De juiste route moet nu worden uitgekozen
1, 2. (a) Wat voor soort van wereld zal er volgens de voorzegging van de bijbel binnenkort met betrekking tot aanbidding bestaan? (b) Waarom is thans de dringende tijd aangebroken om een beslissing te nemen met betrekking tot de handelwijze die gevolgd moet worden?
ZOALS de gepubliceerde feiten te kennen geven, aanbidt de grote meerderheid van de mensheid niet de God van de bijbel. Gedurende de gehele afgelopen geschiedenis hebben de meeste bewoners der aarde dit nooit gedaan. De georganiseerde religie van de christenheid beweert dit wel te doen. Enkele andere religieuze stelsels zullen dit misschien ook beweren omdat ze op zijn minst aan een gedeelte van de bijbel vasthouden. Zal het echter veel verschil uitmaken wanneer allen die een religie belijden, worden vernietigd of ertoe worden gedwongen hun vorm van aanbidding op te geven? Wat voor soort van wereld zal dat dan eigenlijk zijn? Het zal de soort van wereld zijn die volgens de bijbel binnenkort zal verschijnen, een niet-religieuze wereld die slechts kort zal bestaan.
2 Ze zal echter openlijker dan ooit „de god van dit samenstel van dingen” aanbidden, en de bijbel, die deze „god” identificeert, zegt dat hij Jehovah’s grote tegenstander, Satan de Duivel, is (2 Kor. 4:4). Jezus Christus noemde hem de „heerser van deze wereld” (Joh. 12:31; 16:11). Wanneer binnenkort de gehele wereld gedwongen wordt deze namaak-„god” te aanbidden, wat zal iemand die nu bij de gedachte hieraan verbijsterd is, dan doen? Waartoe zal hij de religieuze kracht bezitten? Goedbeschouwd is het nu de dringende tijd om een beslissing te nemen!
3. Hoe lang van tevoren nam Jehovah zijn beslissing voordat hij deze ten aanzien van de natiën ten uitvoer legde?
3 Joël 3:14 voorzegt: „Menigten, menigten zijn in de laagvlakte der beslissing, want de dag van Jehovah is nabij in de laagvlakte der beslissing.” The Living Bible geeft een ruimere weergave van Joël 3:14 en zegt: „Menigten, menigten, wachtend in het dal op het vonnis van hun ondergang! Want de Dag van de Heer is nabij, in het Dal des Oordeels.” The Bible in Living English, door Byington, spreekt over de „Beslissingsvallei”. De profeet Joël voltooide zijn boek omstreeks 820 v.G.T. Dit was ruim tweehonderd jaar voordat Jehovah zijn typologische „beslissing” ten aanzien van de natiën in die oude tijd ten uitvoer legde.
4. (a) Hoe heeft Jehovah ons in dit opzicht een goed voorbeeld gegeven? (b) Hoe heeft Baruch, de zoon van Neria, ons een goed voorbeeld gegeven?
4 Jehovah heeft ons een goed voorbeeld gegeven. Hij had zijn beslissing van tevoren genomen en deze openlijk bekendgemaakt. Thans, in een tijd die niet minder kritiek is, moet elkeen van ons een persoonlijke beslissing nemen voordat de komende wereldcatastrofe toeslaat. De gedachte dat iemand dan plotseling de handelwijze waarin hij heeft volhard, zou kunnen veranderen en de juiste beslissing zou kunnen nemen, als gevolg waarvan hij eraan zou ontkomen in de rampspoed te delen, is een gevaarlijke zelfmisleiding. Baruch, de zoon van Neria, handelde voorbeeldig door achttien jaar vóór de internationale rampspoed waarover hij in 625 v.G.T. was ingelicht, het juiste te doen. 625 v.G.T. was het vierde jaar van de regering van de op twee na laatste koning van het ten ondergang gedoemde Jeruzalem. Zijn naam was Jojakim, de zoon van Josía. Hij was in 628 v.G.T. op de troon gekomen, nadat zijn jongere broer Joahaz door farao Necho van Egypte was onttroond en naar Egypte was weggevoerd.
