Wees niet bevreesd
„Jehovah is mijn helper; ik zal niet bevreesd zijn. Wat kan een mens mij doen?” — Hebr. 13:6.
1. (a) Wat voor vrees heeft het leven van veel mensen eeuwenlang beheerst? (b) Welke uitwerking kan het op ware christenen hebben wanneer zij voor deze vrees zwichten?
DE MOGELIJKHEID om niet voor zichzelf en zijn gezin te kunnen zorgen, vormt een vrees die het leven van veel mensen eeuwenlang heeft beheerst. Aangezien deze vrees iemand geestelijk te gronde kan richten, moeten dienstknechten van Jehovah God zich ertegen verzetten. Dit is echter niet altijd gemakkelijk. Niet alleen ervaren zij dezelfde problemen om in hun levensonderhoud te voorzien als andere mensen, maar doordat ware christenen getrouw aan Gods Woord vasthouden, kunnen zij ook nog aan extra druk van de zijde van de wereld worden blootgesteld.
2. Hoe zouden de eisen van een werkgever problemen voor een christen kunnen scheppen?
2 Een dienstknecht van Jehovah weet dat de bijbel liegen veroordeelt en christenen het gebod oplegt zich afgescheiden van de wereld en haar wegen te bewaren (Kol. 3:9; Jak. 4:4). Toch kan zijn werkgever van hem verlangen dat hij voor hem liegt, een onjuiste voorstelling van zaken geeft, de geest van wereldse feestdagen bevordert, zich met politiek bemoeit, en dergelijke. De christen kan met het verlies van zijn baan worden bedreigd als hij niet aan de wensen van zijn werkgever voldoet.
3. Voor welke verleidingen kan een christen komen te staan die een eigen zaak heeft?
3 Een christen heeft misschien een eigen zaak en bemerkt dat het steeds moeilijker wordt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij zou ertoe verleid kunnen worden er twijfelachtige zakenpraktijken op na te houden of zijn inkomen onjuist voor te stellen ten einde minder belasting te moeten betalen. Hoewel anderen deze dingen doen, weet iemand die Jehovah tracht te behagen, dat het verkeerd zou zijn aan verleiding toe te geven. De bijbel zegt: „Gij moogt geen onrecht begaan . . . bij het wegen of bij het meten . . . Gij dient er een nauwkeurige weegschaal, nauwkeurige gewichten . . . op na te houden (Lev. 19:35, 36). „Geeft aan allen wat hun toekomt, aan hem die vraagt om de belasting, de belasting; aan hem die vraagt om de schatting, de schatting.” — Rom. 13:7.
4. Wat zou iemand in verband met zijn werkkring kunnen leren nadat hij een poosje de bijbel bestudeert?
4 Doordat iemand met een van Jehovah’s christelijke getuigen de bijbel bestudeert, gaat hij misschien inzien dat wat hij voor zijn broodwinning doet, in strijd is met schriftuurlijke beginselen. Dit vormt een wezenlijk probleem. Het zou erg moeilijk voor hem kunnen zijn ander werk te vinden. Zijn betrekking opgeven om een andere baan te nemen, kan betekenen dat hij minder verdient en verzekeringsgeld, ziekteuitkeringen en een pensioen verspeelt.
5. Hoe zou een regeringsmaatregel de economische zekerheid van een christen kunnen bedreigen?
5 Als gevolg van door de regering uitgevaardigde verbodsbepalingen kunnen ware christenen voor het feit gesteld worden dat zij uit hun betrekking worden ontslagen. De regeringsautoriteit kan onvoorwaardelijke trouw en steun aan de aan de macht zijnde politieke partij eisen. Ze kan zelfs eisen dat de staat wordt verafgood. Dat zulke ontwikkelingen zich in de wereld zouden voordoen, blijkt uit Openbaring 13:16, 17, waar wij met betrekking tot het „wilde beest,”, het politieke stelsel van de wereld, lezen dat op alle mensen dwang uitgeoefend zou worden, op „de kleinen en de groten, en de rijken en de armen, en de vrijen en de slaven, opdat dezen een merkteken aan hun rechterhand of op hun voorhoofd gegeven zou worden, en opdat niemand zou kunnen kopen of verkopen, behalve wie het merkteken, de naam van het wilde beest of het getal van zijn naam heeft”.
