Waarheen na de komende vernietiging van de Georganiseerde Religie?
Alvorens dit en het volgende artikel te bekijken, zal de lezer er profijt van hebben wanneer hij de hoofdstukken 40 tot en met 49 van Jeremia doorleest.
„Vervloekt zij degene die de opdracht van Jehovah nalatig uitvoert, en vervloekt zij degene die zijn zwaard van bloed weerhoudt.” — Jer. 48:10.
1. Voor welk probleem zullen de overlevenden van de vernietiging van de Georganiseerde Religie komen te staan?
„DE GEORGANISEERDE Religie van de wereld is gevallen!” Wanneer de georganiseerde religie van thans in een gewelddadige vernietiging ten onder gaat, kunnen wij verwachten dat haters van alle populaire religie zulke woorden jubelend zullen uitroepen. Waarheen zullen de overlevenden van die bijna ongelooflijke gebeurtenis gaan? Wat zal er zijn overgebleven, zodat zij zich daarheen kunnen wenden? Wij stellen deze vragen in alle ernst.
2. Welke vraag werd er gesteld wegens hetgeen Jeremia profeteerde, en waar bevond hij zich na bijna veertig jaar aldus geprofeteerd te hebben?
2 Sommigen die tot nu toe misschien aan de een of andere vorm van populaire religie hebben vastgehouden, zullen misschien ongelovig vragen: ’Zal de Schepper van hemel en aarde zo iets toelaten?’ Deze vraag komt overeen met die welke ongeveer 2625 jaar geleden werd gesteld wegens datgene wat een jood uit de priesterlijke geslachtslijn, de jonge profeet Jeremia uit de stad Anathoth in het Midden-Oosten, verkondigde. Hij bleek te profeteren tegen de religie die destijds door zijn eigen volk werd beoefend. Volgens Jeremia zou hun tempel, de enige die krachtens de religieuze wet was toegestaan, geheel door vuur worden verwoest. Hun tempelstad, Jeruzalem, zou tot een puinhoop worden gemaakt. De beoefenaars van de populaire religie zouden als ballingen naar het land van hun veroveraars worden weggevoerd om daar zeventig jaar te blijven. Jeremia’s profetische uitspraken in verband met zulke rampspoeden stuitten op een krachtig protest. Tegen het einde van de veertig jaar waarin Jeremia aldus profeteerde, bleek hij onder de regering van de laatste koning uit de koninklijke geslachtslijn van David die op de troon zou zitten, Zedekía, in Jeruzalem gevangen te zitten.
3. Vernietigde Jehovah, door zo’n religieuze rampspoed toe te staan, zijn eigen aanbidding, of wat valt hierover te zeggen?
3 De God wiens naam over de tempel van Jeruzalem was uitgeroepen, stond inderdaad toe dat zo’n religieuze ramp zich voordeed. De boodschap van zulk een ondergang was zelfs rechtstreeks van deze God zelf, Jehovah, afkomstig. Wat? Zou hij zijn eigen religie, de aanbidding van hem als de ware God, vernietigen? Beslist niet! Hij nam zich alleen maar voor een eind te maken aan de verontreinigde, verdraaide vorm van zijn aanbidding die destijds in de tempel welke zijn naam droeg, werd beoefend, waardoor er smaad over zijn heilige naam werd gebracht. Jehovah’s via Jeremia gesproken woorden kwamen uit! Degenen die zich er koppig tegen verzetten, trokken aan het kortste eind. In de zomermaand Ab, de vijfde maand van hun kalenderjaar, van de zevende tot en met de tiende dag van die maand, werd de tempel vernietigd en werd de zwaar gehavende, door hongersnood getroffen stad Jeruzalem met de grond gelijkgemaakt. Voordat dit gebeurde, werd de koning, Zedekía, tijdens zijn vlucht gevangengenomen, terwijl de duizenden uitgemergelde joodse overlevenden als gevangenen werden weggevoerd, op weg naar een afmattende ballingschap in Babylon, de natie die nu de gebiedster van de wereld was geworden.
