Datgene in ons wat getuigenis aflegt
„Mijn geweten legt met mij getuigenis af in heilige geest.” — Rom. 9:1.
1, 2. (a) Waarom dienen wij er veel belangstelling voor te hebben meer te weten te komen over datgene in ons wat getuigenis aflegt? (b) Wat in ons legt getuigenis af, en waarmee wordt het in verband gebracht?
WIJ HEBBEN allemaal iets in ons wat getuigenis aflegt. Dit kan ons veel hulp bieden bij het nemen van beslissingen die van grote invloed zijn op zowel ons huidige als ons toekomstige geluk. Het legt in feite getuigenis af in zaken waarbij zelfs ons leven betrokken is. En de wijze waarop wij op de stem ervan reageren, is onvermijdelijk van invloed op het leven van anderen. Dit maakt het des te tragischer dat het een verdorven getuige kan worden. Het kan een misleidend getuigenis geven of in kritieke tijden zelfs helemaal niet spreken.
2 Wat in ons legt getuigenis af? Ons geweten (2 Kor. 1:12). In het Nederlands betekent „geweten” in wezen hetzelfde als het Griekse woord (sun-eidèsis) dat door de geïnspireerde bijbelschrijvers is gebruikt. Het betekent „medeweten” of „iets weten met [zichzelf]”. Het is de stem van hetgeen de bijbelschrijvers aanduiden met „het verborgene zelf”, „de mens die wij innerlijk zijn”, „de verborgen persoon van het hart”. (Ps. 51:6; 2 Kor. 4:16; 1 Petr. 3:4; vergelijk Romeinen 7:22.) Hebt u wel eens uitdrukkingen gebezigd zoals: „In mijn hart voelde ik dat ik het moest doen”? Of: „Ik zou graag aan uw verzoek voldoen, maar iets in mij zegt ’Nee’”? Dit is het geweten dat spreekt, ons innerlijke besef of gevoel van goed en kwaad.
3, 4. Op welke wijze ’legt ons geweten getuigenis af’? En hoe kan het ons in moreel opzicht leiden?
3 Op welke wijze ’legt het getuigenis af’? Door tegen of vóór ons gedrag te getuigen — of het al dan niet aan morele maatstaven voldoet — en ons te beschuldigen of te verontschuldigen. Het kan een waardevolle morele veiligheidsfactor zijn omdat het pijn kan veroorzaken als het veroordeelt, of vreugde kan bezorgen als het goedkeurt.
4 Nadat David bijvoorbeeld een oneerbiedige daad jegens koning Saul had begaan, zegt het verslag dat „Davids hart hem bleef slaan”. (1 Sam. 24:5; vergelijk 2 Samuël 24:10.) Zijn geweten veroordeelde hem. Na een andere ernstige wandaad werd David door een slecht geweten gekweld. Zoals hij zelf zegt: „Toen ik bleef zwijgen, teerden mijn beenderen weg door mijn gekerm de gehele dag. Want dag en nacht was [Gods] hand zwaar op mij. Mijn levenssap is veranderd als in de droge zomerhitte.” Maar toen David zijn zonde ten slotte aan God beleed en Deze hem vergeving schonk, was hij opgelucht en blij. Zijn geweten was gerustgesteld en weer gezuiverd. — Ps. 32:1-5; vergelijk 32 de verzen 10 en 11.
GODS WIJSHEID BLIJKT UIT HET MENSELIJKE GEWETEN
5-8. (a) Waarom behoefde God de eerste mensen geen uitgebreid en gedetailleerd wetboek te geven? (b) Hoe zouden zij, zelfs als zich nieuwe situaties en omstandigheden zouden voordoen, kunnen bepalen welke handelwijze zij zouden moeten volgen? (c) Geef voorbeelden van de wijze waarop het geweten in hen zou werken.
5 Bij het begin van de geschiedenis der mensheid overstelpte Jehovah God de eerste mensen niet met voorschriften waardoor hun leven tot in de kleinste details en facetten werd bestuurd. Zijn algemene instructies en het ene verbod dat hij hun gaf, kunnen in enkele regels in de bijbel worden samengevat (Gen. 1:28-30; 2:15-17). Waarom was er geen uitgebreid wetboek nodig?
