Een gebeurtenis die wereldbekendheid verdient
1. Wat gebeurde er 2500 jaar geleden dat de grootst mogelijke bekendheid verdiende, en is deze gebeurtenis van enig belang voor ons in deze tijd?
EEN voor alle vrede- en vrijheidlievende volken op aarde bijzonder welkom bericht zou het nieuws zijn over de val van een groot, onderdrukkend rijk dat andere naties in gevangenschap had gehouden en aan zich had onderworpen. Vooral zou dit zo zijn wanneer deze wereldmacht erg wreed was, en zelfs zo ver was gegaan een gehele natie uit haar eigen land weg te voeren en die natie ertoe te dwingen een heidense vorm van religie, waarbij afgoden werden aanbeden, aan te nemen. De overwinning op zulk een onderdrukkende natie verdiende inderdaad de grootst mogelijke bekendheid. Zo iets is 2500 jaar geleden werkelijk gebeurd, hetgeen met kracht onder de aandacht van de toenmalige wereld werd gebracht. Het was zulk een grote omwenteling dat het een kentering in de loop van de geschiedenis heeft teweeggebracht en zeer veel invloed heeft uitgeoefend op de naties en volken die ook nu nog op aarde zijn.a
2. (a) Welk feit in verband met de bekendheid die aan deze gebeurtenis werd gegeven, is van ongewoon belang? (b) Waarom en hoe werd er van tevoren zulk een bekendheid aan gegeven?
2 In verband met deze historische gebeurtenis was het ongewoon dat er reeds vijfenzeventig jaar voordat dit alles in 539 v. Chr. geschiedde, in de natie die onderdrukt zou worden en ook in de natie die de onderdrukker zou zijn, bekendheid aan werd gegeven. Dit kwam doordat de natie die in gevangenschap werd gevoerd, in die tijd Jehovah’s uitverkoren volk was, terwijl de onderdrukkende natie Gods eeuwenoude vijand, Babylon, was. God gebruikte de profeet Jeremia om het nieuws over de val van Babylon van tevoren in levendige, beschrijvende taal bekend te maken. In 614 v. Chr., zeven jaar voordat Jeruzalem door koning Nebukadnezar van Babylon werd verwoest, werd deze boodschap zowel aan Juda als aan Babylon meegedeeld (Jer. 51:59-64). Wij zullen nu deze profetie bespreken, waardoor wij nog meer verlichtende details te weten zullen komen dan wij al verkregen hebben uit een voorgaande profetie over Babylons val, welke door Jesaja werd uitgesproken. De nu te bespreken profetie wordt in Jeremia, de hoofdstukken vijftig en eenenvijftig, aangetroffen.
3. Hoe legde Jehovah de nadruk op de internationale betekenis van Babylons val?
3 Jehovah God, die ’troont boven het rond der aarde, waarop haar bewoners zijn als sprinkhanen’ en die alle gebeurtenissen op aarde waarneemt en afmeet naar hun betrekkelijke waarde, legde de nadruk op de internationale betekenis en belangrijkheid van Babylons val toen hij bij monde van Jeremia tot Babylon zei: „Meldt het onder de volken, verkondigt het, heft een banier op; verkondigt het onverholen; zegt: Babel is ingenomen, Bel beschaamd, Merodach verschrikt; haar godenbeelden zijn beschaamd, haar [drekgoden] verschrikt.” — Jer. 50:2, LV; Jes. 40:22.
4. Waarom dient er in deze tijd bekendheid te worden gegeven aan de val van het oude Babylon?
4 Aangezien Jehovah deze gebeurtenis in zijn Woord heeft laten optekenen en, zoals een van Jezus’ apostelen zei, ’de gehele Schrift door God geïnspireerd en nuttig is’, verdient ze zelfs in deze tijd onze aandacht en ook de grootst mogelijke bekendheid, want ze dient als een van tevoren gegeven aankondiging van en waarschuwing voor de val van een hedendaagse onderdrukkende macht en geeft tevens aan hoe wij aan de gevolgen van haar val kunnen ontkomen. — 2 Tim. 3:16; 1 Kor. 10:11, NW.
5. (a) Wie was Merodach? (b) Hoe zou Merodach verschrikt worden en hoe zouden zijn beelden beschaamd worden gemaakt?