4. Is al deze oude geschiedenis voor ons eigenlijk van belang?
4 Maar is al deze oude geschiedenis eigenlijk wel van wezenlijk belang voor ons in deze tijd? Ja! Waarom dan wel? Omdat ze profetisch was, zodat ze moest worden opgetekend en tot op onze tijd in veel levende talen op de bladzijden van de bijbel bewaard moest blijven. Iemand die een diepgaande studie van die oude geschiedenis had gemaakt, een jood wiens volk rechtstreeks met die droevige geschiedenis verbonden was, beklemtoonde de belangrijkheid van die oude geschiedenis door in de eerste eeuw van onze gewone jaartelling het volgende te schrijven: „Deze dingen nu bleven hun overkomen als voorbeelden en ze werden opgeschreven tot een waarschuwing voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn.” — 1 Kor. 10:11.
5. Welke religieuze ramp lag in het verschiet toen Paulus 1 Korinthiërs 10:11 schreef, en waarom zal zo iets niet herhaald worden?
5 Die veelbetekenende woorden waren afkomstig van de christelijke apostel Paulus, die ze ongeveer vijftien jaar voordat de herbouwde stad Jeruzalem te zamen met haar tempel in 70 G.T. door de Romeinse legioenen werd verwoest, op schrift stelde. Zo’n vernietiging zal niet voor de derde keer plaatsvinden, want het huidige Jeruzalem wordt niet door een joodse tempel opgeluisterd. Nu beweren drie grote religies belangstelling voor die historische stad te hebben, de christenheid, de islam en het jodendom.
6. Wat zal als het eerste deel van de Georganiseerde Religie worden verdelgd, en wat zou het betekenen wanneer men hierna zijn toevlucht zou nemen in andere onderdelen van de Georganiseerde Religie?
6 Er zijn religies die ouder zijn dan die van de christenheid. En toch zal, overeenkomstig hetgeen Jeremia ten aanzien van het eerste Jeruzalem te kennen gaf, de christenheid het eerste deel van de Georganiseerde Religie zijn dat vernietigd zal worden. Ja, inderdaad, Jeruzalem was in profetische zin een afschaduwing van de christenheid, aangezien de christenheid beweert de religie te beoefenen waarmee in 33 G.T. in het tweede Jeruzalem werd begonnen. Waarheen zullen de eventueel nog in leven gebleven aanhangers van haar gaan nadat deze hedendaagse tegenhangster van het ten ondergang gedoemde Jeruzalem van Jeremia’s tijd is weggevaagd? Naar eventueel nog bestaande niet-christelijke religies? Door dit te doen, zouden zij alleen maar toevlucht nemen in andere onderdelen van de tot de eeuwige vernietiging bestemde Georganiseerde Religie.
7. Waar stonden de Babyloniërs Jeremia en zijn secretaris na de val van Jeruzalem toe te wonen, en welk feest was toen ophanden?
7 Laten wij eens opmerken hoe dit werd afgebeeld nadat het eerste Jeruzalem in 607 v.G.T., in Jeremia’s tijd, was vernietigd. Onder Gedalja, die de zegevierende koning Nebukadnezar tot stadhouder over het land had aangesteld, werd het sommigen van de arme joden van het land toegestaan in het veroverde land Juda achter te blijven. Dat gebeurde in de vijfde maanmaand (AB) van 607 v.G.T. Jeremia en zijn secretaris Baruch waren in leven gebleven, en de Babylonische legeroverste liet Jeremia de keus om bij de armen van het land onder stadhouder Gedalja achter te blijven. Wat nu? De tijd voor de najaarsoogst in de zevende maand (Ethanim, of Tisjri) kwam naderbij. De vastgestelde tijd voor de zevendaagse viering van het feest der inzameling, of het loofhuttenfeest (15-21 Tisjri), was dus niet meer veraf. Maar helaas! Er was in Jeruzalem geen tempel meer waarin het feest met vreugde gevierd kon worden. — Deut. 16:13-16.
