Een natie die zich tegen God verzet, kan niet standhouden
1. Hoe komt het dat vele naties hun soevereiniteit onnodig op een rampzalige manier hebben verloren?
GEEN enkele natie wil haar nationale soevereiniteit verspelen. Geen enkele natie wil in verval en tot een ruïne geraken, en nog veel minder in de verwoestende handen van een vijandige natie vallen. Toch hebben naties of regeringen zich onnodig door dwaze ideologieën — zij hebben bijvoorbeeld de Staat of een heerser tot hun god gemaakt — of onder invloed van religieuze leiders, tot verzet tegen God en zijn koninkrijk onder Christus laten brengen, als gevolg waarvan ze hun soevereiniteit hebben verloren. Denkt u maar eens aan de ondergang van de regeringen van Hitler en Mussolini. Dergelijke regeringen blijven soms een poosje bestaan, maar ze komen onvermijdelijk tot een rampzalig einde omdat ze weigeren te erkennen dat de wereldsoevereiniteit in laatste instantie bij de Almachtige God berust. — Dan. 4:34, 35.
2. (a) Hoe geven naties in deze tijd blijk van verzet tegen God? (b) Wordt de soevereiniteit van de heersers door de door Jehovah’s getuigen verrichte prediking van het Koninkrijk in gevaar gebracht?
2 Er zijn thans naties op aarde, sommige zelfs zogenaamd christelijke naties, die zich tegen Jehovah God verzetten doordat hun heersers weigeren binnen hun grenzen de prediking toe te staan van het goede nieuws van Gods koninkrijk onder Christus als de enige regering die de oplossing kan brengen voor de problemen waarmee de aarde te kampen heeft. Zij gaan zelfs zo ver dat zij Jehovah’s getuigen, die de mensen thuis met deze bijbelse boodschap bezoeken, arresteren en in de gevangenis werpen. Een dergelijke prediking druist niet tegen de belangen van de naties in, want de vrede en morele kracht wordt erdoor bevorderd. God zal zijn regering hecht op aarde grondvesten. Jehovah’s getuigen verkondigen dat feit slechts. Zou het, als de Schepper een hemelse regering voor de mensheid heeft die hij zelf zal grondvesten, niet ten zeerste in het belang van hun onderdanen zijn als heersers deze regering erkenden en afstand deden van hun soevereiniteit als de tijd gekomen was dat dit koninkrijk de aardse aangelegenheid op superieure wijze zou gaan behartigen?
3. Waarom strekt het ons tot voordeel een studie te maken van de in de bijbel opgetekende geschiedenis van het oude Babylon?
3 Waarom zijn de naties zo dwaas zich tegen God te verzetten en hun bestaan onnodig te bekorten? (Ps. 2:1, 2) Hoe kan dit vermeden worden? Een analyse van de redenen die achter de val van Babylon schuilen, de machtige wereldmacht die korte tijd, nog geen honderd jaar, de wereldheerschappij heeft uitgeoefend, zal ons helpen in te zien hoe dit komt. In deze serie artikelen wordt een studie gemaakt van het Babylon uit de oudheid om de volledige achtergrond te verschaffen die nodig is voor een begrip van Babylons hedendaagse tegenhangster, Babylon de Grote uit het bijbelboek Openbaring, waarover later gesproken zal worden.
DE NATIES HEBBEN BABYLONS VOORBEELD GEVOLGD
4. Welke waarschuwing geeft Jehovah de naties? en afzonderlijke personen?
4 Wanneer de naties de redenen voor de val van Babylon ernstig in aanmerking nemen, kunnen ze, indien ze dit wensen, het vermijden dezelfde slechte gedragslijn te volgen. De bijbel vertelt ons dat de heersers zich nu, in deze oordeelstijd, moeten haasten om vrede te sluiten met Jehovah Gods op de troon geplaatste koning Jezus Christus, en dat zij hem en de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk niet mogen tegenstaan indien zij willen leven. En al zouden de naties weigeren acht te slaan op deze boodschap, dan kunnen toch afzonderlijke personen binnen deze naties zich van een dergelijke handelwijze losmaken en gered worden. — Ps. 2:10-12; Openb. 18:4, NW.