HOE WEERSTAND TE BIEDEN AAN DE DRUK
6. Welke kijk op materiële dingen zal iemand in staat stellen weerstand te bieden aan de verleiding tot schipperen in de hoop in zijn levensonderhoud te kunnen blijven voorzien?
6 Eén hulpmiddel om weerstand te bieden aan de druk tot schipperen, in de hoop in zijn levensonderhoud te kunnen blijven voorzien, is een juiste beoordeling van materiële dingen. In Hebreeën 13:5 wordt de volgende aanmoediging gegeven: „Laat uw levenswijze vrij zijn van de liefde voor geld, en weest tevreden met de tegenwoordige dingen.” Wanneer iemand tevreden is met „voedsel en kleding”, zal hij zich minder bezorgd maken over eventuele verliezen die hij misschien moet lijden als hij een andere baan krijgt (1 Tim. 6:8). Doordat hij met de noodzakelijke levensbehoeften tevreden is, zal hij ook een groter terrein van werkzaamheden hebben waaruit hij kan kiezen. Zelfs wanneer er alleen maar een slecht betaalde werkkring voor hem beschikbaar is, dient hij niet te weigeren zulk werk te aanvaarden uitsluitend omdat hij van mening is dat dit beneden zijn waardigheid zou zijn. Hij moet zelfs bereid zijn vormen van zelfstandig werk te aanvaarden die in de ogen van anderen erg ondergeschikt lijken.
7. Wat is de grootste hulp om schipperen te vermijden wanneer men met economische druk wordt geconfronteerd?
7 Het waardevolste hulpmiddel om weerstand te bieden aan de verleiding tot schipperen wanneer wij economische druk te verduren krijgen, is echter een onwankelbaar geloof in Jehovah’s vermogen om voor degenen te zorgen die hem liefhebben. Na de juiste houding ten opzichte van materiële dingen beklemtoond te hebben, vervolgt Hebreeën 13:5, 6 met te zeggen: „[God] heeft gezegd: ’Ik zal u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten.’ Zodat wij goede moed kunnen hebben en kunnen zeggen: ’Jehovah is mijn helper; ik zal niet bevreesd zijn. Wat kan een mens mij doen?’”
8. Waarom dient het verlies van een betrekking ter wille van het Koninkrijk niet als het verlies van iemands levensonderhoud te worden beschouwd?
8 Hoewel mensen ervoor kunnen zorgen dat iemand zijn betrekking kwijtraakt, kunnen zij niet verhinderen dat Jehovah God de bede verhoort: „Geef ons heden ons brood voor vandaag” (Matth. 6:11). Het verlies van bepaalde materiële voordelen behoeft nog niet het verlies van iemands levensonderhoud te betekenen. Jezus Christus heeft zijn Vader er in werkelijkheid toe verplicht voor degenen te zorgen die geestelijke belangen de eerste plaats toekennen en getrouw aan Gods juiste maatstaven vasthouden. Hij zei: „Weest . . . nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’ of: ’Wat zullen wij drinken?’ of: ’Wat zullen wij aandoen?’ Want al deze dingen streven de natiën vurig na. Want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen nodig hebt. Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd. Weest dus nooit bezorgd voor de volgende dag.” — Matth. 6:31-34.
9. Waarom is het onredelijk zich al te veel zorgen te maken over de dag van morgen?
9 In overeenstemming met Jezus’ woorden doen wij er goed aan in gedachten te houden dat elke dag zijn eigen problemen heeft. Men moet deze problemen dus niet verergeren door zich overmatig bezorgd te maken over de dag van morgen. Iemand kan er zelfs niet absoluut zeker van zijn dat hij de volgende dag nog in leven zal zijn! Niets in het huidige menselijke bestel kan werkelijk blijvend genoemd worden. Ziekte, ongelukken en de dood kunnen snel veranderingen teweegbrengen die iemands gehele levensloop kunnen wijzigen. De mensenwereld lijkt inderdaad veel op een toneel waarop de verschillende taferelen elkaar snel opvolgen. Het is precies zoals de apostel Paulus aan de Korinthiërs schreef: „Het toneel van deze wereld is bezig te veranderen” (1 Kor. 7:31). Natuurlijk zal iemand in de meeste gevallen de volgende dag nog in leven zijn. Maar toch zal de situatie niet verbeteren wanneer hij zich onnodig zorgen maakt over wat de volgende dag zal brengen. Als hij een dienstknecht van Jehovah is, kan hij er zeker van zijn dat zijn God hem ertoe in staat zal stellen de problemen van het leven met succes onder de ogen te zien.
