Gods belofte van zijn wereldregering betrouwbaar
„Dit heeft Jehovah gezegd: ’Indien gijlieden mijn verbond van de dag en mijn verbond van de nacht zoudt kunnen verbreken, ja, zodat dag en nacht zich niet op hun tijd zouden voordoen, zou ook mijn eigen verbond met mijn knecht David verbroken kunnen worden, zodat hij geen zoon zou krijgen die op zijn troon regeert.’” — Jer. 33:20, 21.
1. In welk opzicht blijkt de koninklijke familie van koning David een onvergelijkelijk bericht te hebben opgebouwd?
DEZE wereld heeft nog nooit zo iets meegemaakt! Wat dan wel? Dat een lijn van koningen, in één familie, 470 jaar achtereen heeft bestaan en vervolgens, na een onderbreking van 2520 jaar, opnieuw de volledige koninklijke macht op zich neemt. De familie die zo’n onvergelijkelijk bericht heeft opgebouwd, was die van koning David van Jeruzalem, de illustere voorvader van Jezus Christus, die in Davids eigen geboorteplaats, Bethlehem, werd geboren.
2. Waar bevond Jeremia zich in 608 v.G.T. tijdens de regering van de laatste koning in Davids aardse geslachtslijn, en wie alleen kon worden gebruikt om de heerschappij in Davids geslachtslijn te doen herleven?
2 David begon in 1077 vóór onze gewone tijdrekening over zijn volk te regeren. Toen de profeet Jeremia in 647 v.G.T. zijn stormachtige carrière begon, waren voor Davids aardse lijn van koningen echter de laatste veertig regeringsjaren te Jeruzalem aangebroken. Jeremia was iemand die krachtig vasthield aan Gods plechtige verbondsbelofte met David voor een eeuwig koninkrijk. In het jaar 608 v.G.T. werd Jeremia in de koninklijke hoofdstad echter in militaire hechtenis gehouden. Hij werd nota bene vastgehouden in het Voorhof van de Wacht, dat verbonden was met het paleis van koning Zedekía, de eenentwintigste koning die, gerekend vanaf David, in Davids geslachtslijn regeerde. Toen de Babyloniërs in 607 v.G.T. Zedekía’s regering omverwierpen, eindigden de 470 jaar waarin koningen in Davids geslachtslijn zonder onderbreking te Hebron en het aardse Jeruzalem hadden geregeerd. Alleen Jezus Christus, de voorzegde nakomeling van David, kon door God gebruikt worden om Davids koninkrijk, als een vervulling van het verbond dat God met hem had gesloten voor een onvergankelijk koninkrijk, te doen herleven.
3. Met wie buiten de gevangenis had Jeremia, toen hij zich in militaire hechtenis bevond, contact, en hoe kwam dit contact voor de tweede maal tot stand?
3 Toen de profeet Jeremia zich in militaire hechtenis bevond, kon hij geen contact onderhouden met de Babyloniërs die Jeruzalem toen belegerden, maar hij had wel contact met zijn God, zoals wij lezen: „Het woord van Jehovah nu kwam voor de tweede maal tot Jeremia, terwijl hij nog opgesloten was in het Voorhof van de Wacht, zeggende: ’Dit heeft Jehovah, de Maker der aarde, gezegd, Jehovah, de Formeerder ervan om haar stevig te bevestigen, Jehovah is zijn naam: „Roep tot mij en ik zal u antwoorden en u prompt grote en onbegrijpelijke dingen vertellen die gij niet hebt geweten.”’” — Jer. 33:1-3.