5, 6. (a) Waarom was het jaar waarin Jehovah’s woord, bestemd voor Baruch, tot Jeremia kwam, een kritiek jaar? (b) Hoe voelde Baruch zich toen, volgens Jeremia 45:1-3?
5 Nadat Jojakim drie jaar als een onderhorige vorst aan Egypte had geregeerd, ontving de profeet-priester Jeremia een boodschap van Jehovah voor zijn secretaris, Baruch de zoon van Neria. Voor koning Jojakim was nu het vierde jaar van zijn regering aangebroken. Dat was een kritiek jaar, want in dat jaar (625 v.G.T.) werd Nebukadnezar, de zoon van Nabopolassar, koning van Babylon. De koning van Jeruzalem zou nu rekening moeten houden met de heerser van de Derde Wereldmacht, Babylon, de veroveraar van het Assyrische Rijk. Laten wij in dit verband Jeremia 45:1-3 lezen:
6 „Het woord dat de profeet Jeremia sprak tot Baruch, de zoon van Neria, toen hij deze woorden uit de mond van Jeremia in een boek opschreef in het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josía, de koning van Juda, zeggende: ’Dit heeft Jehovah, de God van Israël betreffende u gezegd, o Baruch: „Gij hebt gezegd: ’Wee mij toch, want Jehovah heeft droefheid aan mijn smart toegevoegd! Ik ben afgemat wegens mijn zuchten, en een rustplaats heb ik niet gevonden.’”’”
7. Hoe kan Baruch zich bij het zien van de verslechterende toestand van Jeruzalem gevoeld hebben, en welke uitwerking kunnen Jeremia’s steeds weer herhaalde boodschappen van ondergang, op Baruch gehad hebben?
7 Wij weten niet hoe lang Baruch tegen deze tijd reeds als Jeremia’s secretaris dienst had verricht, maar er lagen in zijn geval op zijn minst nog achttien jaar voor de boeg waarin hij de metgezel van de profeet zou zijn. Welke „smart” hij bij het zien van de verslechterende toestand van het koninkrijk Juda gevoeld heeft, kunnen wij niet te weten komen, maar afgezien daarvan moest hij nu de smartelijke boodschap van ondergang, zoals die door Jeremia werd gedicteerd, optekenen. Hij zal zich net zo hebben gevoeld als de profeet Jeremia toen hij het boek „Klaagliederen” schreef nadat Jeruzalem in 607 v.G.T. door de koning van Babylon was vernietigd. Jeremia’s aanhoudende en steeds weer herhaalde profetieën over naderend onheil kunnen Baruch hebben afgemat.
8. Welk voornemen onthulde Jehovah nu aan Baruch, maar wat zocht Baruch voor zichzelf?
8 Baruch had niet het vooruitzicht een „rustplaats” voor zichzelf te hebben. Jehovah merkte de innerlijke neiging van Baruch op en droeg Jeremia op tot hem te zeggen: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Zie! Wat ik heb opgebouwd, haal ik omver, en wat ik heb geplant, ruk ik uit, ja, zelfs het gehele land. Maar wat u betreft, gij blijft grote dingen voor u zoeken. Blijf ze niet zoeken.”’ — Jer. 45:4, 5.
9, 10. Waarom keurde Jehovah het terecht af dat Baruch destijds „grote dingen” voor zichzelf zocht?
9 Baruch wist welke „grote dingen” hij voor zichzelf zocht, alhoewel Jehovah ze niet tegenover hem met name noemde. Klaarblijkelijk was Jehovah er niet mee ingenomen, en daarom moest hij ze niet langer zoeken. Waarom was Jehovah er niet mee ingenomen?
10 Wegens het onmiddellijke voornemen dat Jehovah had. In datzelfde jaar had hij Nebukadnezar als koning van Babylon verwekt, degene die hij als de voltrekker van het oordeel aan Baruchs volk wilde gebruiken. Vooral vanaf de dagen van koning David (1077-1037 v.G.T.) had Jehovah het koninkrijk van Israël opgebouwd, maar nu stond hij op het punt zich van Nebukadnezar te bedienen om die koninklijke regering af te breken en 2520 jaar lang, of tot 1914 in onze eeuw, inactief te laten blijven. In 1473 v.G.T. had Jehovah de natie Israël in het Beloofde Land geplant, maar nu, na meer dan achthonderd jaar, stond hij op het punt ze uit te rukken. Zeventig jaar lang zouden er in het land van het koninkrijk Juda noch joden noch huisdieren zijn, terwijl zijn inwoners als ballingen in het land van Nebukadnezar vertoefden. Was het voor iemand die op de hoogte was van zulke ophanden zijnde dingen, omdat hij Jehovah’s voornemen kende zoals dit door Jeremia werd bekendgemaakt, wel een passende tijd om „grote dingen” op persoonlijk gebied voor zichzelf te zoeken? Helemaal niet!