5 Merodach is het Hebreeuwse woord voor Mardoek, Babylons hoofdgod in de dagen van koning Nebukadnezar en zijn dynastie. Volgens Babylons theologie was hij de bouwer van hun hoofdstad en van hun beroemde tempels. Merodach (Mardoek of Bel) schijnt derhalve slechts een van de vele zinnebeelden te zijn van Nimrod, die in opstand kwam tegen Jehovah God en die Babylon in werkelijkheid heeft gebouwd (Gen. 10:9, 10). Vanwege vroegere overwinningen van Babylon in zijn streven de naties te onderwerpen en zich op te werken tot de Derde Wereldmacht, was Merodach een verschrikking voor de naties geworden. Maar nu was het zijn beurt om verschrikt te worden. Hij zou aan de kaak worden gesteld als een zwakkeling, een waardeloze god, die slechts door stomme afgodsbeelden, zo waardeloos als drek, werd vertegenwoordigd. Hij zou machteloos en louter een valse god blijken te zijn. Merodach en zijn medegoden in Babylon zouden de Derde Wereldmacht en zijn aanbidders die zich daarin bevonden, niet te hulp kunnen komen. Welk een onzeker lot stond deze aanbidders derhalve te wachten, want Merodach zou zijn waardigheid verliezen en zijn aanbidders niet kunnen beschermen tegen de vervolging van hun overwinnaars, die aanbidders van Zoroaster en andere goden waren.
6. (a) Hoe onthulde Jehovah wie de overwinnaars van Babylon zouden zijn? (b) Wat verordende Jehovah in verband met Babylon?
6 Jehovah onthult wie de overwinnaars zouden zijn wanneer hij zegt: „Want er is tegen haar een natie opgekomen uit het noorden. Die maakt haar land tot een voorwerp van verbazing, zodat er niemand meer in haar blijkt te wonen. Zowel mens als huisdier zijn weggevlucht. Ze zijn weggegaan” ( Jer. 50:3, NW). De Meden, uit wie de troepen van de Perzische generaal Kores voornamelijk waren samengesteld, kwamen uit het noorden. Babylons goden zouden volkomen machteloos staan; ze zouden hun opmars niet kunnen stuiten en hun strategie niet teniet kunnen doen. Aldus had Jehovah verordend dat deze machtige stad in verval zou raken en tot een voorwerp van verbazing zou worden, tot een verlaten woestenij die door mens en huisdier gemeden zou worden.
7. Wat zou er, zoals Jehovah had gezegd, met de in gevangenschap verkerende Israëlieten gebeuren wanneer Babylon viel?
7 Wat zou er echter met Jehovah’s volk, dat zich in Babylon in gevangenschap bevond, gebeuren wanneer deze stad zou vallen? Jeremia vervolgt door te zeggen: „’In die dagen en in die tijd’, luidt de uitspraak van Jehovah, ’zullen de zonen van Israël, zij en de zonen van Juda te zamen, komen. Al wenende zullen zij voortwandelen, en Jehovah, hun God, zullen zij zoeken. Naar Sion zullen zij de weg blijven vragen, met hun aangezicht in die richting, zeggende: „Komt en laten wij ons bij Jehovah aansluiten in een tot onbepaalde tijd durend verbond, dat niet vergeten zal worden.”’” — Jer. 50:4, 5, NW.
8. Welke uitwerking had de val van Babylon in 539 v. Chr. op de getrouwe joden in die stad?
8 Toen Babylon in 539 v. Chr. viel, restten de joden nog slechts twee jaren van de zeventigjarige periode van verwoesting, waarover reeds vroeger door Jeremia was geprofeteerd (Jer. 25:11). Daarom begonnen Daniël en andere getrouwe aanbidders van Jehovah onder de joodse ballingen te bidden dat Jehovah zijn belofte zou vervullen door hen spoedig te bevrijden, hetgeen ook werkelijk geschiedde toen Kores in het eerste jaar van zijn regering, in 537 v. Chr., zijn besluit daartoe uitvaardigde. Tienduizenden joodse ballingen maakten van dit besluit gebruik en keerden naar Sion terug.
9. (a) Wat zou de houding en het gevoelen van de getrouwe bevrijden zijn? (b) Wat was wel en wat was niet het doel van hun terugkeer naar Sion? (c) In welke bewoordingen herinnerde Jehovah de joden eraan waarom zij in gevangenschap waren geraakt?
9 Het was een lange tocht naar Sion, en zij die bevrijd waren, zouden de weg vragen. Zij zouden van vreugde wenen omdat Jehovah hen bevrijd had en hen leidde en verzorgde op hun reis door de wildernis naar Jeruzalem, terwijl zij hun waardering tot uitdrukking zouden brengen omdat hij hun vergiffenis had geschonken. Voordat zij in gevangenschap raakten, waren zij Jehovah vergeten en hadden zij zijn verbond verbroken. Na hun bevrijding op grond van goddelijke barmhartigheid, zouden zij dat verbond opnieuw bevestigen. Hun terugkeer zou niet in het teken staan van een politiek doel. Het herstel van een koninkrijk zou hun beweegreden niet kunnen zijn, want zij zouden erkennen dat zij onderworpenheid verschuldigd waren aan Perzië, de natie die door Jehovah gebruikt zou worden om hen te bevrijden. Waarom zouden zij die lange reis dan ondernemen en alle ontberingen onderweg verduren? Ten einde de ware aanbidding te herstellen door te Jeruzalem de tempel van Jehovah te herbouwen, welke zeventig jaar daarvoor, in 607 v. Chr., door Nebukadnezar verwoest was. Zij waren in gevangenschap geraakt omdat zij juist de ware aanbidding de rug hadden toegekeerd, en Jehovah herinnerde hen hieraan:
„Een kudde ten onder gaande schepselen is mijn volk geworden. Hun eigen herders hebben hun doen ronddolen. Op de bergen hebben zij hen weggeleid. Van berg tot heuvel zijn zij gegaan. Zij zijn hun rustplaats vergeten. Allen die hen vonden, hebben hen opgegeten, en hun eigen tegenstanders hebben gezegd: ’Wij zullen niet schuldig bevonden worden want zij hebben gezondigd tegen Jehovah, de verblijfplaats van rechtvaardigheid en de hoop van hun voorvaders, Jehovah.’” — Jer. 50:6, 7, NW.
10. (a) In wat voor toestand verkeerden de joden toen de Babyloniërs tegen hen optrokken, en welke houding namen de Babyloniërs tegenover hen aan? (b) Verontschuldigde Jehovah de handelwijze van de Babyloniërs omdat zij als zijn oordeelsvoltrekkers optraden? (c) Welk bevel gaf Jehovah de gevangenen waardoor zij ten zeerste werden aangemoedigd?
10 Zij waren dus het spoor bijster geraakt doordat zij hun koningen en priesters als leiders op het verkeerde pad waren gevolgd, weg van hun rustplaats in Jehovah en van zijn zuivere aanbidding. Toen de Babylonische veroveraars tegen de joden waren opgetrokken, hadden zij hen ronddolend en verdeeld aangetroffen, en zij hadden gelijk wolven, beren en leeuwen gehandeld door hen als schapen te verslinden. De Babyloniërs voelden zich persoonlijk niet schuldig dat zij hen aldus hadden verdelgd of zo tegen hen waren opgetreden, want zij zeiden dat het juist was om wraak te nemen daar de Israëlieten tegen Jehovah hadden gezondigd, en zij grepen de gelegenheid aan om hun boosaardigheid ten volle bot te vieren. Jehovah hield de Babyloniërs echter wel schuldig toen zij gedreven door deze onrechtvaardige, boosaardige beweegreden zo tegen zijn volk optraden. Jehovah spreekt bemoedigend tot zijn volk en belooft het dat het niet voor altijd onder dit gehate juk zal blijven:
„’Vlucht uit het midden van Babylon, en vertrekt zelfs uit het land der Chaldeeën, en wordt als de aanvoerende dieren voor de kudde uit. Want zie, ik verwek tegen Babylon een gemeente van grote naties uit het noorderland en doe ze tegen Babylon opkomen en zij zullen zich stellig tegen haar in slagorde opstellen. Vandaar uit zal hij veroverd worden. De pijlen ervan zijn als die van een machtig man, waardoor men van kinderen beroofd wordt, die niet zonder resultaten terugkeert. En Chaldea moet ten buit worden. Al degenen die haar beroven, zullen zich verzadigen’, zo luidt de uitspraak van Jehovah.” — Jer. 50:8-10, NW.
11. (a) Wanneer zouden de joden uit Babylon kunnen vluchten, en zouden de bevrijden Babylon prompt verlaten? (b) Wie zouden door God worden gebruikt om de bevrijding te bewerkstelligen, en hoe zouden zij Babylon beroven en plunderen? (c) Op welke wijze maakte God reeds van tevoren zijn oordeel bekend aan de Babyloniërs, die Juda hadden beroofd?