4. Wat waren de „grote en onbegrijpelijke dingen” die nu uiteengezet zouden worden?
4 Wat voor dingen? Dat de op een berg gebouwde stad Jeruzalem met de grond gelijkgemaakt zou worden en vervolgens, na zeventig jaar lang woest gelegen te hebben, weer herbouwd zou worden. Meer dan dat, ze zou weer bewoond worden door haar eigen mensen, die over een afstand van zestienhonderd kilometer in ballingschap waren weggevoerd! Ook al zou niemand uit de koninklijke geslachtslijn van David meer op de aardse troon van David gaan zitten, toch zou deze geslachtslijn 639 jaar lang intact blijven totdat in 33 G.T. de tijd was aangebroken dat de blijvende erfgenaam van de troon eeuwig zou gaan regeren. Die Erfgenaam bleek Jezus Christus te zijn! — Kol. 1:13.
5. Welke belofte deed Jehovah God met betrekking tot de toen belegerde stad Jeruzalem?
5 Alleen de Maker en Grondvester van de aarde, de God die de aangelegenheden ervan beheerst, had zulke dingen kunnen voorzien en beloven. Hij heeft dit ook gedaan. Ondanks alle sombere ideeën die waarnemers over de toekomst van het koninklijke huis van David zouden kunnen ontwikkelen, kon alleen deze God Jehovah Jeremia ertoe inspireren te zeggen:
„Want dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd betreffende de huizen van deze stad en betreffende de huizen van de koningen van Juda, die afgebroken zijn wegens de belegeringsdammen en wegens het zwaard; betreffende hen die komen om tegen de [belegerende] Chaldeeën te strijden en om plaatsen te vullen met de lijken van de mensen die ik in mijn toorn en in mijn woede verslagen heb, en om wie ik wegens al hun slechtheid mijn aangezicht voor deze stad verborgen heb: ’Zie, ik doe voor haar een herstel en gezondheid tot stand komen, en ik wil hen genezen en hun een overvloed van vrede en waarheid openbaren. En ik wil de gevangenen van Juda en de gevangenen van Israël terugbrengen, en ik wil hen bouwen net als in het begin. En ik wil hen reinigen van al hun dwaling waarmee zij tegen mij gezondigd hebben, en ik wil al hun dwalingen waarmee zij tegen mij gezondigd hebben en waarmee zij tegen mij overtreden hebben, vergeven. En zij [Jeruzalem] zal mij stellig worden tot een naam van uitbundige vreugde, tot lof en tot luister bij alle natiën der aarde die zullen horen van al het goede dat ik hun [de gevangenen] bewijs. En zij zullen stellig in angst verkeren en in beroering geraken wegens al het goede en wegens al de vrede die ik haar [Jeruzalem] schenk.’” — Jer. 33:4-9.
6. Welke uitwerking zou het herstel van Jeruzalem, nadat Jehovah’s toorn en woede op haar waren uitgestort, op de natiën hebben, en waarom?
6 Door middel van de wereldveroverende Babyloniërs, of Chaldeeën, stortte Jehovah God al zijn toorn en woede op de steden van het koninkrijk Juda uit. En terecht, want de joden waren van zijn geboden afgeweken en hadden gezondigd tegen het verbond dat met hun voorvaders was gesloten. Jeruzalem zou derhalve verwoest worden en haar overlevenden zouden naar Babylon worden weggevoerd, met het gevolg dat het land zonder mensen en huisdieren leeg zou achterblijven. Alleen de onverdiende goedheid van Jehovah kon en zou Jeruzalems herstel en hernieuwde gezondheid als een herbouwde stad tot stand brengen. De genezing die Jehovah haar zou schenken, zou voor de niet-joodse natiën zo onverwacht komen en zo onbegrijpelijk zijn, dat zij met angst vervuld zouden worden voor zo’n wonderen verrichtende God. De gedachte aan wat dit voor hen tot gevolg zou kunnen hebben, zou deze natiën in beroering brengen.
7. Welke kenmerken van het normale Israëlitische leven zouden in de eens ontvolkte gebieden van Juda en Benjamin en Jeruzalem hervat worden?
7 Hoewel Jeruzalem zeventig jaar lang woest zou blijven liggen, sprak Jeremia, de profeet van deze wonderen verrichtende God, toch niet over iets onmogelijks toen hij voorzei wat er gedurende haar belegering zou worden gezegd:
„Dit heeft Jehovah gezegd: ’In deze plaats, waarvan gijlieden zult zeggen dat ze woest is, zonder mens en zonder huisdier, in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem die woest en verlaten liggen, zonder mens en zonder inwoner en zonder huisdier, daar zal nog gehoord worden het geluid van uitbundige vreugde en het geluid van verheuging, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, de stem van hen die zeggen: „Prijst Jehovah der legerscharen, want Jehovah is goed; want tot onbepaalde tijd duurt zijn liefderijke goedheid!”’
’Zij zullen een dankoffer naar het huis van Jehovah brengen, want ik zal de gevangenen van het land terugbrengen net als in het begin’, heeft Jehovah gezegd. . . .
’In de steden van het bergland, in de steden van het laagland en in de steden van het zuiden en in het land van Benjamin en in de omstreken van Jeruzalem en in de steden van Juda zullen nog kudden onder de handen van de teller doorgaan’, heeft Jehovah gezegd.” — Jer. 33:10-13.
DE KOMENDE WERELDREGEERDER BELOOFD
8. Bracht Jeruzalems herstel in 537 v.G.T. het herstel van het Davidische koninkrijk, en wat lag nog in de toekomst?
8 Jeruzalems herstel begon in 537 v.G.T., maar de stad kreeg toen geen koning uit het koninklijke geslacht van David. Ze kreeg alleen een provinciale stadhouder in Davids geslachtslijn. Deze stadhouder was onderworpen aan het rijk van de Meden en de Perzen, de veroveraars van de Babylonische wereldmacht. Maar hoe stond het nu met het verbond dat Jehovah met koning David had gesloten voor een eeuwig koninkrijk in Davids geslachtslijn? Ondanks de tijdelijke vernedering die Davids koninklijke afstammingslijn destijds onderging, waarborgde Jehovah’s Koninkrijksverbond dat de glorierijkste periode voor Davids koninklijke geslachtslijn nog in de toekomst lag.
9, 10. Wat beloofde Jehovah, ter verwezenlijking hiervan, uit de vernederde koninklijke familie van David voort te brengen?
9 Wat kunnen wij daar thans blij om zijn! Hoe dat zo? Welnu, Davids koninklijke familie-„boom” was weliswaar omgehakt, maar de stronk ervan was niet dood. De Almachtige God kon ervoor zorgen dat deze weer een „spruit” voortbracht die de Blijvende Erfgenaam van het beloofde koninkrijk zou worden. Laten wij hier eens naar luisteren:
10 „’Zie! Er komen dagen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik zal stellig het goede woord dat ik betreffende het huis van Israël en betreffende het huis van Juda [waartoe David behoorde] gesproken heb, ten uitvoer brengen. In die dagen en in die tijd zal ik voor David een rechtvaardige spruit doen ontspruiten, en hij zal stellig gerechtigheid en rechtvaardigheid oefenen in het land. In die dagen zal Juda [Davids stam] worden gered en Jeruzalem zelf [na haar beloofde herstel] zal in zekerheid verblijf houden. En zo zal ze worden genoemd: Jehovah is onze rechtvaardigheid.’” Dit is dezelfde naam als die waarmee haar toekomstige Koning genoemd zou worden. — Jer. 33:14-16; vergelijk Jeremia 23:4-6.
11. In de persoon van wie werd de beloofde „spruit” voortgebracht, en hoe bleek in 1914 G.T. dat hij werkelijk de „Spruit” van Jehovah was?