11. Wat hing in Baruchs geval van het nemen van een juiste beslissing af, en wanneer moest hij die beslissing nemen?
11 Daarom zei Jehovah hem dat hij ermee moest ophouden zulke dingen te zoeken. En als Baruch er nu mee zou voortgaan zulke zelfzuchtige dingen te zoeken? Zou hij dan van harte kunnen instemmen met de boodschap waarvoor hij werd gebruikt om die op te tekenen en bekend te maken? Neen! Er zou dan beslist een bepaalde breuk tussen hem en Jehovah’s profeet Jeremia ontstaan. Wilde Baruch zich van ganser harte achter Jeremia en zijn boodschap opstellen, dan zou hij zelfzuchtige ambities de kop moeten indrukken. Er zouden nog achttien jaren verstrijken voordat de voorzegde rampspoed zou toeslaan, maar toch was het noodzakelijk dat Baruch nú een beslissing nam. Niets minder dan zijn leven, zijn „ziel” hing ervan af of hij de juiste beslissing zou nemen en eraan zou vasthouden. Hij moest deze beslissing nemen als hij wilde dat zijn banden met Jeremia niet verbroken zouden worden.
12. Waarom is het voor ons, evenals in het geval van Baruch, thans raadzaam niet langer „grote dingen” voor onszelf in deze wereld te zoeken?
12 Hoe komt de kritieke situatie waarin wij, ingelichte personen, ons thans bevinden, met die van Baruch overeen! En dit is vooral zo sinds het jaar 1914, want vanaf die tijd hebben Jehovah’s Getuigen gepredikt dat de christenheid, het hedendaagse tegenbeeld van het ontrouwe Jeruzalem, vernietigd zou worden door iemand die groter is dan Nebukadnezar, de thans regerende hemelse Koning, Jezus Christus. Het zou dus beslist niet raadzaam zijn wanneer iemand die in een verbondsverhouding tot God staat, in zo’n kritieke tijd als thans „grote dingen” in dit verbrokkelende samenstel van dingen zou zoeken. Het zou aantonen dat hij niet inziet dat wij in de „tijd van het einde” leven. Er zou door worden aangetoond dat hij geen geloof en vertrouwen heeft in de juistheid en actualiteit van de door de Jeremiaklasse bekendgemaakte boodschap over de ondergang van dit oude samenstel van dingen. Het leven, de „ziel”, van zo’n opgedragen persoon staat thans op het spel! Jehovah staat nu op het punt om via een tussenpersoon die machtiger is dan Nebukadnezar, Jezus Christus, zijn werk te doen dat erin bestaat omver te halen en af te breken. Willen wij te zamen met de hedendaagse tegenhangster van het afvallige Jeruzalem, de christenheid, terechtgesteld worden? Zo niet, dan moeten wij onze beslissing nemen terwijl er nog tijd voor is om te doen wat Jehovah Jeremia’s secretaris Baruch opdroeg te doen, en dat is: ophouden „grote dingen” in deze wereld te zoeken.
13. Waaraan moeten wij, te zamen met de Jeremiaklasse, thans een aandeel hebben?
13 Laten wij individueel in overeenstemming leven met de boodschap die door de Jeremiaklasse wordt bekendgemaakt. Laten wij zelfzuchtige ambities opgeven en onze genegenheid niet richten op de vergankelijke dingen van dit ten ondergang gedoemde samenstel van dingen. Dit betekent voor ons dat wij er te zamen met de Jeremiaklasse moedig aan moeten deelnemen voor Jehovah’s komende „dag der wraak” te waarschuwen. Wij dienen thans geen verdeeld hart te hebben. — Jes. 61:1, 2.