11 Pas nadat Babylon was gevallen, kon Jehovah’s volk eruit wegvluchten. Zij konden pas terugkeren nadat Jehovah’s gebod dat Juda zeventig jaren woest zou liggen, vervuld zou zijn. Wanneer Babylon echter twee jaar voordat de zeventig jaren om waren, zou vallen, zouden de getrouwe joden in Babylon zich reeds kunnen voorbereiden op het vertrek, zodat zij wanneer de tijd aangebroken zou zijn, Babylon zo prompt zouden kunnen verlaten dat het op een vlucht zou lijken, alhoewel het niet in paniek zou geschieden maar een ordelijk vertrek zou zijn. Zij zouden te vergelijken zijn met de aanvoerende dieren onder de bokken, die trachten als eersten naar buiten te komen wanneer de kooi wordt geopend. De troepen die hen zouden bevrijden, zouden zijn samengesteld uit de manschappen van een aantal grote naties, die alle één doel hadden, namelijk Babylon te veroveren. De pijlen van hun befaamde boogschutters zouden de moederorganisatie, Babylon, van haar kinderen beroven. De bogen van de Perzen zouden niet zonder resultaten terugkomen. Babylon, dat eens de naties had beroofd, was zo’n rijke buit dat de Perzen zich er volledig aan zouden verzadigen. Aan deze Babyloniërs, die het koninkrijk Juda hadden beroofd, maakte Jehovah zijn oordeel bekend:
„Al verheugt gij u, al jubelt gij, plunderaars van mijn erfdeel, al springt gij als een kalf in het gras en hinnikt gij als hengsten, uw moeder staat zeer beschaamd, zij die u baarde, is te schande geworden; ziedaar, het geringste van de volken, een woestijn, een wildernis en een steppe! Ten gevolge van de verbolgenheid des HEREN zal het niet bewoond worden, maar geheel en al een woestenij zijn; ieder die Babel voorbij gaat, zal zich ontzetten en fluiten om al zijn slagen.” — Jer. 50:11-13.
12. (a) Waarom gaf God tegenover de Babyloniërs van toorn blijk, terwijl zij toch als zijn werktuig handelden toen zij aan Juda het oordeel voltrokken? (b) Tot in welke mate zou Gods oordeel over Babylon tot uitdrukking worden gebracht? (c) Hoe drukt Jehovah zich uit als de opperbevelhebber van het leger van de Meden en de Perzen?
12 Welk een verbitterde, boosaardige houding legden de Babyloniërs aan de dag toen zij aan Juda het oordeel voltrokken wegens de zonde die deze natie tegen God had begaan! In werkelijkheid toonden zij hierdoor welk een haat zij tegen Jehovah en zijn volk koesterden. Zij voelden zich zo dartel als een goed doorvoed kalf, toen zij de stad Jeruzalem en haar tempel verwoestten en vervolgens de kostbare tempelvaten wegvoerden en ze in de tempel van Babylons valse god Mardoek plaatsten. Zij handelden als hinnikende hengsten, die overlopen van energie. Dit was niet de juiste geest; het was in Gods ogen zonde. Daarom zou de moederstad Babylon beschaamd gemaakt worden met betrekking tot haar kinderen, haar burgers of inwoners. Want zij zou als de gebiedster van de wereld van haar plaats gestoten en veroverd worden. Haar trotse hoop met betrekking tot haar kinderen zou te schande worden gemaakt. Gods verbolgenheid zou nog verder tegen haar tot uitdrukking worden gebracht totdat zij de geringste van de naties geworden zou zijn; zij zou namelijk een woeste, van water verstoken, verlaten wildernis worden. Haar verwoesting zou dusdanig zijn dat mensen die haar vroegere heerlijkheid hadden gekend, ontzet zouden zijn. Net als wanneer zij aan een door geesten bezochte plaats zouden voorbijgaan, zouden zij fluiten om zich zelf moed in te spreken. De eer voor de ineenstorting van Babylon zou niet in de allereerste plaats naar de Meden en Perzen kunnen gaan, maar Jehovah God toekomen, die tot haar val had besloten en hiervoor als zijn werktuig Medo-Perzië gebruikte. Daarom zegt hij, als was hij de opperbevelhebber van het Medo-Perzische leger:
„Schaart u tegen Babel rondom in slagorde, allen die den boog spant! Beschiet het, spaart geen pijlen, want tegen den HERE heeft het gezondigd! Heft rondom een krijgsgeschreeuw er tegen aan — het heeft [zijn hand gegeven], gevallen zijn zijn zuilen, neergehaald zijn muren; want dit is de wraak des HEREN; wreekt u er op, doet het naar hetgeen het gedaan heeft. Roeit uit Babel den zaaier uit en wie in den oogsttijd de sikkel hanteert. Voor het gewelddadige zwaard kere een ieder zich naar zijn volk en vluchte een ieder naar zijn land.” — Jer. 50:14-16; NW.
13. (a) In welk opzicht was Babylon wat haar optreden tegen Juda betreft, in Jehovah’s ogen een groot zondares? (b) Verklaar wat te kennen wordt gegeven door de profetie in Jeremia 50:14, 15.
13 In Jehovah’s ogen was Babylons zonde groot. Zij had een einde gemaakt aan het koninkrijk Juda en was de eerste geweest die de tempel van Jehovah te Jeruzalem had verwoest. Vervolgens had zij haar zonde nog vergroot door de heilige tempelvaten in het huis van een heidense god en tijdens de laatste door koning Belsazar aangerechte feestmaaltijd te verontreinigen (Dan. 1:1, 2; 5:1-4, 22, 23). Terecht wreekte God zich op haar. De profetie gaf reeds te kennen dat de legers die het oordeel zouden voltrekken, samengesteld zouden zijn uit mannen die experts waren in het boogschieten, zoals de Meden en de Perzen. De door Babylon geboden tegenstand zou tevergeefs zijn. Zij zou zich overgeven of haar hand, haar macht, geven. Alhoewel de binnenvallende boogschutters via de rivierbedding van de Eufraat de stad binnenkwamen, was het alsof de pilaren die haar ondersteunden en de muren die haar beschermden waren omgevallen.
14. (a) Hoe zou Gods woord in Jeremia 50:16 in vervulling gaan? (b) Wat zegt God vervolgens om zijn volk te troosten?
14 Ook al was Babylon dank zij haar rivieren en gegraven kanalen bijzonder vruchtbaar, toch zou het produktieve land een woestenij worden. Zij die het land bewerkten, zouden worden verdelgd. Het zwaard zou zonder barmhartigheid tegen haar worden aangewend, terwijl degenen die met haar verbonden waren en haar als de Derde Wereldmacht ondersteunden, haar aan haar verdiende oordeel zouden overlaten doordat een ieder zich tot zijn eigen land en volk zou keren. Zij die winstgevende zaken met haar deden, zouden verstrooid worden. Jehovah keert zich echter met de volgende vertroostende woorden tot zijn eigen volk:
„Een opgejaagd schaap is Israël, dat leeuwen hebben opgedreven; eerst heeft de koning van Assyrië het verslonden en nu ten laatste heeft Nebukadnezar, de koning van Babel, het de beenderen afgeknaagd. Daarom, zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël: Zie, Ik doe bezoeking aan den koning van Babel en aan zijn land, zoals Ik aan den koning van Assyrië bezoeking gedaan heb, en Ik breng Israël terug naar zijn weide, opdat het Karmel en Basan afweide en op het gebergte van Efraïm en in Gilead zich verzadige.
In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des HEREN, zal de ongerechtigheid van Israël gezocht worden, maar zij is er niet, en de zonden van Juda, maar zij zijn niet te vinden; want Ik zal vergeving schenken aan wie Ik doe overblijven.” — Jer. 50:17-20.
15. Waarom was het waar dat ’eerst de koning van Assyrië Israël verslonden had’, maar hoe ging deze koning te ver in zijn aanval op Jehovah’s volk?
15 Hier bracht Jehovah zijn onverbreekbare liefde voor zijn volk tot uitdrukking. Toen de Assyriërs het tien-stammenkoninkrijk Israël veroverden en wegvoerden, stemde dit hem bedroefd. Maar Israël had tegen God gezondigd. Assyrië ging echter veel te ver toen het de heilige stad Sion bedreigde. In één nacht verdelgde Jehovah 185.000 man van het Assyrische leger, en later wreekte hij zich op Assyrië doordat hij in 633 v. Chr. zijn bevel ten uitvoer liet brengen dat de hoofdstad Ninevé verwoest zou worden (2 Kon. 18:9 tot 19:36; Nah. 1:1 tot 3:19). In die tijd liet hij de Israëlitische ballingen echter niet uit dit vreemde gebied wegtrekken.
16. (a) Op welke wijze ’knaagde Nebukadnezar Israëls beenderen af’? (b) Waarom was Babylons zonde groter dan die van Assyrië?
