselijke doden uit Sjeool of Hades zijn en dit feit op zich zal beduiden dat Jehovah God met gunst op de losgekochte mensheid neerziet. Job geloofde dat er een opstanding voor hem en anderen van de mensheid zou zijn omdat er een „loskoper” was, iemand die de koopprijs zou verschaffen om hem los te kopen uit de „gedwongen dienst” waarin hij was verkocht.
22, 23. (a) Waarin had Job vertrouwen, zodat hij geloofde dat er iemand zou zijn die een basis voor zijn opstanding zou verschaffen? (b) Wanneer verwachtte Job dat deze „loskoper” zou komen, en wiens aangezicht van gunst verwachtte Job te zien?
22 Job had vertrouwen in zijn persoonlijke rechtschapenheid jegens Jehovah, ondanks het feit dat hij valse beschuldigingen moest incasseren. Daarom was hij er zeker van dat er een „loskoper” voor hem zou zijn. Deze „loskoper” zou weliswaar na Jobs dood opstaan, maar Job zou een goed bericht nalaten dat door zijn „loskoper” beschouwd kon worden. In het vertrouwen dat de komende „loskoper” de basis voor een opstanding zou verschaffen, riep Job uit:
23 „En ik voor mij weet heel goed dat mijn loskoper leeft, en dat hij, na mij komend, zal opstaan over het stof. En na mijn huid, die zij hebben gevild — dit! Toch zal ik afgenomen in mijn vlees [ten gevolge van het villen] God aanschouwen die zelfs ik voor mijzelf zal aanschouwen, en die mijn eigen ogen stellig zullen zien, maar geen vreemde. Mijn nieren zijn diep in mij versmacht,” wegens de overweldigende verwachting. — Job 19:25-27.
24. Hoe werd de door God verschafte „loskoper” aan de mensheid verwant, en wat gaf hij als „een losprijs in ruil voor velen”?
24 Laat Satan de Duivel de mensheid dus maar blijven belasteren door te beweren dat ze niet voor een opstanding in aanmerking komt omdat ze niet in staat is mannen en vrouwen voort te brengen die hun rechtschapenheid jegens God zouden bewaren. De opstanding van de gestorven mensheid zal plaatsvinden op de door Martha uit Bethanië genoemde „laatste dag”. Waarom? Omdat God, voor wie niets onmogelijk is, een „loskoper” heeft verschaft, zijn eniggeboren Zoon, die door zijn geboorte als volmaakt mens aan de mensheid verwant is geworden. Hij kwam tijdelijk naar de aarde, niet om gediend te worden, „maar om te dienen en zijn [menselijke] ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Matth. 20:28; Mark. 10:45). Hierdoor werd voor God de weg gebaand om de opstanding te waarborgen van al degenen die door de offerandelijke dood van Jezus Christus werden losgekocht.
25. Waarom zal de „laatste dag” niet de laatste dag van ’s mensen bestaan zijn, en wat zal God op die „dag” ten behoeve van de mensheid doen?
25 Bijgevolg wordt met de „laatste dag” niet de laatste dag van ’s mensen bestaan bedoeld, aangezien op die „dag” onder Christus’ duizendjarige regering de opstanding van de losgekochte mensheid plaatsvindt. Dit zal „de laatste dag” zijn na al de voorgaande dagen waarin God de zonde en de dood over de mensheid heeft laten regeren met als resultaat dat talloze miljoenen naar Sjeool of Hades zijn gegaan. Dat zal de „dag” zijn waarop God de losgekochte mensheid zal beschouwen als vrijgesproken van alle vroegere zonden en hij hun zijn rechtvaardige vereisten zal leren opdat zij eeuwig leven kunnen verwerven in een hersteld aards paradijs. — Jes. 26:9; Rom. 6:7.
26. (a) Wat was Christus’ „eigen juiste plaats” met betrekking tot de opstanding? (b) Hoe blijkt uit 1 Thessalonicenzen 4:16 dat er in volgorde van rang of van plaats of van belangrijkheid nog een opstanding van anderen zal plaatsvinden?
26 De mensheid die losgekocht moest worden, zou dus pas een opstanding kunnen ontvangen na de dood en opstanding van de „loskoper”. Derhalve bleek de opstanding van de Loskoper Jezus Christus de eerste in rangorde te zijn. Hij werd opgewekt „op zijn eigen juiste plaats” wat plaats van belangrijkheid betreft. Bovendien zal er voordat Job, de vermoorde baby’s van Bethlehem en anderen van de gestorven mensheid worden opgewekt, in volgorde van rang of van plaats of van belangrijkheid nog een opstanding van anderen plaatsvinden. Dit wordt onder onze aandacht gebracht door de geïnspireerde woorden in 1 Thessalonicenzen 4:16, waar wij lezen: „En de dooden in Christus zullen het eerst opstaan” (Luther-vertaling). Wie zijn degenen die als eersten deel zullen hebben aan een opstanding, en wanneer en hoe zal die opstanding plaatsvinden?
[Illustratie op blz. 17]
Wat een vreugde zal het zijn de getrouwe mannen uit de oudheid in de opstanding te verwelkomen, en hoe blij zullen moeders zijn die hun door Herodes gedode kleintjes terugkrijgen!