10. Waaraan moeten wij denken als ons bestaan wordt bedreigd?
10 Hoe staat het er echter mee als de druk zo groot wordt dat niets minder dan ons bestaan wordt bedreigd? In dat geval is de aansporing van Jezus Christus in Matthéüs 10:28 van toepassing: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna.” Mocht een verbodsbepaling of vervolging het levensonderhoud van een christen in gevaar brengen, dan zou hij toch het leven verliezen als hij een compromis zou sluiten. Misschien zal hij in een extreme situatie tijdelijke verlichting ontvangen. Maar hij zou zijn recht op leven kunnen verliezen en in de eeuwige vernietiging kunnen gaan. Of een schipperaar nu omkomt als het goddelijke oordeel wordt voltrokken of voordien sterft als iemand die deloyaal jegens God en Christus is geweest, hij heeft het vooruitzicht op een opstanding uit de dood, met eeuwig leven in het verschiet, verbeurd. Iemand die daarentegen sterft als een persoon die zijn rechtschapenheid heeft gehandhaafd, kan er zeker van zijn dat hij uit de doden wordt opgewekt. Niemand kan God ervan weerhouden die persoon tot het leven terug te brengen. De hand van Jehovah is niet verkort, al lijkt de situatie nog zo ernstig. Dit wordt door zijn verslag als een Verzorger voor zijn volk gewaarborgd.
GODS VERSLAG ALS EEN VERZORGER
11. Voor welke situatie kwam David te staan toen hij zich de haat van koning Saul op de hals had gehaald?
11 Neem bijvoorbeeld het geval van Jehovah’s getrouwe dienstknecht David. Koning Saul werd verschrikkelijk jaloers op Davids populariteit en beraamde plannen hem ter dood te laten brengen. Hoewel Sauls pogingen om zich van David te ontdoen, steeds weer opnieuw faalden, werd David er niettemin toe gedwongen voor zijn leven te vluchten, terwijl later zo’n vierhonderd mannen zich bij hem aansloten (1 Sam. 22:1, 2). Iedere Israëliet die David en zijn mannen hielp, viel in ongenade bij koning Saul, aangezien deze mannen vogelvrij waren verklaard. Hoe Saul over ondersteuners van David dacht, blijkt wel uit wat er met de hogepriester Achimelech en zijn huisgezin gebeurde. Achimelech, die in de mening verkeerde dat David in dienst van koning Saul stond, had hem brood en een zwaard gegeven. Wegens dit gebaar gaf Saul bevel dat Achimelech en zijn huisgezin gedood moesten worden. Slechts één zoon, Abjathar, ontkwam. — 1 Sam. 22:9-20.
12. Weerhield de houding van koning Saul Jehovah ervan individuele Israëlieten te gebruiken om David en zijn mannen te helpen? Illustreer dit.
12 De bittere houding van Saul en van andere Israëlieten belette Jehovah echter niet personen te gebruiken om zijn dienstknechten te helpen. Dit wordt goed geïllustreerd in een voorval waarbij de rijke man Nabal en zijn vrouw Abigaïl betrokken waren. David en zijn mannen hadden Nabals kudde en herders beschermd, zodat zij geen verliezen hadden geleden. Wegens deze dienst hadden David en zijn metgezellen recht op een zekere vergoeding. Toen David evenwel boodschappers naar Nabal stuurde om hem te vragen hun wat voorraden te geven die hij kon missen, slingerde Nabal hen allerlei beschimpingen naar het hoofd. Abigaïl verbond haar lot echter moedig met dat van David, aangezien zij hem als Gods keuze voor het koningschap erkende. Zij handelde snel door een overvloedige voorraad levensmiddelen voor hem en zijn mannen bijeen te brengen. Door bemiddeling van Abigaïl verschafte Jehovah aldus wat zij nodig hadden. — 1 Sam. 25:9-19, 23-31.