5. (a) Hoe kwam Babylon er in het begin toe zich tegen God te verzetten? (b) Op welke wijze heeft de christenheid zich verontreinigd?
5 Wat Babylon betreft, deze macht kwam er in het begin toe zich tegen God te verzetten door haar stichter, Nimrod, die een opstandeling tegen God was, te volgen. Hij ging mannen voor in veroveringsoorlogen en veroorzaakte veel bloedvergieten (Gen. 10:8-12, NW). Na zijn dood werd hij als god aanbeden. Deze valse aanbidding verbreidde zich over de gehele aarde en wij moeten constateren dat de aanbidding van Nimrod in de religies van alle heidense naties onder verschillende namen wordt beoefend. Zelfs de christenheid heeft zich verontreinigd door Babylonische leerstellingen als de drieëenheid, de verering van de Moedermaagd en de onsterfelijkheid van de menselijke ziel aan te nemen.a
6. (a) Welke naam paste Jehovah op de inwoners van Babylon toe, en wat betekent deze naam? (b) Welk oordeel zou Jehovah volgens Jeremia 51:2 wegens Babylons verzet aan haar voltrekken?
6 Babylon stond vol afgodsbeelden en was bitter tegen God gekant. God was evenzeer tegen haar gekant. Hij noemde haar inwoners „bewoners van Leb-kamai”, wat wil zeggen, „die daar wonen in het hart van degenen, die tegen Mij opstaan”, of, volgens een joodse vertaling van Jeremia 51:1 (Leeser): „Zij die te midden van mijn tegenstanders wonen.” Vandaar dat God beloofde een verwoestende wind tegen haar te laten waaien. Hij zou zijn oogsters en wanners, de legers van Kores, zenden om Babylons inwoners als het ware in de lucht te werpen, zodat de wind hen zou opvangen en hen als kaf zou wegblazen (Jer. 51:2, SV; vergelijk Matthéüs 3:11, 12, NW). In hoofdstuk eenenvijftig van Jeremia, waarop wij nu in de eerste plaats onze aandacht zullen richten, worden vervolgens Babylons zonden en haar vonnis beschreven.
7. (a) Welke verhouding van Jehovah tot zijn volk waarvan in Jeremia 51:5 melding wordt gemaakt, zag Babylon over het hoofd? (b) Hoe moest Babylon, omdat ze Gods volk niet ontzien had, op Jehovah’s bevel behandeld worden, en waarom zou het goed zijn als dit bekend zou zijn aan de naties van onze tijd?
7 Babylon dacht dat haar goden krachtig waren, vooral haar god Merodach (die Nimrod vertegenwoordigde), en dat haar leger onoverwinlijk was. Aan de andere kant ging ze ervan uit dat Israël, Jehovah’s natie, geen werkelijke God had om haar te beschermen, dat Israël geen echtgenoot had en gelijk een weduwe was. Israëls God was echter wel degelijk in leven en hij kon bewijzen dat hij nog steeds de Echtgenoot en Beschermer van zijn volk was. Babylon had dit niet beseft en Jehovah’s volk daarom niet ontzien toen ze in 607 v.G.T. Jeruzalem en zijn tempel verwoestte. Daarom zou ze niet ontzien moeten worden als Jehovah het haar betaald zette dat ze zijn volk wreed uiteen had gerukt (Jer. 51:3-5, KB; Jes. 54:5-7). Het zou goed zijn als dit bekend zou zijn aan de naties die Jehovah’s volk op aarde precies zo behandelen als het hun goeddunkt, alsof het geen Beschermer en Behoeder in de hemel boven had.
8. (a) Hoe machtig was Babylon geweest, en welke ongerechtigheid maakte haar zwak? (b) Welk gebod ontvingen de Israëlitische gevangenen, en waarom, zoals in Jeremia 51:6, 7 wordt uiteengezet?