6 Jehovah God schiep zijn menselijke schepselen met een verstandelijk vermogen en een hart dat zedelijkheidsgevoel of een gevoel voor morele beginselen bezat. Het geweten is het resultaat van de samenwerking tussen verstand en hart. Het geweten van de mens vindt zijn oorsprong in het feit dat de mens naar Gods eigen ’beeld en gelijkenis’ werd gemaakt, vanzelfsprekend niet in lichamelijk maar in moreel opzicht. (Gen. 1:26, 27; vergelijk 2 Korinthiërs 3:18.) Het geweten werd dus vanaf de schepping in de mens gelegd.
7 In plaats van wetten te geven die ieder detail van goed en kwaad nauwkeurig omschreven en definieerden, kon God ’s mensen zedelijkheidsbegrip versterken door Zijn persoonlijkheid, wegen en maatstaven aan de mens te openbaren. God zou hierdoor beginselen verschaffen om zijn mensenkinderen te leiden. Naarmate zij hem beter zouden leren kennen en begrijpen en meer waardering voor hem zouden krijgen, zou hun geweten of zedelijkheidsbegrip hen in staat stellen deze beginselen op elke eventuele omstandigheid die zich zou kunnen voordoen, toe te passen.
8 God behoefde Adam bijvoorbeeld geen formele wet te geven die hem vertelde zijn vrouw niet te slaan of haar met stenen te gooien, of die hem verbood louter als „sport” dieren of vogels te doden. Het mensenpaar kon immers overal om zich heen het bewijs van de liefde, de milddadigheid, de consideratie en de goedheid van hun Schepper zien. Zij konden het bewijs ervan zien in het wonderbare, veelzijdige lichaam dat hij hun had gegeven, in de schoonheid en rijke gevarieerdheid van hun omgeving en in de verrukkelijke dingen die hij voor al hun zintuigen — de reuk, de smaak, het gevoel, het gezicht en het gehoor — had verschaft (Ps. 139:14; 104:10-24; Pred. 3:11). Een hoeveel krachtiger beroep op rechtvaardigheid en goedheid diende dit niet op het menselijke hart te doen dan louter een bevel! Gods liefde voor het mensenpaar vormde het voorbeeld dat zij in hun onderlinge omgang moesten volgen. Deze liefde verschafte de basis op grond waarvan hun geweten tegen elke vorm van wreedheid of onbedachtzaamheid zou opkomen.
ZONDE INTRODUCEERT INNERLIJK CONFLICT
9. Welke uitwerking zou ongehoorzaamheid op de volmaakte mens hebben, en waarom?
9 Daar Adam naar Gods gelijkenis was geschapen zou het normaal, natuurlijk, voor hem zijn de eigenschappen van zijn Vader te weerspiegelen en zijn Schepper door een juist gedrag te ’weerkaatsen’. Toch kon hij, daar hij over een vrije wil beschikte, zijn eigen keuze bepalen. Als hem de keus werd gelaten hetzij in overeenstemming met Gods persoonlijkheid en wegen of in strijd daarmee te handelen, kon hij beide wegen volgen. Maar de mens kon zich alleen „wel bevinden” bij een handelwijze die in overeenstemming was met God. Een tegenovergestelde handelwijze zou „tegen de draad ingaan” en de mens innerlijk in verwarring brengen.
10. Hoe toont het verslag in Genesis 3:6-11 aan dat Adam iets in zich had dat getuigenis aflegde?
10 De geschiedenis bevestigt dit. Toen Adam en zijn vrouw het ene verbod dat God hun had gegeven, overtraden, waren zij innerlijk ontredderd. Zij begonnen gevoelens van schuld, angst, schaamte en onzekerheid te krijgen. Toen Adams Schepper tot hem sprak, gaf hij toe dat hij zich uit vrees had trachten te verbergen. Het was alsof er een ingebouwde leugendetector in hem werkte, die God terecht reden gaf onmiddellijk te vragen: „Hebt gij soms van de boom gegeten waarvan ik u geboden heb niet te eten?” Inderdaad, iets wat binnenin de mens getuigenis aflegde, staafde de juistheid van deze conclusie. — Gen. 3:6-11.
11, 12. Welke andere kracht ging nu tot de menselijke aard behoren, en welke uitwerking heeft dit op ’s mensen zedelijkheidsgevoel en geweten?