13. Hoe ervoer David Jehovah’s hulp in Filistijns gebied?
13 Nog opmerkelijker is het feit dat zelfs regelrechte vijanden van de Israëlieten David en zijn mannen gunst bewezen. David was een in het oog springende strijder in veldtochten tegen de Filistijnen geweest. Toen de Israëlitische vrouwen de terugkerende overwinnaars tegemoetgingen, zongen zij: „Saul heeft zijn duizenden verslagen, en David zijn tienduizenden” (1 Sam. 18:7). Men zou zich derhalve kunnen voorstellen dat Filistijns gebied tot de laatste plaatsen behoorde waar David en zijn mannen beschutting konden vinden. En toch vonden zij daar toevlucht. De Filistijnse koning Achis had een gunstige indruk van David en zijn mannen gekregen en gaf hun de stad Ziklag als woonplaats. Hij heeft nooit kunnen ontdekken dat David en zijn mannen loyale Israëlieten bleven (1 Sam. 27:1-6). Achis verdedigde hen zelfs voor andere Filistijnse heren en vorsten. Daarna zei hij tot David: „Zo waar Jehovah leeft, gij zijt oprecht, en uw uitgaan en uw ingaan bij mij in het kamp is goed geweest in mijn ogen” (1 Sam. 29:2-6). Zonder dit zelf te weten, diende Achis derhalve als Jehovah’s instrument om David te helpen.
14. Hoe dacht David, met het oog op zijn ervaringen, over Jehovah als helper?
14 Bij vele andere gelegenheden voorzag Jehovah God voor David in een uitweg, waarbij hij precies verschafte wat zijn dienstknecht nodig had. Wegens de wonderbare wijze waarop Jehovah hem had geholpen, bezat David het vertrouwen dat hij nooit in de steek gelaten zou worden. „Ingeval mijn eigen vader en mijn eigen moeder mij werkelijk verlieten”, zo zei David, „ja, Jehovah zelf zou mij opnemen.” — Ps. 27:10.
15. In welk opzicht ervoer David geen vrees toen hij door vijanden werd omringd?
15 Dit betekent niet dat David nooit vrees gekoesterd heeft. Dit was beslist wel het geval. Maar hij was nooit bang dat Jehovah hem volledig zou verlaten en in de steek zou laten. Onder inspiratie schreef David: „De gehele dag hebben mijn vijanden voortdurend begerig naar mij gegrepen, want het zijn er velen die hoogmoedig tegen mij strijden. Op welke dag ik ook bevreesd word, ik voor mij zal op u vertrouwen. In eendracht met God zal ik zijn woord loven. Op God heb ik mijn vertrouwen gesteld; ik zal niet bevreesd zijn. Wat kan vlees mij doen?” — Ps. 56:2-4.
16. Wat liet Jehovah gedurende de belegering van Jeruzalem niet met Jeremia gebeuren?
16 De omstandigheden kunnen absoluut hopeloos lijken. Maar deze zullen Jehovah God niet beletten erop toe te zien dat zijn dienstknechten krijgen wat zij volgens hem nodig hebben. Een ter zake dienend voorbeeld is dat van de profeet Jeremia. Gedurende de verschrikkelijke belegering van Jeruzalem bevond hij zich als een gevangene in verzekerde bewaring. Er bestond een groot gebrek aan voedsel. De situatie werd zo nijpend dat sommige vrouwen na verloop van tijd het vlees van hun eigen kinderen aten (Klaagl. 2:20). Liet Jehovah God echter toe dat zijn profeet de hongerdood stierf? Neen. De bijbel bericht: „Er werd hem dagelijks een rond brood uit de straat van de bakkers gegeven, totdat al het brood in de stad op was.” — Jer. 37:21.