14, 15. (a) Wat zou Baruch, als een beloning voor gehoorzaamheid, als „buit” voor zichzelf hebben? (b) Is dit ook gebeurd?
14 Welk nut werpt het af dit te doen? Dit wordt uiteengezet in wat Jeremia vervolgens tot Baruch moest zeggen: „’Want zie, ik breng een rampspoed over alle vlees’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik wil u uw ziel ten buit geven in alle plaatsen waarheen gij mocht gaan.”’ — Jer. 45:5b.
15 Het is voor Baruch inderdaad zo afgelopen. Hierdoor wordt bewezen dat hij er niet te lang mee gewacht heeft de juiste beslissing te nemen. Dit wordt bevestigd in een eerder hoofdstuk, in Jeremia 43:5-7, waarin wordt verteld wat er gebeurde nadat Jeruzalem in 607 v.G.T. was verwoest. Wij lezen dat toen de bevreesde achtergebleven joden uit het land Juda vluchtten en naar Egypte trokken, zij „de profeet Jeremia en Baruch, de zoon van Neria” met zich meenamen. „En zij kwamen ten slotte in het land Egypte, want zij gehoorzaamden niet de stem van Jehovah, en zij kwamen geleidelijk tot aan Tachpanhes” in het noorden van Egypte. Daarna bleef Jeremia echter tot die ongehoorzame joden profeteren. — Jer. 43:8–44:30.
16. Wat kon Baruch van de zijde van de koning van Babylon verwachten indien hij nog in leven was toen deze Egypte veroverde?
16 Die eigenzinnige joden hebben zich niet lang aan de heerschappij door de Babylonische Wereldmacht kunnen onttrekken, want na verloop van tijd voegde Nebukadnezar Egypte aan het gebied van zijn rijk toe. Indien Jeremia en Baruch deze annexatie door Babylon hebben meegemaakt, zijn zij geen slachtoffers van Nebukadnezars toorn geworden. Hij had er redenen voor met welwillendheid aan hen te denken. Ter rechtvaardiging van Jehovah’s belofte in Jeremia 45:5 zou Baruch zijn „ziel” nog steeds als buit bezitten. Dan kon hij ten volle beseffen hoe verstandig en juist hij had gehandeld door een punt te zetten achter de ontijdige handelwijze om „grote dingen” voor zichzelf te zoeken.
17. Welk nut kunnen wij uit Baruchs gehoorzame handelwijze trekken, en wat zullen wij op grond van de illustratie die hij aldus verschafte, doen?
17 Kunnen wij thans werkelijk voordeel trekken van Baruchs gehoorzame onderworpenheid aan Jehovah’s corrigerende raad? Ja! Ongeacht hoe nauw wij met de Jeremiaklasse verbonden zijn, toch volgen wij pas de door God goedgekeurde handelwijze wanneer wij gedurende deze laatste dagen van de christenheid geen „grote dingen” voor onszelf trachten te verwerven. Onze „ziel”, ons leven als een persoon, is van veel grotere waarde dan „grote dingen” die gedoemd zijn met deze goddeloze wereld te verdwijnen, wanneer iedereen alles zal verliezen op enkel zijn „ziel” na. Om dan door God goedgekeurd te worden en als een „ziel” in leven te blijven, zal oneindig veel kostbaarder zijn dan nu een tijdlang welke vergankelijke dingen maar ook van de christenheid en alle Georganiseerde Religie te bezitten.
EEN VLOEK VERMIJDEN WEGENS HET NIET GEBRUIKEN VAN HET „ZWAARD”
18, 19. Waarom was Jehovah’s „dag der wraak” niet met de rampspoed over Juda en Jeruzalem voorbij?