8 Sommigen van de hedendaagse heersers zullen wellicht machtig genoeg worden om de wereld te doen wankelen. Zij dienen te bedenken dat Babylon eens een machtige natie was, machtig genoeg om alle andere naties dronken te maken, verdwaasd doordat ze een proefje van haar verwoestende kracht hadden ondervonden. Ze hield zelfs Gods volk in gevangenschap. Ze dacht dat ze voor altijd zou standhouden, maar in haar tierde de ongerechtigheid der valse religie welig. Deze ongerechtigheid maakte haar zwak en leidde uiteindelijk tot haar ondergang. Intussen werd er van de Israëlitische gevangenen verlangd dat zij zich los zouden maken van haar ongerechtigheid door niet deel te nemen aan haar valse religie en zich niet te laten meeslepen door haar hebzuchtige materialisme, want dan zouden zij in haar schuld delen en met haar omkomen wanneer zij in haar dag van rampspoed zou omkomen. Wanneer Babylon viel, zouden zij gereed moeten zijn om snel tot handelen over te gaan en terug te keren om de ware aanbidding in Jeruzalem of Sion te herstellen. — Jer. 51:6, 7.
DE SOEVEREINE GOD WREEKT ONGERECHTIGHEDEN
9. (a) Hoe was het gekomen dat het afgodische Babylon Jehovah’s volk gevangen had genomen? (b) Had Babylon Jeruzalem vernietigd omdat ze Jehovah’s voornemen wilde dienen? Waarom dan wel?
9 Wellicht vraagt u zich af hoe het afgodische Babylon Jehovah’s volk ooit gevangen heeft kunnen nemen. Dit kwam door de zonde waartoe het koninkrijk Juda was vervallen. Juda werd herhaaldelijk gewaarschuwd. De val van het naburige tien-stammenkoninkrijk Israël aan Assyrië in 740 v.G.T. had Juda tot bezinning moeten brengen, maar ze kwam tegen Gods soevereiniteit in opstand en werd buitengewoon verdorven, zozeer zelfs dat Jehovah de natie moest kastijden. Babylon volgde Assyrië als de Derde Wereldmacht op. God liet dit toe. Niettemin zou hij zijn volk er wel tegen beschermd hebben door Babylon opgeslokt te worden, maar wegens Juda’s zonden gebruikte hij Babylon als een geschikt werktuig om Juda te straffen. Vanuit Babylons standpunt bezien, had ze het door haar volvoerde echter gedaan om haar zelfzuchtige streven naar volkomen wereldheerschappij te verwezenlijken; ze maakte zich schuldig aan goddeloosheid, verdorvenheid, wreedheid en hebzucht, en gedroeg zich vooral opgeblazen tegenover Jehovah door haar god Merodach te loven en zich vol boosaardige wrok op Jehovah’s volk te wreken. Op haar beurt moest ze nu de beker met de wijn van Jehovah’s toorn drinken.
10. (a) Hoe beschimpt Jehovah Babylon van tevoren in Jeremia 51:8, 9? (b) Hoe heeft Jehovah, zoals in Jeremia 51:10 (NW) staat, daden van rechtvaardigheid verricht die zijn volk later zou kunnen verhalen?
10 In dit eenenvijftigste hoofdstuk van Jeremia, een profetie die in 614 v.G.T., vijfenzeventig jaar vóór Babylons val, werd uitgesproken, beschimpt Jehovah haar van tevoren doordat hij de naties zegt dat ze moeten trachten haar pijn met wat balsem te verzachten, alhoewel hij zegt dat ze niet te genezen is. Waarom niet? Wel, haar goddeloosheid was wegens haar afgoderij al groot geweest, maar nu hadden haar zonden zich wegens haar optreden tegenover Jehovah’s volk en zijn tempel, alsook door de opzettelijke ontwijding van de tempelvaten, zozeer opgehoopt dat haar oordeel tot de hemel reikte. Jehovah moest haar dus in harmonie met zijn rechtvaardigheid ter verantwoording roepen. Toen hij de rekening met haar vereffende, deed hij dit dan ook met daden van rechtvaardigheid die zijn volk later tot zijn lof zou kunnen verhalen. — Jer. 51:8-10, NW.
11. