Bolwerken van valse religie overal ter wereld vonden hun oorsprong in Babylon
DE TIJD: iets meer dan honderd jaar na de Vloed. DE PLAATS: ergens in Mesopotamië. Een grote schare mensen staat als het ware op de drempel van een uitgestrekte, onbevolkte aarde. Zij hebben schitterende mogelijkheden. Hun voorvaders waren onder leiding van Noach, die nog steeds bij hen is, door Jehovah God gespaard toen hij een „wereld van goddeloze mensen” vernietigde, en zij waren op een gereinigde aarde geplaatst. Alle valse aanbidding was vernietigd. Inderdaad was de reine aanbidding weer door Noach en de zeven andere overlevenden van de Vloed hersteld toen zij Jehovah dankoffers brachten voor zijn wonderbaarlijke redding. — Gen. 8:20, 21; 9:28.
Onder deze bevolking die thans een behoorlijke omvang heeft bereikt, komen zeventig familiehoofden, die het voorrecht hebben gesmaakt onder leiding van Gods dienstknecht en profeet Noach te leven en op te groeien, op het eerste plan. Zij zijn in de gelegenheid geweest goed op de hoogte te raken met de rechtvaardige door God ingestelde wetten en de door Noach geschapen precedenten waardoor zij zich dienen te laten leiden bij het besturen van de mensenmaatschappij, en zij weten welke gevolgen de ongehoorzaamheid van de wereld van voor de Vloed heeft gehad. Zij zijn toegerust om op aarde de reine aanbidding in stand te houden.
Noach stelt hen er nu van op de hoogte, dat het ogenblik is aangebroken om een belangrijk bevel van God ten uitvoer te brengen. Zij moeten niet in elkaars omgeving blijven, maar zich over de aarde verspreiden, deze met rechtvaardige aanbidders van Jehovah God bevolken en zijn aanbidding over de gehele aarde vestigen. Indien deze familiehoofden dit gebod gehoorzaam opvolgen, kunnen zij op wereldomvattende schaal bolwerken van de ware aanbidding in het leven roepen. Deze moeten voor alle nog ongeboren natiën als centra dienen voor het verbreiden van kennis van God en van de vereisten der ware religie. Wat een schitterend erfdeel voor hun kinderen! Deze bolwerken moeten standhouden tegen Satan de Duivel, die zo mogelijk de valse religie weer wil invoeren. Hoe wijs heeft Jehovah voorzieningen getroffen om hen te beschermen tegen een herhaling van de situatie van voor de Vloed, toen een wereld in slavernij verkeerde aan valse religie en onbekendheid met de grote Schepper en Levengever! — Gen. 4:26; 6:5, 13.
Mensen die op de hoogte zijn van het bijbelse verslag, weten, dat het de meesten van deze zeventig familiehoofden en leiders aan geloof in God ontbrak. Gods naam en aanbidding namen in hun hart niet de eerste plaats in. Zij hadden niet het welzijn van de kinderen van toekomstige generaties op het oog. Zij lieten zich door vrees en zelfzucht tot oppositie tegen God brengen en voerden hun opdracht niet uit. In plaats daarvan moesten zij met geweld, door een verandering in hun taal, over vele delen van de aarde verstrooid worden. Daar vestigden zij bolwerken van valse religie die er de oorzaak van zijn dat de natiën der aarde van de ware God zijn afgedwaald, hetgeen de mensheid zeer veel verdriet en ellende heeft bezorgd.
BABYLON HET CENTRALE BOLWERK
Wanneer wij het bijbelse verslag bestuderen, onthullen de feiten dat Gods tegenstander, de Grote Slang, Satan de Duivel, ongezien op een kans loerde de mensheid zijn geest in te blazen, net zoals hij dit oorspronkelijk met Adam en Eva had gedaan. Hij wist dat indien hij deze geconcentreerde kern van het mensdom op dit punt in zijn macht zou kunnen krijgen door valse religie in te voeren, hij al een heel eind op weg zou zijn naar de verwezenlijking van zijn doel latere generaties overal op aarde aan zijn leiband te laten lopen. Hij maakte gebruik van hun vrees en terughoudendheid als pioniers voor Gods aanbidding naar de uitgestrekte, onbevolkte gebieden van de aarde te trekken. Bovendien deed hij een beroep op hun zelfzucht door het verlangen in hen te wekken zich een naam te maken. Nimrod bezat precies de juiste geestesgesteldheid om zich als Satans werktuig te laten gebruiken ten einde hen hiertoe aan te moedigen. Onder hem — hij had zichzelf tot koning opgeworpen — begonnen zij zich in hun oppositie tegen God en zijn getrouwe dienstknechten Noach en Sem, zeer op zichzelf te beroemen. Zij werden ertoe gebracht te geloven, dat één groot bolwerk, de stad Babel met haar toren, hen in staat zou stellen de beperkende bepalingen waaraan hun zelfzuchtige activiteiten als gevolg van Gods wetten onderhevig waren, op te heffen en zich voor zijn oordelen te vrijwaren. Zij dachten dat zij de ware aanbidding en tevens degenen die hiervoor pal stonden, door deze gezamenlijke krachtsinspanning van de aarde zouden kunnen laten verdwijnen. — Gen. 11:2-4; 10:8-10, NW.
Gaf God Noach en Sem het bevel ten strijde te trekken en hun toren en stad te vernietigen? Neen. Zoals God zei, zouden de bouwers, tenzij hij zelf handelend tegen hen optrad, hebben kunnen doen wat zij maar wilden. Door hun taal te verwarren, dwong Jehovah hen zelf zich in verschillende richtingen te verspreiden. De taal van Noach en Sem, die pal stonden voor de ware aanbidding van Jehovah, werd niet verward en hun gezinnen werden niet verspreid. Voor het merendeel vestigden Sems afstammelingen zich in het eigenlijke Mesopotamië, maar de zoons van Jafeth en Cham verhuisden naar andere delen van de aarde. — Gen. 11:5-9.
Wij bemerken dan ook, dat de ware religie, ondanks veel oppositie van de zijde der Babyloniërs en anderen die zich in hun omgeving vestigden, door Sem en een getrouwe reeks van afstammelingen, onder wie Abraham, in het gebied van Mesopotamië werd beoefend, terwijl de valse religie zich over alle delen der aarde verbreidde. In plaats dat deze verstrooiden dus wegtrokken om op aarde bolwerken van de ware religie te vestigen, welke voor hun nakomelingen vele zegeningen met zich zouden hebben meegebracht, voerden zij de valse religie van Babylon (Babel) mee. Hoewel zij hun gedachten in verschillende talen onder woorden brachten, hadden zij dezelfde Babylonische ideeën, waardoor zij, overal waar zij zich vestigden, bolwerken van valse religie in het leven riepen. Dit vormde het begin van het wereldomvattende rijk van valse religie. En hoewel zich later variaties ontwikkelden, was het in werkelijkheid één religie die in strijd was met Jehovah God en bestuurd werd door zijn tegenstander Satan de Duivel. — Gen. 10:32.
Ten bewijze van deze uitbreiding van valse religie tot een wereldomvattend rijk, dat een geweldige invloed heeft uitgeoefend op elke fase van het leven van de mensen over wie het het bewind heeft gevoerd, citeren wij het volgende uit The Americana Annual 1962:
De beroemde assyrioloog professor S. N. Kramer van de universiteit van Pennsylvanië, oppert het denkbeeld dat de Indus-beschaving van 2500 tot 1500 v. Chr. haar oorsprong heeft gevonden in een oudere Mesopotamische (pre-Sumerische) beschaving die naar de Indus-vallei gevlucht was toen de Sumeriërs in groten getale naar Mesopotamië trokken. Hij vermoedt dat de Indus-beschavingen door de mensen werden gesticht die soms naar El-Obeid, een plaats in zuid-Mesopotamië (Irak) waarop men hun cultuur heeft kunnen terugvoeren, ’Obeiders’ worden genoemd.
In India hebben rijksarcheologen de havenstad Lothai uit het 3de millennium v. Chr., gelegen aan de westkust ten noorden van Bombay, opgegraven. . . . Bovendien blijkt er verband te bestaan met het ver verwijderde Assyrië en Egypte, . . . De stad, die op bakstenen terrassen werd gebouwd, onthult een sterk ontwikkeld gevoel voor stadsaanleg en stedelijke hygiëne. — Onder „Archeologie”, bladzijde 44, de paragrafen 2-4.
NIMROD TOT EEN GOD EN EEN VALS „ZAAD” GEMAAKT
Nimrod bleef de eerste koning van Babylon. Als de grote jager en koning in strijd met Jehovah en als stichter van het oude, oorspronkelijke Babylonische Rijk zal hij hoog in aanzien hebben gestaan. Daar hij weigerde Jehovah als de ware God te erkennen, zullen de Babyloniërs geneigd zijn geweest Nimrod te aanbidden. Toen hij stierf, zullen zij hem vergoddelijkt hebben en hem tot de beschermgod van de stad Babylon hebben gemaakt. — Gen. 10:9, NW.
Meer dan 1500 jaar later, toen Babylon in de dagen van koning Nebukadnezar II, die in de bijbel wordt genoemd, het toppunt van zijn glorie bereikte, was de hoofdgod van de koningsstad Mardoek. Zijn tempel aldaar werd E-sag-ila (wat „Verheven huis” betekent) genoemd, terwijl de toren hiervan E-temen-an-ki („Huis der grondvesting van hemel en aarde”) heette. Het is interessant in verband met de god Mardoek, die in de bijbel Merodach (Jer. 50:1, 2) wordt genoemd, het volgende commentaar te lezen:
Nimrod is vereenzelvigd met Merodach, de god van Babylon . . . Hij is vereenzelvigd met Gilgamesj, de held van het epos dat het Babylonische Zondvloedverhaal bevat . . . met verschillende historische koningen van Babylonië, . . . — The Encyclopædia Britannica, Deel 19, uitgave van 1911, blz. 703.
Met betrekking tot Nimrods identiteit bestaan thans twee theorieën: . . . Degenen die Nimrod met Mardoek vereenzelvigen, [verklaren] echter, dat . . . de [spijkerschrift]tekens welke de naam vormen van Mardoek, die ook als een jager wordt voorgesteld, fonetisch als „Amar Ud” worden gelezen; en ideografisch kunnen ze als „Namr Ud” — in het Hebreeuws „Nimrod” — worden gelezen. — The Jewish Encyclopedia, Deel 9, blz. 309.
Hoewel Alexander Hislop, de auteur van The Two Babylons, de naam Nimrod van Nimr, „luipaard”, en rada of rad, „onderwerpen”, afleidt, vereenzelvigt hij Nimrod toch met de god Merodach. „Er bestaat geen twijfel over”, zo zegt hij, „dat Nimrod een opstandeling was, en dat zijn opstandigheid in oude mythen verheerlijkt werd; in die hoedanigheid was zijn naam evenwel niet Nimrod, maar Merodach, of, zoals onder de Romeinen, Mars, ’de opstandeling’; of onder de Oscen van Italië, Mamers . . ., ’De veroorzaker van opstand’.” — Blz. 44, voetnoot, van The Two Babylons.
In ’s mensen oorspronkelijke hof van Eden deed God een belofte. Deze belofte staat in Genesis 3:15 (NW), waar God de Grote Slang, Satan de Duivel, ter dood veroordeelde omdat hij het volmaakte mensenpaar, Adam en Eva, ertoe gebracht had samen met hem tegen hun Schepper in opstand te komen. Hij zei: „Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen.” In tegenstelling tot mensen van thans die beweren dat het verslag over de hof van Eden slechts een mythe is, waren de mensen destijds, in de dagen van Nimrod, goed op de hoogte van dit geschiedkundige gebeuren en wisten zij heel goed dat God die belofte had gedaan. In plaats dat zij daarom zeiden dat er nooit iets dergelijks was beloofd, moesten zij de betekenis van de belofte verdraaien en deze ten onrechte op zichzelf van toepassing brengen. Toen Nimrod een „machthebber op de aarde” werd doordat hij zich een machtig jager betoonde en zich tot de eerste koning van Babylon opwierp, werd het voor de Babyloniërs gemakkelijk deze omstandigheid aan te grijpen om op de werkelijke vervulling van de Edense profetie vooruit te lopen. In overeenstemming met hun zelfzuchtige wens zich een naam te maken, werd het voor hen een uiting van patriottische, ja, nationalistische gevoelens, de profetie betreffende het zaad van de vrouw op Nimrod van toepassing te brengen. Een dergelijke mening moet natuurlijk door Nimrod aangemoedigd zijn, want ze zou de band tussen de mensen enerzijds en hem en zijn opvolgers in het koningschap anderzijds verstevigen. Uit Noachs zegen was gebleken, dat het zaad via de geslachtslijn van Sem en niet via de geslachtslijn van Cham, Nimrods grootvader, zou komen. Doordat de Babyloniërs de profetie in Genesis 3:15 (NW) op Nimrod van toepassing brachten, beweerden zij in feite ten onrechte dat het zaad van de vrouw Chamitisch, een Kuschiet, zou zijn. En indien de legenden dat Nimrod een gewelddadige dood is gestorven, op waarheid berusten, kan dit bovendien door de Babyloniërs zijn uitgelegd als de voorzegde daad van de Grote Slang die erin zou bestaan dat hij de hiel van het zaad van de vrouw zou vermorzelen. — Gen. 9:18, 24-27.
DE OPKOMST VAN DE „MOEDER EN ZOON”-AANBIDDING
Hoewel de bijbel zelfs geen melding maakt van Nimrods moeder, volgt uit alles toch, dat zij als de „vrouw” beschouwd zal zijn, als de moeder van het zaad dat de Grote Slang in de kop zou vermorzelen. Zij zal hierdoor in de glorie van haar zoon, Nimrod, hebben gedeeld. Bijna zeker zal men haar vereerd en mogelijkerwijs tot godin verheven hebben. Dit zal tot de aanbidding van moeder en zoon geleid hebben. Het kan de reden zijn, waarom de vrouw van Kusch Semiramis of Z’emir-amit werd genoemd. De naam betekent „De takdrager”. De symbolische tak zou dan Nimrod zijn als degene die vrede zou brengen en de ellende op deze wereld zou doen verdwijnen.
In verband hiermee lezen wij op de bladzijden 20 en 21 van The Two Babylons:
De Babyloniërs aanbaden in hun volksreligie in de allereerste plaats een Godin-Moeder en een Zoon die in schilderingen en in beelden als een baby of kind in de armen van zijn moeder werd voorgesteld . . . Vanuit Babylon heeft deze aanbidding van Moeder en Kind zich tot de einden der aarde verbreid. In Egypte werden de Moeder en het Kind onder de namen Isis en Osiris aanbeden. In India, zelfs tot op de huidige dag, als Isi en Isvara; in Asia als Cybele en Deoius; in het heidense Rome als Fortuna en Jupiter-puer, of Jupiter, de jongen; in Griekenland als Ceres, de Grote Moeder, met de baby aan haar borst, of als Irene, de godin van de vrede, met de jongen Ploutos in haar armen; en zelfs in Tibet, in China en in Japan aanschouwden de jezuïetenmissionarissen tot hun grote verbazing de tegenhangster van de Madonna en haar kind, even devoot aanbeden als in het pauselijke Rome zelf; Sji-wang-moe, de Heilige Moeder in China, werd afgebeeld met een kind in haar armen en een aureool om zich heen, precies alsof er een rooms-katholiek kunstenaar in dienst was genomen om haar gestalte te geven.
Er zijn redenen te geloven dat het origineel van die zo alom aanbeden moeder de reeds genoemde Semiramis was, die, naar algemeen bekend is, door de Babyloniërs en andere oosterse natiën werd aanbeden, en wel onder de naam Rhea, de grote Godin-„Moeder”.
Daar Nimrods moeder de vrouw van Kusch was, was zij een kleindochter van Noachs vrouw, die net als de vissen de grote vloed overleefde. Merk eens op hoe de heidense Babylonische religie bij de vergoddelijking van Semiramis van dit feit gebruik maakte:
Hiervan zijn ons reeds bewijzen verschaft door [de oude Griekse historicus] Herodotus, die aan haar de oevers toeschrijft welke de Eufraat in haar bedding hielden (i. 184) en van haar naam weet te vertellen dat deze op een poort van Babylon voorkwam (iii. 155). . . . volgens de legenden was Semiramis zowel in haar geboorte als in haar verdwijnen van de aarde een godin, de dochter van de visgodin Atargatis, en stond zij zelf in relatie tot de duiven van Isjtar of Astarte. — The Encyclopædia Britannica, Deel 24, uitgave van 1911, blz. 617.
Men kan gemakkelijk zien hoe de valse religie verder tot ontwikkeling kwam en met de oorspronkelijke Babylonische denkbeelden als basis leerstellingen opbouwde die thans in alle religiën van de wereld zijn terug te vinden. De leerstelling van de drieëenheid, die later tot een steunpilaar van het vals-religieuze bolwerk van de christenheid werd gemaakt, is hiervan een in het oog springend voorbeeld. In het Babylonische stelsel van valse aanbidding zou Nimrod, als de eerste sterfelijke mens die na de Vloed vergoddelijkt zou worden, „de vader der goden” worden. Evenzo zou de zogenaamde Semiramis „de moeder van god” of „de moeder der goden” worden. In de religie van Kusch en zijn vrouw en Nimrod zou dus een grotere heerlijkheid en belangrijkheid aan de zoon Nimrod worden toegekend, evenals de christenheid in de drieëenheidsleer van „God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest”, meer aandacht aan de Zoon dan aan de Vader besteedt. In sommige delen van de christenheid wordt echter de Maagd-Moeder meer vereerd dan de Zoon of de Vader; er wordt dan geleerd, dat in werkelijkheid de Moeder degene is die de Grote Slang in de kop zal vermorzelen, en zij wordt als de Moeder van God verheerlijkt. — Gen. 3:15, Douay; zie tevens de voetnoten in de Petrus Canisius Vertaling en De Katholieke Bijbel.
Welk een slecht begin werd de natiën gegeven! In plaats dat ze een erfdeel van waarheid uit bolwerken van ware aanbidding ontvingen, erfden ze door de zelfzuchtige, ontrouwe ongehoorzaamheid van hun voorvaders, van vals-religieuze centra bedrog en goddeloze praktijken. Werd Jehovah God door dit verloop van de gebeurtenissen in zijn voornemen gedwarsboomd? Zou er een manier zijn waarop Jehovah het hoofd kon bieden aan deze vals-religieuze bolwerken en uiteindelijk rechtvaardig gezinde personen uit hun greep zou kunnen bevrijden? Zou hij zijn voornemen op de oorspronkelijk vermelde wijze ten uitvoer brengen, opdat zijn naam groot zou worden gemaakt en zijn aanbidding zonder een mededingster over de gehele aarde bevestigd zou worden? Luister eens naar zijn eigen woorden: „Want zoals de regen en de sneeuw van den hemel neerdaalt en daarheen niet weerkeert maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt haar vruchtbaar en doet haar uitspruiten en geeft zaad aan den zaaier en brood aan den eter, alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend.” — Jes. 55:10, 11.
Daar alle natiën hier in sterke mate de invloed van hebben ondervonden, is het uitermate belangrijk te zien welke stappen God heeft gedaan om de macht van deze bolwerken van valse religie te breken en zelfs de mensen die zich er middenin bevonden, te bevrijden. In de komende uitgaven van dit tijdschrift zullen wij naast de ontwikkeling van de valse religie, het voortschrijden van zijn voornemens nagaan.
[Kaart op blz. 469]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Plattegrond van BABYLON
ZOMERPALEIS VAN NEBUKADNEZAR II
BUITENMUUR VAN NEBUKADNEZAR
Eufraat
KOETHAKANAAL
BUITENMUUR VAN DE STAD
MARDOEKPOORT
BINNENMUUR
Koethaweg
SINPOORT
Ninmachtempel
ISJTARPOORT
N. BURCHT
BURCHT
Z. BURCHT
Hangende tuinen
PROCESSIESTRAAT
BANITOEM
Isjtartempel
Kisjweg
ZABABAPOORT
ENLILPOORT
ESAGILA
TOREN VAN BABEL
Mardoektempel
Goelatempel
Ninoertatempel
OERASJPOORT
Brug
NIEUWE STAD
LOEGALGIRRAPOORT
Adadtempel
ADADPOORT
Sjamasjtempel
SJAMASJPOORT
0 — 500 — 1000 m