18 Baruch en Jeremia treurden over de verwoesting van de stad Jeruzalem en de ontvolking van haar land. De nabijgelegen of omliggende heidense natiën waren echter heel blij over zo’n rampspoed voor het verbondsvolk van Jehovah (Ps. 83:6-8; 137:7). Egypte was er natuurlijk niet onverdeeld gelukkig mee, aangezien deze natie er blij om was dat Juda en Jeruzalem aan haar onderworpen en met haar verbonden waren. Bovendien had het koninkrijk Juda als een bufferzone tussen Egypte en de dreigende wereldmacht Babylon gediend. Toch had Egypte een schandelijk bericht voor zichzelf opgebouwd met betrekking tot de natie Juda en haar hoofdstad Jeruzalem, waar koningen uit Davids koninklijke geslachtslijn op „Jehovah’s troon” hadden gezeten. De gemene haat die de natiën jegens Jehovah’s verbondsvolk koesterden, ging niet ongemerkt aan hem voorbij, aangezien zijn aanbidding erbij betrokken was.
19 Toen Jehovah de koning van Babylon als zijn instrument gebruikte om het koninkrijk Juda omver te werpen, was zijn „dag der wraak” dus nog niet voorbij. De beker van nationale rampspoed die Juda en Jeruzalem te drinken hadden gekregen, moest terecht aan die kwaadwillige natiën worden doorgegeven, met het gevolg dat zij als haters van Jehovah omvergeworpen zouden worden.
20. (a) Welke door Jehovah geïnspireerde profetie moest Jeremia met betrekking tot die kwaadwillige natiën uiten? (b) Met betrekking tot wie werd Jeremia 48:10 uitgesproken, en bleken zij de vloek te verdienen?
20 Jehovah inspireerde Jeremia er dus toe zijn profetische uitspraken af te ronden door de gewelddadige omverwerping te voorzeggen van zulke goddeloze natiën als Egypte, Filistea, Moab, Ammon, Edom, Kedar en zelfs Elam (Jer. 46:1–49:39; 25:15-33). Jehovah had zich voorgenomen zich van de Babyloniërs onder koning Nebukadnezar te bedienen als degenen die het terechtstellings-„zwaard” tegen die natiën, die de ware God tartten, zouden zwaaien. Daarom inspireerde Jehovah Jeremia ertoe met betrekking tot die terechtstellingslegers te zeggen: „Vervloekt zij degene die de opdracht van Jehovah nalatig uitvoert, en vervloekt zij degene die zijn zwaard van bloed weerhoudt!” (Jer. 48:10) Noch de Babyloniërs noch hun koning Nebukadnezar zijn onder die vloek gekomen, want zij zijn niet in gebreke gebleven hun van God afkomstige „opdracht” grondig ten uitvoer te brengen.
21. (a) Werden Jeremia en Baruch „vervloekt” omdat zij geen letterlijk „zwaard” gebruikten? (b) Zullen Jehovah’s Getuigen degenen zijn die zich van de christenheid ontdoen, of wie zullen dit doen?
21 Hoe staat het echter met ons in deze tijd? Zouden wij onder een overeenkomstige vloek kunnen komen omdat wij in gebreke blijven onze opdracht ten uitvoer te brengen, omdat wij terughoudend zouden zijn met betrekking tot het „zwaard”? Wij weten dat noch Jeremia noch Baruch een letterlijk zwaard tegen die vijandige natiën hebben gehanteerd. Dat was niet hun opdracht. Het waren de Babyloniërs, onder hun pas op de troon geplaatste heerser Nebukadnezar, die zo’n opdracht hadden ontvangen. De leden van de Jeremiaklasse in deze tijd zullen als Jehovah’s Getuigen geen gewelddadige hand tegen de christenheid, het tegenbeeld van het afvallige Jeruzalem en het daarmee verbonden rijk, opheffen. De voormalige politieke metgezellen van de christenheid zullen zich, te zamen met andere godloze elementen, meedogenloos van haar ontdoen, evenals de overgebleven natiën in de oudheid blij waren zich van de naburige stad Jeruzalem en haar koninkrijk, te ontdoen. — Openb. 17:12-18.
22. Wie zullen niet de hoge verwachtingen van de omverwerpers van alle Georganiseerde Religie delen, en welke houding zullen zij ten opzichte van de nieuwe regeringsautoriteiten aannemen?