17. Hoe diende Ebed-Melech als Jehovah’s instrument om Jeremia te helpen?
17 Ook heeft het één keer zeker geleken dat Jeremia zou omkomen. Judese vorsten hadden hem valselijk van opruiing beschuldigd. Zedekía zwichtte voor hen en leverde de profeet aan hen over. Zij wierpen Jeremia in een modderige put, om er zonder voedsel te sterven (Jer. 38:4-6). Ondanks het gevaar dat dit voor hemzelf betekende, wegens de intense haat jegens Jehovah’s profeet, ging een Ethiopische eunuch, Ebed-Melech, openlijk naar koning Zedekía toe ten einde ten behoeve van Jeremia te pleiten. Er werd gunstig op Ebed-Melechs pleidooi gereageerd. Met de hulp van dertig mannen redde Ebed-Melech daarna de profeet. Omdat Ebed-Melech Jehovah’s belangen aldus had gediend, werd hem de verzekering gegeven: „’Gij zult niet gegeven worden in de hand van de mannen voor wie gijzelf bang zijt. Want ik zal u zonder mankeren ontkoming verschaffen, en door het zwaard zult gij niet vallen, en uw ziel zal u stellig ten buit worden, omdat gij op mij hebt vertrouwd’, is de uitspraak van Jehovah.” — Jer. 39:17, 18.
18. Hoe hebben veel Getuigen in Rhodesia Jehovah’s liefderijke zorg ervaren?
18 Personen die thans hun vertrouwen op Jehovah stellen, ervaren eveneens zijn liefdevolle zorg. Honderden christelijke getuigen van Jehovah in Rhodesia hebben dit in hun geval ervaren. Toen zij tot het inzicht kwamen dat betrokkenheid bij de tabaksproduktie in strijd was met christelijke beginselen, zegden deze Getuigen hun baan op. Dit was niet gemakkelijk, daar dit betekende dat zij een gratis ziekenhuisbehandeling, een toegewezen stuk grond en andere zekerheden opgaven. Zij waren echter bereid deze offers te brengen en zij zijn als gevolg hiervan rijkelijk gezegend. Zij vonden een nieuwe baan, heel wat van hen bij medegelovigen. Velen verhuisden naar gebieden waar de boodschap over Gods koninkrijk nog niet eerder was gepredikt. Op deze wijze hebben zij hier niet alleen zelf in geestelijk opzicht voordeel van getrokken, maar hebben zij ook veel andere mensen in Rhodesia hoop geschonken. Deze Getuigen hebben Jehovah’s zorg inderdaad op een zeer persoonlijke wijze ondervonden.
BLIJF VERTROUWEN STELLEN IN JEHOVAH’S VERMOGEN ONS VAN HET NODIGE TE VOORZIEN
19. Wat zal Jehovah nooit vergeten, en hoe dient dit ons aan te moedigen als wij aan economische druk het hoofd moeten bieden?
19 Ongeacht aan welke economische druk u ook het hoofd moet bieden, blijf in gedachten houden dat Jehovah zijn dienstknechten thans net zo zal ondersteunen en belonen als hij dit in het verleden heeft gedaan. Hij heeft de edelmoedigheid van Hebreeuwse christenen jegens medegelovigen niet vergeten. De apostel Paulus herinnerde hen hieraan: „God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond doordat gij de heiligen hebt gediend en blijft dienen, zou vergeten” (Hebr. 6:10). Vooral de tot het christendom bekeerde joden die in Jeruzalem en de rest van Judea woonden, ondervonden Gods liefderijke zorg toen zij met tegenspoed te kampen kregen. Door Gods geest bewogen, namen medegelovigen, met inbegrip van veel niet-joden, deel aan een georganiseerde hulpactie die ten behoeve van hen op touw was gezet (Hand. 11:28, 29; Rom. 15:25-27; 1 Kor. 16:1-3; 2 Kor. 9:5, 7). Die Hebreeën hadden er zonder enige twijfel redenen voor te vertrouwen dat Jehovah hen niet zou vergeten. En hij zal ook ons niet vergeten.
20. Wat moeten wij doen als wij voor ernstige problemen komen te staan?
20 Als Jehovah uw helper is, hoe zou u dan ooit kunnen vallen? Neem u derhalve vast voor uw verhouding tot hem als uw waardevolste bezit te behoeden. Streef ernaar de houding te bewaren die tot uitdrukking wordt gebracht in de volgende woorden van de geïnspireerde psalmist: „Wie heb ik in de hemel? En buiten u heb ik werkelijk geen ander behagen op aarde. Mijn organisme en mijn hart zijn bezweken. God is de rots van mijn hart en mijn deel tot onbepaalde tijd” (Ps. 73:25, 26). Wanneer u voor problemen komt te staan, zie dan voor kracht naar Jehovah op, in het volste vertrouwen dat hij u zal helpen zijn goedgekeurde dienstknecht te blijven. — 1 Petr. 5:7.