11 Vanaf dat punt hebben er in de mens twee tegenstrijdige krachten gewerkt. Hoewel hij oorspronkelijk naar Gods beeld was gemaakt, werd hij nu zondig, onvolmaakt. De zonde bedierf ’s mensen spiegelbeeld als de „gelijkenis” van zijn Schepper en veroorzaakte een onvolkomenheid die al Adams nakomelingen hebben geërfd, zonder dat iemand zich er door eigen krachtsinspanningen van kan bevrijden. De neiging tot zondigen ging nu tot de menselijke aard behoren. Werd hierdoor echter het innerlijke besef van goed en kwaad, het geweten genaamd, uitgewist of vervangen? Neen, dit bleef bestaan als iets dat eveneens tot de menselijke aard behoort. Mensen ervaren — vooral als zij tegenover morele kwesties en beslissingen staan — door deze tegenstrijdige krachten in zich dus een innerlijk conflict.
12 Kon het geweten van de mens, nu de zonde in hem werkte, zonder een gedetailleerd wetboek om het te leiden, toch nog bevredigend functioneren? Zoals het historische bericht aantoont, ja.
HET GEWETEN BLIJFT ZONDER WETBOEK WERKEN
13, 14. Waardoor wordt aangetoond dat het menselijke geweten, zelfs toen de zonde haar intrede had gedaan, zonder wetboek goed kon functioneren?
13 Pas na de Vloed treffen wij een bekendgemaakte wet met betrekking tot moord aan (Gen. 9:5, 6). Voelden mensen zich voordien dan vrij om zonder schuldgevoel te doden? Geenszins.
14 God onthulde in Eden dat mensen die zijn wil overtraden, zouden sterven (Gen. 2:16, 17). Het is dus logisch dat de dood alleen als straf op zonde zou volgen; en God, die als de Levengever bekendstond, zou bepalen wie de dood verdienden. Wat gebeurde er dus toen Kaïn zich er door de zonde toe liet brengen zijn broer in verhitte toorn te doden? Er was geen bepaalde wet die moord veroordeelde, maar toch getuigde Kaïns geweten tegen hem, zoals blijkt uit het feit dat hij God ontweek toen Deze hem ondervroeg (Gen. 4:3-9). Later verontschuldigde het geweten van Kaïns nakomeling Lamech hem kennelijk voor het feit dat hij een jongeman had gedood die hem had verwond. Lamech voerde aan dat hij uit zelfverdediging had gehandeld en maakte er klaarblijkelijk aanspraak op tegen welke wraakneming maar ook gevrijwaard te worden. Waarom? Omdat hij wist dat God in het geval van Kaïn had gezegd tegen iedere poging tot wraakneming op te treden en van mening was dat zijn eigen geval veel gerechtvaardigder was dan dat van Kaïn (Gen. 4:17, 18, 23, 24). De mensen zijn dus nooit zonder beginselen en precedenten geweest waardoor zij hun geweten konden laten leiden.
15. Hoe kon het geweten van de mensen, alleen op grond van de geschiedenis van Genesis 1:26 tot 4:16, tegen opstand tegen gezag en tegen luiheid, seksuele immoraliteit en soortgelijke verkeerde dingen getuigen?
15 Mensen kenden het gezagsbeginsel, want God had zijn eigen gezag in Eden bekendgemaakt en had te kennen gegeven dat de man het hoofd van de vrouw zou zijn. Zonder wetten waarin ledigheid werd veroordeeld, wisten zij dat de mens diende te werken ten einde zorg te dragen voor Gods aardse voorzieningen. Ook dit was in Eden onthuld. Voordat het Wetsverbond met de Israëlieten duidelijk homoseksualiteit, overspel en verkrachting veroordeelde, beseften zij dat seksuele verbintenissen alleen tussen man en vrouw zouden mogen plaatsvinden en dat zulke verbintenissen niet tijdelijk (zoals bij hoererij of overspel) moesten zijn maar blijvend, in een gezinsverhouding waarbij degenen die zich met elkaar verbonden hun ’vader en moeder zouden verlaten’ ten einde zulk een blijvende verbintenis als „één vlees” aan te gaan (Gen. 2:24; merk ook Jozefs gedrag op; Gen. 39:7-9). Op grond van Gods gebod met betrekking tot de bomen in Eden konden zij, zonder wetten tegen wederrechtelijke toeëigening of stelen, het beginsel van eigendomsrechten begrijpen. Zonder wetten tegen fraude, bedrog, laster en valse beschuldiging konden zij de slechte gevolgen van de eerste leugen zien. — Gen. 1:26–4:16.