22 Wat zal er na de vernietiging van de christenheid en alle andere delen van het wereldrijk van valse religie echter op het aardse tafereel achterblijven? Niet-religieuze politieke strijdkrachten, die het toezicht over alle menselijke aangelegenheden zullen overnemen! Zij zullen hierbij hoge verwachtingen koesteren met betrekking tot het uiteindelijke succes van hun krachtsinspanningen, terwijl zij zich opgelucht voelen dat zij niet langer naar het pijpen van de Georganiseerde Religie hoeven te dansen. (Vergelijk Ezechiël hoofdstuk 23.) De leden van de Jeremiaklasse en hun godvrezende metgezellen zullen zulke godtartende verwachtingen echter niet delen, ook al leggen zij jegens de nieuwe regerende machten, als de nieuwe „superieure autoriteiten”, een relatieve onderworpenheid aan de dag. — Rom. 13:1, 2.
23. Als gevolg waarvan zal dan ook de rest van Jehovah’s „dag der wraak” in vervulling gaan?
23 Jehovah’s „dag der wraak” zal dan reeds zijn begonnen, maar deze eindigt niet met de vernietiging van de Georganiseerde Religie, het wereldrijk van valse religie. Deze dag zal voortduren totdat de goddelijke „wraak” volledig over alle tegenstanders van Jehovah’s universele soevereiniteit is uitgestort. Eerst zullen zij echter trachten de Jeremiaklasse en hun loyale metgezellen zover te brengen dat zij zich onvoorwaardelijk naar het goddeloze samenstel van dingen schikken, evenals Johanan en zijn volgelingen Jeremia en Baruch in hechtenis namen en met geweld meevoerden naar Egypte. Aangezien zij hierin niet zullen slagen, zullen zij een totale aanval op die standvastige aanbidders van Jehovah ondernemen. Evenals de internationale horden onder Gog van het land Magog zullen zij trachten het geestelijke paradijs van Jehovah’s overblijfsel en hun onafscheidelijke metgezellen binnen te vallen. Door het op deze wijze gemunt te hebben op absolute wereldoverheersing, geven zij er blijk van dat het hun verdiende loon is dat Jehovah’s wraak over hen wordt uitgestort. — Ezech. 38:1–39:20.
24. Wie zullen dan een tegenaanval ondernemen, en zullen zij een gerechtvaardigde ’vervloeking’ wegens nalatigheid of terughoudendheid over zich brengen?
24 Wat volgt er dan? Openbaring 19:11-21 toont aan dat Jezus Christus, een veroveraar die groter is dan koning Nebukadnezar, met zijn legers van engelen een tegenaanval zal doen. Zij zullen niet onder een vloek komen vanwege nalatigheid in het nakomen van hun opdracht van Jehovah. Zij zullen geen vloek verdienen omdat zij het terechtstellings-„zwaard” ervan weerhouden vijandelijk bloed te vergieten (Jer. 48:10). Zij zullen Jehovah’s wraak aan de agressieve natiën voltrekken. Als beloning hiervoor zullen zij gezegend worden met een glorieuze overwinning, tot eeuwige rechtvaardiging van Jehovah God.
25. Hoe moeten Jehovah’s Getuigen dan Jeremia navolgen nadat hij naar het land was gesleurd waartegen hij had geprofeteerd?
25 Sinds het jaar 1914 leven wij in „de tijd van het einde” (Dan. 12:4). Vandaar dat de leden van de Jeremiaklasse en hun opgedragen metgezellen thans de aandacht van de wereld moeten vestigen op het dreigende „zwaard”, het instrument dat Jehovah gedurende de naderende „grote verdrukking” zal gebruiken om zijn vijanden terecht te stellen (Matth. 24:21). Zij moeten Jeremia navolgen, die, nadat hij met geweld uit het land Juda was gesleurd, bekendmaakte dat het dreigende „zwaard” van koning Nebukadnezar zich tegen het land zou keren waarheen men hem tegen zijn wil had gebracht, namelijk Egypte, alsook tegen Filistea, Moab, Ammon, Edom en andere vijandige landen. Zelfs thans, voordat de „grote verdrukking” uitbreekt, hebben zij het van God afkomstige bevel ontvangen „de dag der wraak van de zijde van onze God”, die over de Georganiseerde Religie en alle wereldse natiën zal komen, „uit te roepen” (Jer. 46:1–49:39). Hun „opdracht” is de waarschuwende boodschap te laten weerklinken: „Jehovah heeft een dag van wraak, een jaar van vergeldingen voor het rechtsgeding over Sion.” — Jes. 34:8.