16 Vervolgens werd Babylon de voornaamste natie die het koninkrijk Juda aanviel. Dit kleine koninkrijk was gelijk de kale beenderen, die waren overgebleven van het grotere en talrijkere volk van Israël. Koning Nebukadnezar begeerde het sappigste deel van het lichaam van Israël, de plaats waar de koning op „Jehovah’s troon” zat en waar de tempel van Jehovah stond. Nebukadnezar aanbad de valse god Mardoek, wiens zinnebeeld de leeuw was. En gelijk een leeuw verwoestte hij Jeruzalem en zijn tempel en vergruizelde ze tussen zijn tanden als de beenderen van een schaap, ten einde de zoete merg eruit te kunnen krijgen. Dat hij Jeruzalem en de tempel verwoestte, was in veel grotere mate een beruchte en heiligschennende daad dan de vernietiging van Israëls verheidende hoofdstad Samaria en zijn tempel voor de valse god Baäl door Assyrië. Indien dus Assyrië en zijn hoofdstad Gods verbolgenheid al moesten ondergaan, dan verdiende Babylon in nog veel grotere mate dat er wraak op haar genomen zou worden.
17. Wat wordt erdoor te kennen gegeven dat er in deze profetie melding wordt gemaakt van Karmel, Basan, het gebergte van Efraïm en Gilead?
17 De val van Babylon effende voor Jehovah de weg om zijn schapen terug te brengen naar hun weide in het Beloofde Land. De plaatsen die in deze profetie worden genoemd, namelijk Karmel, Basan, het gebergte van Efraïm en Gilead, bevonden zich destijds allemaal in het gebied van Israël buiten de grenzen van het land Juda. Dat deze plaatsen worden vermeld, geeft derhalve te kennen dat Israëlieten van alle stammen tot hun eigen land hersteld zouden worden, wat gedurende de periode van de Makkabeeën werkelijkheid was, daar de Israëlieten toen die gebieden weer in bezit hadden.
18. (a) Op welke tijd doelen Jehovah’s woorden in Jeremia 50:20: „In die dagen en te dien tijde”? (b) Hoe toonde God aan of hij al dan niet de herstelde Israëlieten nog steeds de zonde die zij vóór hun gevangenschap hadden begaan, verweet?
18 Op zijn bestemde tijd, nadat er zeventig jaren waren verlopen, vergaf Jehovah dus de zonden en de ongerechtigheid van de overblijvenden van zijn uitverkoren volk, van hen die de ware aanbidding graag hersteld wilden zien. Hij wiste het bericht van dergelijke zonden uit. Er kon derhalve niets gevonden worden wat tegen de Israëlieten en de Judeeërs getuigde, ook al werd er ijverig naar gezocht. Als een verenigd volk herstelde hij hen en bracht hen terug naar Sion en het land Juda.
19. (a) Waarom verdiende de val van Babylon en het herstel van Jehovah’s volk de grootst mogelijke bekendheid? (b) Hoe zijn deze gebeurtenissen bekendgemaakt?
19 Deze verbazingwekkende uitdrukking van Jehovah’s liefde en barmhartigheid tegenover zijn berouwvolle volk, en zijn macht om hen te bevrijden en te herstellen, verdienden het ten zeerste dat er de grootst mogelijke bekendheid aan gegeven zou worden. Stellig is dit gebeurd, en het wordt nog beklemtoond door dat wat Babylon, precies zoals Jehovah had gezegd, in deze tijd is, namelijk een volkomen woestenij zonder inwoner. Jehovah’s getuigen maken dit thans aan miljoenen mensen in 194 gebieden op aarde bekend en vestigen er niet alleen de aandacht op dat dit een voorbeeld is van Jehovah’s liefde voor zijn aanbidders en van zijn vermogen om hen te bewaren, maar vooral dat deze kenmerkende gebeurtenis in de geschiedenis van de mensheid iets afbeeldt voor onze tijd. In de volgende uitgave van De Wachttoren zullen wij Gods Woord bij monde van Jeremia aan een verdere beschouwing onderwerpen om onze lezers een verdere grondslag te geven voor een zo duidelijk mogelijk begrip van dit beeld.
[Voetnoot]
a Zie voor een volledige bespreking over de invloed welke deze gebeurtenis heeft uitgeoefend en over de profetische betekenis die eraan gehecht moet worden, het boek „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules!, uitgegeven door de Watch Tower Bible and Tract Society, Brooklyn, New York (1963).