16. Zouden wisselende omstandigheden of nieuwe situaties hier verandering in kunnen brengen?
16 De mensen hadden dus, ook al was hun geen wetboek met specifieke voorschriften en verordeningen gegeven, beginselen en precedenten om hen te leiden en hun geweten toe te rusten als een waarachtige getuige op te treden. De situaties mochten dan al van persoon tot persoon verschillen en er mochten dan al verschillende omstandigheden rijzen, toch konden zij van die beginselen gebruik maken om tot juiste gevolgtrekkingen te komen en verstandige beslissingen te nemen. In de eeuwen daarna, en zelfs nog voordat God de Israëlieten het Wetsverbond gaf, verschaften Gods handelwijze met de mensen en zijn uitspraken degenen die nog steeds trachtten zijn gelijkenis te weerspiegelen een verdere onthulling van zichzelf.
17. Toon aan hoe Jezus en zijn apostelen de waarde van deze beginselen en precedenten als gids voor rechtvaardigheid demonstreerden.
17 In de eerste eeuw van de gewone tijdrekening beriepen Jezus en zijn apostelen zich op deze eerste beginselen en precedenten bij het verdedigen van het rechtvaardige standpunt dat met betrekking tot zulke aangelegenheden als echtscheiding, vervolging, laster, onderworpenheid van de vrouw aan haar man en moord moest worden ingenomen. — Matth. 19:3-9; Joh. 8:43-47; 1 Tim. 2:11-14; 1 Joh. 3:11, 12.
18. (a) Voor wat voor mensen zijn formele, specifieke wetten als afschrikwekkend middel nodig? (b) Stel dezen tegenover degene die oprechte liefde voor rechtvaardigheid heeft.
18 Dit alles helpt ons de juistheid in te zien van Paulus’ verklaring dat de „wet niet voor een rechtvaardig mens wordt afgekondigd, maar voor wettelozen en weerspannigen, goddelozen en zondaars, voor hen die liefderijke goedheid missen en voor bespotters van al wat heilig is, voor vadermoorders en moedermoorders, doodslagers, hoereerders, mannen die bij personen van het manlijke geslacht liggen, ontvoerders van mensen, leugenaars, voor hen die valselijk zweren, en al wat verder in strijd is met de gezonde leer” (1 Tim. 1:9, 10). Wie oprechte liefde voor rechtvaardigheid in zijn hart bezit, heeft geen specifieke wetten tegen dergelijke dingen nodig om ze na te laten. Als hij oprecht tracht Gods „gelijkenis” ten toon te spreiden en ’met Hem te wandelen’, zal hij al dergelijke praktijken verwerpen. Wanneer iemand daarentegen dit rechtvaardige verlangen niet bezit, kunnen specifieke wetten waaraan straffen voor de overtreder zijn verbonden, als een afschrikwekkend middel dienen — doch ze zullen er nimmer volledig in slagen te voorkomen dat hij verkeerde dingen doet. De menselijke geschiedenis geeft hier overvloedige bewijzen van.
HET WETSVERBOND EN HET CHRISTELIJKE GEWETEN
19. Welke verschillende doeleinden diende het aan Israël gegeven Wetsverbond?
19 Mettertijd gaf Jehovah God de natie Israël een volledig stel wetten en voorschriften. Hoewel dit als een afschrikwekkend middel tegen het begaan van overtredingen diende en ook een waardevol inzicht in Gods maatstaven en hoedanigheden verschafte, had Jehovah een veelomvattender, verstrekkender doel met het geven van die wet. God gaf haar de Israëlieten „om overtredingen openbaar te maken”, zodat zij, hoewel zij zijn uitverkoren volk waren, geen aanspraak op rechtvaardigheid op grond van hun eigen verdienste en werken konden maken. Hun onvermogen die wet volmaakt te houden, openbaarde duidelijk hun zondigheid en toonde krachtig aan hoezeer zij de loskoopvoorziening nodig hadden die God door bemiddeling van Christus Jezus zou treffen. De Wet bevatte tegelijkertijd ’schaduwen’ van of onthullingen omtrent Gods toekomstige voornemens en het middel dat gebruikt zou worden om deze ten uitvoer te brengen. — Gal. 3:19; Rom. 3:19, 20, 24.
20. (a) Hoe verschilt het nieuwe verbond van het Wetsverbond? (b) Waarom laat het ontbreken van een gedetailleerd wetboek geen lagere morele maatstaven onder christenen toe?
20 Zelfs hoewel die wet nog steeds van kracht was, voorzei Jehovah echter dat hij een nieuw verbond zou sluiten met mensen die zijn wet „in hun binnenste” zouden laten leggen, niet via het een of andere geschreven of gedrukte wetboek, doch ’geschreven op hun hart’ (Jer. 31:33). Dat nieuwe verbond werd met het geestelijke Israël, de christelijke gemeente, gesloten. Zij staan niet onder de aan Israël gegeven wet (Gal. 4:4, 5; Hebr. 8:7-13). Laat dit ontbreken van zulk een gedetailleerde wet een lagere morele maatstaf onder christenen toe? Neen, integendeel, het christendom vereist zelfs nog hogere maatstaven, zoals Jezus’ eigen onderwijzingen aantoonden (Matth. 5:21, 22, 27, 28, 31-48). Het vereist ook duidelijk dat men nog meer volgens zijn geweten handelt. Wij worden als christenen getoetst op het feit of wij Gods wetten ’op ons hart geschreven’ hebben of niet. Dat wij niet onder een gedetailleerde wet staan, stelt ons op de proef met betrekking tot wat er werkelijk in ons hart leeft.
21. Welke kennis dient voor ons als christenen de basis te vormen voor het getuigenis dat ons geweten geeft? Moeten schriftplaatsen in de vorm van een rechtstreeks gebod, verbod of specifieke wet zijn gesteld om een vormende uitwerking op ons geweten te hebben?
21 Als christenen bezitten wij natuurlijk zowel de geïnspireerde Hebreeuwse als de Griekse Geschriften, die ons een schitterend inzicht in Gods persoonlijkheid, zijn wegen en maatstaven en zijn voornemens en wil geven. Hierin vinden wij de woorden en daden van Gods Zoon opgetekend, die naar de aarde kwam en zijn Vader aan de mensen openbaarde of „verklaarde”, met het gevolg dat wij door bemiddeling van hem ’de Vader volledig kunnen kennen’ (Joh. 1:18; Matth. 11:27). Hoewel de specifieke wetten en geboden die ons als christenen zijn gegeven misschien weinig in aantal zijn vergeleken bij het Wetsverbond en zijn honderden voorschriften en bepalingen, zijn wij dus veel beter toegerust om te weten hoe wij naar ’de gelijkenis en het beeld van God’ moeten handelen. In werkelijkheid legt ALLES wat wij over God weten ons verantwoordelijkheid open AL deze kennis dient zijn uitwerking op ons geweten te hebben, of deze nu als een duidelijk omschreven gebod, verbod of wat voor christenen is gesteld of niet.
DIENEN VOORSCHRIFTEN HET GEWETEN VAN DE MENS TE VERVANGEN
22. Wat zouden sommigen graag willen dat het besturende lichaam van de christelijke gemeente deed, en waarom wordt hieraan niet voldaan?
22 Velen zijn hiermee echter niet tevreden. Zij verlangen toch dat er duidelijke regels worden opgesteld, dat er nauwkeurige lijnen worden getrokken, buiten hetgeen Gods Woord vermeldt. Dient het besturende lichaam van de christelijke gemeente in deze tijd dan de verantwoordelijkheid op zich te nemen een compleet stel van voorschriften te verschaffen ten einde elke denkbare situatie te dekken? Neen, want hierdoor zou aan een verkeerde zienswijze worden toegegeven, een zienswijze zoals die welke tijdens Jezus’ aardse bediening onder de joden heerste.
23, 24. Wie hadden een soortgelijke belangstelling voor specifieke voorschriften? Geef voorbeelden.
23 De Farizeeën en andere religieuze leiders moedigden een dergelijke houding aan. Zij bouwden een aanvullend stelsel van overleveringen en voorschriften op in een poging elk kleinste aspect van de toepassing van het Wetsverbond te dekken. Elke bepaling die de Wet bevatte, werd daardoor in een groot aantal kleinere bepalingen gesplitst, terwijl zij hun eigen opvattingen hoger stelden dan het Wetsverbond.
24 De sabbatwet verbood bijvoorbeeld dat er op de zevende dag werk werd verricht. Doch wat wordt er onder „werk” begrepen? Deze religieuze leiders trachtten met uiterste nauwkeurigheid te omschrijven wat zulk „werk” omvatte. Graan plukken om te eten (zoals de apostelen op de sabbatdag deden), werd als een vorm van oogsten beschouwd en derhalve als „werk” dat op de sabbat was verboden (Mark. 2:23, 24). Een overlevering bepaalde dat zelfs het vangen van een vlo op de sabbat verkeerd was omdat het een vorm van jagen was. De Wet wemelde van technische bijzonderheden. Eén bepaling hield in dat ’als een man kledingstukken verscheurde of voorwerpen in brand stak met als enige doel ze te vernietigen, hij niet schuldig was aan het schenden van de sabbat. Vernietigde hij ze echter met het oog op latere verbetering (zoals door een gebouw af te breken ten einde het te herbouwen), dan moest hij gestraft worden’. — The Jewish Encyclopedia (1909), Deel X, blz. 599; vergelijk Matthéüs 15:4-6; 23:16-19.