8. Keerden weggevluchte joden naar Juda terug om het feest der inzameling te vieren?
8 Op een detachement bezettingstroepen na had het Babylonische leger het land verlaten en veel overlevende joden als gevangenen met zich meegevoerd. Joodse vluchtelingen die naar naburige landen waren uitgeweken, begonnen dus weer geleidelijk aan naar het land Juda terug te keren. Keerden zij naar hun eigen land terug ten einde hun Wetgever, Jehovah, te gehoorzamen door het loofhuttenfeest, of het feest der inzameling, te vieren, ook al waren Jeruzalem en zijn tempel verdwenen? De feiten wijzen uit dat dit niet het geval was.
9. Waarom bestond er toen onzekerheid over datgene wat de teruggekeerden en de armen van het land Juda nu zouden gaan doen?
9 Wat gingen de teruggekeerden en de armen van het land nu doen? Zij waren niet verplicht het land te verlaten. Jeremia had echter wel voorzegd dat er een tijd zou komen waarin het land zeventig jaar lang geheel woest zou liggen, zonder dat er een mens of huisdier in was. Toch zei Jeremia tot degenen die in het land woonden, dat zij daar in vrede konden blijven, zonder van de zijde van de weggetrokken Babyloniërs enig kwaad te hoeven duchten. Hun stadhouder, Gedalja, was evenals zijzelf een jood, alleen nu onderworpen aan koning Nebukadnezar van Babylon. Hun God Jehovah dwong hen dus niet hun door God geschonken land te verlaten, ook al had hij Jeremia ertoe geïnspireerd zeventig jaren van totale verlatenheid voor het land Juda te voorzeggen.
EEN SLUIPMOORDENAAR SLAAT TOE!
10. Waarom was de religieuze toestand waar de „armsten van het land” daar in het land Juda toen tegenover kwamen te staan, betreurenswaardig?
10 Wat een jammerlijke religieuze toestand bestond er voor die „armsten van het land”, die in het gebied van Juda waren achtergelaten! (Jer. 40:7, Willibrordvertaling) Er was geen tempel in Jeruzalem in de richting waarvan zij tot Jehovah konden bidden! Met uitzondering van Jeremia was er geen priester en geen leviet! Geen altaar waarop zij hun slachtoffers konden offeren! Ja, en geen gouden „ark van het verbond”, met daarop de afbeeldingen van twee engelen, waarnaar de hogepriester op 10 Tisjri het bloed van de slachtoffers van de verzoendag kon spatten. Deze ark was verdwenen naar een plaats die tot op de huidige dag aan geen enkel mens bekend is! — Hos. 3:4.
11. Waarom beschouwde de Ammonitische koning Baälis Ismaël, de zoon van Nethanja, als een goed werktuig om de joodse stadhouder Gedalja uit de weg te ruimen?
11 Nu stapte er een gemene misdadiger op het toneel van actie! Hij verscheen in de persoon van Ismaël, de zoon van Nethanja. Waarschijnlijk beschouwde de koning van de Ammonieten, Baälis, naar wie Ismaël was gevlucht om aan de Babyloniërs te ontkomen, Ismaël als de juiste persoon die in dienst genomen kon worden om Gedalja te vermoorden, degene die door koning Nebukadnezar tot stadhouder van de provincie Juda was aangesteld. Hoe kwam hij op die gedachte? Doordat Ismaël „van het koninklijke nageslacht” was. Via Elisama, zijn grootvader, had Ismaël dus koninklijke connecties en behoorde hij tot de „voornaamste mannen van de koning” (Jer. 41:1). Deze officiële metgezel van de afgezette koning Zedekía zou er derhalve gebelgd over kunnen zijn dat Gedalja als stadhouder was aangesteld, ondanks dat hij niet „van het koninklijke nageslacht” was. Daarom gebruikte koning Baälis, die zich over Jeruzalems verwoesting had verheugd, Ismaël als zijn werktuig om Gedalja uit de weg te ruimen. — Ps. 83:7, 8; Jer. 40:14.
12. Hoe bracht Ismaël zijn gemene werk ten uitvoer, en waarom moest hij uiteindelijk vluchten?
12 Ondanks de waarschuwing van Johanan, de zoon van Karéah, ging Gedalja als gastheer optreden voor Ismaël en zijn tien metgezellen en rechtte hij een maaltijd voor hen aan in de stad Mizpa, de nieuwe regeringszetel die enkele kilometers ten noorden van de ruïnes van Jeruzalem lag. Hoewel er enkele Babylonische soldaten aanwezig waren, overrompelden Ismaël en het groepje dat bij hem was allen die aan de maaltijd aanzaten en zich in de buurt ervan ophielden en slachtten hen wreed af (Jer. 41:2, 3). Er waren nog anderen die het slachtoffer werden van Ismaël en zijn verraderlijke bende. Dit gebeurde in de zevende maanmaand, Tisjri, de maand die gewoonlijk door de viering van het zevendaagse loofhuttenfeest werd gekenmerkt. De inwoners van Mizpa waren nu geneigd deze overweldiger als zijn gevangenen te volgen. Toen Johanan, de zoon van Karéah, echter verscheen en Ismaël tegenstond, ontkwamen Ismaël en acht van zijn mannen naar het land Ammon, dat nog niet door koning Nebukadnezar van Babylon was onderworpen. — Jer. 41:10-15; 49:1-5.
13. Welke geïnspireerde boodschap liet Jehovah Jeremia aan Johanan en zijn volgelingen geven, nadat zij hierom hadden gevraagd? Hoe reageerden zij hierop?
13 Wegens hetgeen er met de voorlopige regering was gebeurd die door de Babyloniërs was ingesteld, meenden Johanan en het volk dat zij terecht bevreesd konden zijn voor de nieuwe wereldmacht, het Babylonische Rijk, dat door Jehovah God was gebruikt om in het Midden-Oosten als zijn scherprechter op te treden. Welke weg moesten zij nu bewandelen? Johanan en zijn oversten richten zich formeel tot Jeremia, die Jeruzalems verwoesting nauwkeurig had geprofeteerd. Zij beloofden dat zij Jehovah’s boodschap via Jeremia zouden opvolgen, of deze hen nu zou aanstaan of niet. Tien dagen nadat zij Jeremia hadden geraadpleegd, kwam Jehovah’s boodschap via hem. Zij moesten niet bevreesd zwichten, maar moesten in het land blijven en zich aan Babylon blijven onderwerpen. Zouden zij echter ontrouw zijn en naar het zuiden, naar Egypte, trekken, dan zouden zij daar door het zegevierende zwaard van de koning van Babylon, en door hongersnood en pestilentie worden overvallen. Op een klein overblijfsel na, zouden zij in het ten ondergang gedoemde land Egypte omkomen. Na de omverwerping van het Babylonische Rijk zouden zij niet in vrede naar de provincie Juda terugkeren. Handelden Johanan en zijn volgelingen in overeenstemming met deze goddelijke boodschap? Neen, helemaal niet! Zij brandmerkten de boodschap als een leugen en noemden Jeremia een leugenaar. — Jer. 42:1–43:3.
14. Wie bleken degenen te zijn die zich niet aan hun woord hielden, en hoe kwam het dat het feest der inzameling in 607 v.G.T. niet werd gevierd?
14 Wie was echter de leugenaar, zo zij niet allen leugenaars waren, aangezien zij hadden gezworen dat zij overeenkomstig de boodschap zouden handelen die zij van Jeremia zouden ontvangen, of deze hun nu zou aanstaan of niet? Zij waren reeds op weg naar het zuiden, naar Egypte, en nu waren zij vastbesloten hun tocht voort te zetten totdat zij het land van de Nijl hadden bereikt. Zij waren niet van zins zich aan de heerschappij van de Derde Wereldmacht, die van Babylon, te onderwerpen. Vroeger was Egypte hun bondgenoot geweest tegen de zich uitbreidende wereldmacht Babylon. Nu het land Juda onder Babylons heerschappij was gekomen, waren zij dus vastbesloten dat er niemand in het land achtergelaten mocht worden om onderworpen aan Babylon te zijn. De voorstanders van onderworpenheid aan Babylon, namelijk Jeremia en zijn secretaris Baruch, mochten niet achterblijven. Daarom sleepten zij deze dienstknechten van Jehovah met zich mee. Zonder het bewust zo te ’timen’, verlieten die opstandelingen tegen Jehovah’s wil het land precies omstreeks de tijd dat het land Juda het feest der inzameling, of het loofhuttenfeest, van 15 tot 21 Tisjri 607 v.G.T. met vreugde had moeten vieren, zodat het, juist zoals hij had voorzegd, woest en verlaten achterbleef, zonder dat er mensen of huisdieren in woonden. — Jer. 43:4-7.
15. Hoe hielden die gebeurtenissen uit Jeremia’s tijd verband met de situatie in onze tijd, zodat ze voor ons van belang blijken te zijn?
15 De wil van de Almachtige God kan nooit met succes worden tegengestaan. Nooit zal bewezen kunnen worden dat zijn profetische woord onnauwkeurig is. Met het vertrek van de niet onderworpen joden uit het land Juda begonnen de voorzegde zeventig jaren waarin het land woest en zonder aldaar wonende Israëlieten en huisdieren zou zijn. Toen begonnen ook de symbolische „zeven tijden”, ten aanzien waarvan Jehovah koning Nebukadnezar had laten dromen en de profeet Daniël een uitleg had laten geven, hun loop van 2520 jaar (Dan. 4:13-27; Luk. 21:24). Het was dus niet toevallig dat de Eerste Wereldoorlog over een vredige wereld uitbrak en in de maanmaand Tisjri in 1914 G.T. het einde van die „zeven tijden” kenmerkte. De gebeurtenissen in Jeremia’s tijd hielden dus werkelijk verband met onze tijd. De betekenis van die gebeurtenissen is voor ons in deze tijd van het allergrootste belang!
16. Waarom bleek de vlucht van die ongelovige joden naar Egypte niet de juiste weg te zijn, en waarnaar moeten wij, gezien de handelwijze van die joden, in de naaste toekomst uitzien?
16 Nadat in 607 v.G.T. de religie was gevallen die te Jeruzalem door de joden die de Wet trotseerden, was georganiseerd, vluchtten de joden naar Egypte. Vermeden zij echter datgene waar zij zo’n afschuw van hadden? Hadden zij de beste weg, de juiste weg, gekozen? Beslist niet, wanneer wij in aanmerking nemen dat zij een ontzettend schouwspel werden van wat er met religieuze mensen gebeurt die weigeren Jehovah’s Woord te gehoorzamen. Hoewel Jeremia gedwongen werd in Egypte te wonen, hield hij er daar niet mee op te profeteren. Jehovah’s geest bleef Jeremia ertoe aansporen te profeteren, ja, tegen de ongelovige joodse vluchtelingen en tegen hun uitverkoren land, dat hun als woonplaats was gegeven. Zijn geïnspireerde geschriften zijn tot in deze kritieke tijd blijven bestaan. Ze dienen als een waarschuwing voor de hedendaagse tegenhangers van die opstandige joden in Jeremia’s tijd. Wat kunnen wij met het oog hierop in de onmiddellijk voor ons liggende dagen verwachten?
17. Welke handelwijze kunnen wij niet van de zijde van overlevende ooggetuigen van de vernietiging van de christenheid verwachten, en waarom niet?