11 Bleek deze belofte met betrekking tot een wereldregering betrouwbaar te zijn? Ja! Hoewel er meer dan 640 jaar moesten verstrijken, bracht de stronk van Davids onttroonde en van kroon en scepter ontdane familie precies op Jehovah’s vastgestelde tijd een spruit voort, en wel in de persoon van Jezus. Deze Jezus werd in Davids geboortestad Bethlehem geboren, door zijn voorloper Johannes de Doper gedoopt en onmiddellijk daarna met Gods geest gezalfd om de Blijvende Erfgenaam te worden van het met David gesloten Koninkrijksverbond (2 Sam. 7:4-16; Ezech. 21:21-27). In werkelijkheid werd hij de „Spruit” van de Soevereine Heer Jehovah, want nadat de „zeven tijden” (2520 jaren) van heidense soevereiniteit over de aarde in 1914 G.T. waren geëindigd, is de verheerlijkte Jezus Christus gebruikt om in vervulling van het Koninkrijksverbond Jehovah’s soevereiniteit ten opzichte van de aarde te doen herleven. — Dan. 4:13-26; Zach. 6:12, 13.
12. (a) Hoe werd aangetoond dat Jezus Christus als spruit ’rechtvaardig’ was? (b) Wiens „Heer” werd hij, en hoe werd voor „Juda” en „Jeruzalem” redding mogelijk gemaakt?
12 Dat deze „Spruit” ’rechtvaardig’ was, bewees Jehovah God door Jezus Christus op de derde dag uit een martelaarsdood op te wekken en hem tot Zijn eigen rechterhand in de hemel te verhogen. Aldus werd Jezus Christus, hoewel hij eens een aardse ’zoon van David’ was geweest, Davids „Heer” (Ps. 110:1-4; Matth. 22:41-45). Toen hij weer naar de rechterhand van zijn hemelse Vader opsteeg, had hij de waarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer bij zich. Aldus kon hij redding teweegbrengen voor „Juda”, waarvan „Jeruzalem” de hoofdstad was. Jezus heeft er dus beslist voor gezorgd dat het koninklijke huis van David weer uitsproot! — Openb. 22:16.
13. (a) Welk Jeruzalem verblijft nu in zekerheid? (b) Naar wier „rechtvaardigheid” verwijst de naam „Jehovah is onze rechtvaardigheid”, en waarom is deze naam ook terecht van toepassing op degene die „Spruit” wordt genoemd?
13 Jezus Christus wordt ’de Leeuw uit de stam Juda, de wortel van David’ genoemd (Openb. 5:5). Omdat het aardse Jeruzalem deze ’Leeuw uit de stam Juda’ had verworpen en ter dood had laten brengen, hield deze stad niet „in zekerheid verblijf”, maar werd ze in 70 G.T. verwoest (Matth. 23:37, 38; Luk. 21:24). Het hogere Jeruzalem, het „hemelse Jeruzalem”, geniet deze zekerheid echter wel, want haar geestelijke kinderen, de 144.000 gezalfde volgelingen van Jezus Christus, houden onder Jehovah’s zorg in zekerheid verblijf (Hebr. 12:22; Gal. 4:26-28). In werkelijkheid is dit „Jeruzalem dat boven is” de organisatie die „Jehovah is onze rechtvaardigheid” wordt genoemd. Aangezien het om „onze rechtvaardigheid” en niet om ’mijn rechtvaardigheid’ gaat, wordt hier op de 144.000 geestelijke kinderen van het hemelse Jeruzalem gedoeld, aangezien Jehovah God deze personen op grond van de verdienste van Christus’ slachtoffer rechtvaardigt of rechtvaardig verklaart. De naam van Jezus Christus als de „Spruit” is ook „Jehovah is onze rechtvaardigheid”, daar hij zijn 144.000 gezalfde volgelingen vertegenwoordigt. — Jer. 23:5, 6; zie ook 1 Korinthiërs 1:30, 31; Romeinen 3:21, 22.
14. Wat voor soort van regering zal Gods komende wereldregering beslist zijn, gezien de naam die Christus en de met hem verbonden organisatie dragen?
14 Aangezien de gezalfde Koning en de met hem verbonden organisatie zo’n door God geschonken naam dragen, wat voor soort van regering moet Gods komende wereldregering voor de gehele mensheid dan beslist wel zijn? Alleen maar een rechtvaardige regering. Wat kunnen wij daar dankbaar voor zijn!
DE BETROUWBAARHEID VAN DE GODDELIJKE BELOFTE
15, 16. (a) Aan welke ambtsdragers zal het Jehovah, volgens Jeremia 33:17, 18, niet ontbreken? (b) Wie zullen die functies bekleden, en waar zullen zij Jehovah dienen?
15 Jehovah God zal zijn beloofde Koninkrijk ook met de juiste soort van priesterschap doen samengaan. Hij verzekert ons hiervan door na al het voorgaande te zeggen: „Want dit heeft Jehovah gezegd: ’Er zal in Davids geval geen man worden afgesneden die op de troon van het huis van Israël zit. En in het geval van de priesters, de levieten, zal er geen man van voor mijn aangezicht worden afgesneden die een volledig brandoffer brengt en een graanoffer in rook laat opgaan en een slachtoffer opdraagt, voor altijd.’” — Jer. 33:17, 18.
16 Maakt het derhalve iets uit dat er sinds de vernietiging van het herstelde Jeruzalem in 70 G.T. geen stoffelijke tempel van Jehovah meer op aarde is en dat er ook niet een te identificeren lid van de stam van Levi en van het huis van Mozes’ broer Aäron is om in zo’n tempel dienst te verrichten? Helemaal niet! Jehovah heeft nu namelijk als zijn Hogepriester en onderpriesters personen die door de vroegere levitische priesters in Israël werden afgeschaduwd, namelijk Jezus Christus en zijn uitverkoren volgelingen, die met Gods geest zijn gezalfd om de geestelijke priesterschap te vormen. De hemel, waar God troont, is het Allerheiligste van de geestelijke tempel waarin deze priesterschap dienst verricht. — Hebr. 9:24; 1 Petr. 2:9, 10.
17. Wat kunnen wij Jehovah niet beletten met betrekking tot het koningschap en de priesterschap te doen, evenmin als wij kunnen voorkomen dat dag en nacht zich blijven voordoen?
17 Gods beloften zijn dus altijd betrouwbaar gebleken, en ook in de toekomst zullen ze betrouwbaar voor ons blijken te zijn. Luister: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Indien gijlieden mijn verbond van de dag en mijn verbond van de nacht zoudt kunnen verbreken, ja, zodat dag en nacht zich niet op hun tijd zouden voordoen, zou ook mijn eigen verbond met mijn knecht David verbroken kunnen worden, zodat hij geen zoon zou krijgen die op zijn troon regeert; zo ook met de levieten, de priesters, mijn dienaren. Net zoals het heerleger van de hemel niet geteld kan worden, noch het zand van de zee gemeten kan worden, zo zal ik het zaad van mijn knecht David en de levieten die mij dienen, vermenigvuldigen.’” — Jer. 33:20-22.
18. Hoe lang na Jeremia’s tijd hield Jehovah zijn verbond betreffende de priesterschap in stand, totdat wie kwam?
18 De zon zou nog eerder ophouden op onze aarde te schijnen en deze aarde zou nog eerder ophouden rond haar as te draaien, dan dat Jehovah zijn verbond betreffende David en zijn verbond betreffende de levieten zou verbreken. De Almachtige God heeft het „zaad” van David gedurende de volgende ruim zeshonderd jaar inderdaad vermenigvuldigd totdat zijn Blijvende Erfgenaam, Jezus Christus, kwam. Deze werd het tegenbeeld van de hogepriester Aäron, terwijl hij op zijn hemelse troon ook een priester als Melchizédek is geworden (Ps. 110:1-4; Gen. 14:18-20; Zach. 6:13; Hebr. 6:20-7:3). Aldus heeft Jehovah een tegenwicht gevormd tegen de schijnbare rampspoeden die Jeruzalem en haar tempel troffen en heeft hij zijn verbonden van kracht laten blijven.
19. Welke geregeld terugkerende verschijnselen met betrekking tot onze aarde zouden eerder ophouden dan dat Jehovah zijn verbond met David voor een eeuwig koninkrijk zou verbreken?
19 Toen het Babylonische leger onder koning Nebukadnezar Jeruzalem voor de tweede maal belegerde, werd bijvoorbeeld het volgende bericht opgesteld: „En het woord van Jehovah bleef tot Jeremia komen, zeggende: ’Hebt gij niet gezien wat degenen van dit volk gesproken hebben, zeggende: „De twee families die Jehovah verkozen heeft — hij zal hen ook verwerpen”? En mijn eigen volk blijven zij met minachting bejegenen, zodat het geen natie meer voor hun aangezicht zou blijven. Dit heeft Jehovah gezegd: „Ware het niet een feit dat ik mijn eigen verbond van de dag en nacht, de inzettingen van hemel en aarde, gesteld had, zo zou ik ook zelfs het zaad van Jakob en van mijn knecht David verwerpen, zodat ik niet uit zijn zaad heersers over het zaad van Abraham, Isaäk en Jakob zou nemen. Want ik zal hun gevangenen vergaderen en zal mij stellig over hen erbarmen.”’” — Jer. 33:23-26.
20. Wat gebeurde er in Jeremia’s tijd, waardoor het leek alsof Jehovah niet langer een koninkrijk over de aarde zou hebben of zijn aanbidding zou laten uitoefenen?
20 In het jaar na die profetie werd Jeruzalem ingenomen en vernietigd. De joodse overlevenden werden gevangen genomen en de meesten van hen werden naar het ver verwijderde Babylonië gedeporteerd. Het zag ernaar uit alsof Jehovah de „twee families” die hij eens had uitgekozen, inderdaad had verworpen. Zowel voor de familie van Davids koninklijke nakomelingen als voor de familie van priesters die van Aäron, de eerste hogepriester van Israël, waren afgestamd, zag de situatie er hopeloos uit. In tegenstelling tot wat de Schepper van hemel en aarde had gezegd, leek het alsof Jehovah zowel zijn verbond betreffende de koninklijke familie als dat betreffende de priesterlijke familie had verbroken. Het ging erom of er ooit nog een koninkrijk van Jehovah over de aarde zou zijn of een herleving van zijn ware aanbidding in dit koninkrijk zou plaatsvinden.
21. Hoe gaf Jehovah er blijk van zich aan zijn verbonden te houden, hetgeen de verbannen Israëlieten tot voordeel strekte?
21 Sinds die nationale ramp zijn dag en nacht echter niet opgehouden en de inzettingen van hemel en aarde zijn blijven voortduren. Aangezien de Schepper zijn verbonden betreffende die onbezielde dingen van het universum niet had verbroken, kon er dus niet terecht verwacht worden dat hij de verbonden zou verbreken die hij met zijn met verstand begiftigde schepselen betreffende zijn koninkrijk en zijn zuivere aanbidding had gesloten. En dit heeft hij ook niet gedaan! Hij heeft inderdaad medelijden getoond jegens de nakomelingen van Abraham, Isaäk en Jakob. Na zeventig jaren van ballingschap werden zij opnieuw in hun door God geschonken eigen land bijeengebracht.
22. Hoe heeft Jehovah ten aanzien van dit herstelde volk zijn verbond betreffende de „rechtvaardige spruit” vervuld, en wat bewijst dit met betrekking tot Gods belofte?
22 Naar dit herstelde volk is de „rechtvaardige spruit”, Jezus Christus, negentien eeuwen geleden gekomen. Zijn martelaarsdood in 33 G.T. deed Gods verbond niet teniet, want God verheerlijkte hem in de hemel. Daar leeft hij, zoals hijzelf zegt, „tot in alle eeuwigheid” (Openb. 1:18). En hij is ook inderdaad blijven leven, totdat Jehovah hem als Koning in de beloofde wereldregering heeft kunnen installeren. Gods belofte dienaangaande is betrouwbaar gebleken!
[Illustratie op blz. 21]
Even zeker als de zon elke dag opkomt, zal God zijn belofte houden