26, 27. Welke woorden die Jehovah tot Ezechiël als wachter sprak, moet de Jeremiaklasse thans ter harte nemen?
26 Thans zijn Jezus’ profetische woorden in Lukas 21:22 van toepassing: „Dit zijn dagen waarin aan de gerechtigheid wordt voldaan, opdat alles wat geschreven staat, wordt vervuld.” Voor de Jeremiaklasse is thans in het bijzonder de tijd aangebroken de woorden ter harte te nemen die Jehovah heeft gesproken tot Ezechiël, die in 613 v.G.T., zeven jaar voordat Jeremia onvrijwillig naar Egypte werd meegevoerd, begon te profeteren:
27 „’Wat nu de wachter betreft, ingeval hij het zwaard ziet komen en hij werkelijk niet op de horen blaast en het volk zelf helemaal geen waarschuwing krijgt en er een zwaard komt en een ziel van hen wegneemt, moet deze zelf wegens zijn eigen dwaling worden weggenomen, maar het bloed ervan zal ik terugeisen van de hand van de wachter zelf.’ Wat nu u betreft, o mensenzoon, tot een wachter heb ik u gemaakt voor het huis van Israël, en uit mijn mond moet gij het woord horen en hen mijnentwege waarschuwen. Wanneer ik tot een goddeloze zeg: ’O goddeloze, gij zult beslist sterven!’ maar gij werkelijk niet vrijuit spreekt om de goddeloze te waarschuwen voor zijn weg, zal hijzelf als een goddeloze in zijn eigen dwaling sterven, maar zijn bloed zal ik van uw eigen hand terugeisen. Maar wat u aangaat, ingeval gij werkelijk een goddeloze waarschuwt voor zijn weg, opdat hij zich ervan afkere, maar hij zich werkelijk niet afkeert van zijn weg, zal hijzelf in zijn eigen dwaling sterven, terwijl gijzelf stellig uw eigen ziel zult bevrijden.” — Ezech. 33:6-9; vergelijk Ezechiël 9:2-10.
28. Welke verlangen koesteren de Jeremiaklasse en hun metgezellen in dit opzicht, maar wat zou er kunnen gebeuren, en wat zou dit voor hen betekenen?
28 De leden van de Jeremiaklasse in deze tijd en hun welwillende medewerkers willen niet op zo’n manier bloedschuld op zich laden. Dit zou echter gemakkelijk kunnen gebeuren. Indien zij er wegens mensenvrees terughoudend in zouden zijn alle volken over het „zwaard” van Jehovah’s „dag der wraak” in te lichten, en aldus in gebreke zouden blijven hun „opdracht” ten uitvoer te brengen, zouden zij tonen dat zij het verdienen door hem vervloekt te worden. Dit zou voor hen betekenen dat zij er wegens hun plichtsverzuim niet voor in aanmerking komen in leven te blijven.
29. Welke keus moeten degenen die het leven zoeken, thans maken ten einde het te vermijden de weg op te gaan die achteloze mensen na de vernietiging van de Georganiseerde Religie zullen inslaan?
29 Wanneer in de snel naderende „grote verdrukking” het „zwaard” van goddelijke wraak alle Georganiseerde Religie neerslaat, zullen degenen die geen acht hebben geslagen op de woorden van Jehovah’s „wachter”, de Jeremiaklasse, toevlucht zoeken bij de ten ondergang gedoemde politieke elementen — hetgeen hun stellige vernietiging tot gevolg zal hebben in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon (Openb. 16:14, 16). Willen wij het vermijden die weg met hen in te slaan, dan moet de juiste route nu worden uitgekozen terwijl die keus nog steeds gemaakt kan worden. Wanneer degenen die het leven zoeken, deze weg zijn ingeslagen, zullen zij hun route nooit hoeven te wijzigen.
(Het laatste artikel van deze serie over Jeremia’s profetie zal later worden gepubliceerd.)
[Illustratie op blz. 20]
Gods „dag der wraak” is geen tijd om „grote dingen” voor zichzelf te zoeken
[Illustratie op blz. 21]
Laten wij nooit nalatig zijn met betrekking „de opdracht van Jehovah”