17 Wij kunnen de vernietiging verwachten van het invloedrijkste deel van de Georganiseerde Religie, namelijk de christenheid, met haar gehele babel van sekten en religieuze groeperingen. Dit zal op Jehovah’s onveranderlijke tijd gebeuren. De vraag is derhalve: Wanneer dit gebeurt, welke handelwijze zullen alle getuigen van die verbazingwekkende gebeurtenis dan volgen? Te oordelen naar het patroon dat in 607 v.G.T. door Ismaël en Johanan en hun volgelingen werd gesteld, die weigerden Jehovah’s raad op te volgen, kunnen wij niet verwachten dat een ongeteld grote schare van zulke ooggetuigen zich tot het ware christendom zal wenden dat door de hedendaagse Jeremiaklasse en hun loyale metgezellen wordt beoefend. Het ware christendom is verweven met de aanbidding van Jeremia’s God, Jehovah, de hemelse Vader van Jezus Christus. Deze Jezus sprak over de aanbidding van Jehovah toen hij tot de vrouw bij de bron in Samaria zei: „Het uur komt, en is nu, waarin de ware aanbidders de Vader met geest en waarheid zullen aanbidden, ja, want de Vader zoekt zulke mensen om hem te aanbidden. God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden.” — Joh. 4:23, 24.
18. Van wie was Jezus Christus toen hij op aarde was een getuige, en wie moeten thans evenals hij getuigen zijn?
18 Zelfs een christen kan de aanbidding van Jehovah als God niet terzijde schuiven. In Openbaring 1:5 noemde de Zoon van God zichzelf „Jezus Christus, ’de Getrouwe Getuige’”. Toen hij als mens op aarde was, was hij een jood, een Israëliet, tot wiens natie de woorden van Jesaja 43:10 werden gericht: „’Gij zijt mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb.’” Jezus toonde dat hij een getrouwe en waarachtige getuige van Jehovah God was. Zijn ware discipelen in deze tijd moeten dezelfde soort van getuigen zijn, Jehóvah’s getuigen.
19. Zullen overlevende ooggetuigen van de vernietiging van de christenheid daarna naar Jehovah’s Getuigen stromen, en welke hoop hebben andere religieuze stelsels aan overlevenden te bieden?
19 Wij kunnen geen profetische bijbelse schriftplaatsen aanhalen waaruit blijkt dat een groot aantal vroegere aanhangers van de christenheid zich na de ondergang van de hedendaagse tegenhangster van het Jeruzalem uit de oudheid in de naderende „grote verdrukking”, zal bekeren en zich aan de zijde zal scharen van de vervolgde christenen die als Jehovah’s Getuigen bekendstaan. Velen zullen misschien jammeren over het gemis van eventuele voordelen die zij als gevolg van de vurige vernietiging van de materialistische christenheid hebben verloren, evenals dit het geval was met de kooplieden die volgens de beschrijving in Openbaring hoofdstuk 18 over de verbranding van Babylon de Grote jammerden. Zij hadden de mogelijkheid verloren voordelige zaken met haar te doen. Het is mogelijk dat sommige religieus gezinde personen naar bepaalde niet-christelijke religies zullen stromen die de vernietiging van de christenheid gedurende korte tijd overleven. Zulke personen zullen alleen maar in een ander religieus stelsel terechtkomen dat ten ondergang is gedoemd, aangezien ze allemaal deel uitmaken van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Alle onderdelen van haar zijn uiteindelijk tot de vernietiging gedoemd!
20. Hoe kunnen wij te weten komen welke weg de overlevenden van de vernietiging van Babylon de Grote zullen inslaan?
20 Waarheen zullen overlevenden van de vernietiging van Babylon de Grote vervolgens gaan? Wat geven de geïnspireerde profetische Geschriften te kennen? Willen en kunnen zij zich aan de zijde scharen van degenen die door Jeremia en zijn secretaris Baruch werden afgebeeld? De profetische gebeurtenissen gedurende de laatste dagen van die aanbidders van Jehovah geven het antwoord.
[Illustratie op blz. 13]
Laten wij niet zijn als de joden in Jeremia’s tijd, die de wet trotseerden