25. (a) Welk gevaar school er in het op schrift stellen van zulk ingewikkeld stelsel van voorschriften? (b) Wat zei Jezus over deze handelwijze?
25 Welke gevaarlijke, nadelige uitwerking had het te trachten de toepassing van iedere wet zo haarfijn te omschrijven? M’Clintock en Strongs Cyclopædia beseft de werkelijke bedreiging die deze handelwijze van de religieuze leiders vormde, met te zeggen dat zij „trachtten zich nauwgezet aan de letter van de wet te houden en zo weinig mogelijk aan het oordeel en het geweten van de mens over te laten”. (Deel IX, blz. 191; wij cursiveren.) Wat de religieuze leiders deden, was in feite hun eigen geweten, bezwaren en persoonlijke voorkeur en vooroordelen aan alle overige mensen op te leggen. Jezus vergeleek dit toevoegen van overleveringen aan de Mozaïsche wet met het leggen van „zware vrachten” op de schouders der mensen, en hij waarschuwde hen dat zij, door menselijke overleveringen op een lijn met de Schrift te stellen, Gods Woord krachteloos maakten (Matth. 15:1-9; 23:1-4). Jezus zei tot de religieuze leiders die zijn discipelen veroordeelden omdat zij op de sabbat graan plukten: „Indien gij hadt begrepen wat het zeggen wil: ’Ik wil barmhartigheid en geen slachtoffer’, zoudt gij de onschuldigen niet hebben veroordeeld.” — Matth. 12:1-7.
26. Welk voorbeeld toont aan hoe traditionele voorschriften de joden beletten hun geweten goed te laten werken? En welke uitwerking had dit op hu hart?
26 Later, in de synagoge, appelleerde Jezus aan hun geweten in verband met het toepassen van Gods wet. Het Wetsverbond zei niets over krachtsinspanningen die werden gedaan om op de sabbat voor de zieken te zorgen, doch de joodse overlevering stond dit alleen toe als het leven van de zieke in gevaar verkeerde. Toen hij met een man werd geconfronteerd die een verdorde hand had en hem door de religieuze leiders werd gevraagd of het wel ’geoorloofd was op de sabbat te genezen’, vroeg Jezus: ’Wie onder u die maar een schaap heeft, zal dit niet als het op de sabbat in een kuil valt, vastgrijpen en eruit tillen? Hoeveel meer is, alles wel beschouwd, een mens waard dan een schaap! Is het dus geoorloofd op de sabbat een voortreffelijke daad te doen?’ Zij weigerden echter hun geweten te laten spreken; zij bleven zwijgen. Toen werd Jezus verontwaardigd, „diepbedroefd over de ongevoeligheid van hun hart”, en ging ertoe over de man te genezen. — Matth. 12:9-13; Mark. 3:1-5.
27. (a) Waarom is het verkeerd te verlangen dat iemand anders onze persoonlijke beslissingen in morele aangelegenheden voor ons neemt? (b) Welke, in het volgende artikel te beschouwen vragen rijzen er nu?
27 Te verlangen dat iemand, een ouderling of lichaam van ouderlingen in een gemeente, of het besturende lichaam van de christelijke gemeente, een stelsel van wetten uitvaardigt buiten wat er in de bijbel staat, verraadt derhalve een verkeerde instelling. In aangelegenheden waarin Gods Woord van ons eist dat wij ons geweten laten spreken — door een goed oordeel, inzicht, onderscheidingsvermogen en wijsheid te gebruiken — dienen wij niet te trachten de verantwoordelijkheid op iemand anders te leggen door hem ertoe te brengen een ’voorschrift’ uit te vaardigen. Hoe kunnen wij er echter zeker van zijn dat het getuigenis dat het geweten in ons aflegt juist is? Hoe kunnen wij de stem ervan krachtig en duidelijk houden? Lees voor een antwoord op deze vragen het volgende artikel.
[Illustratie op blz. 749]
HET GEWETEN is het resultaat van de samenwerking tussen het verstand, als zetel van het denkvermogen, en het hart, dat zedelijkheidsgevoel bezit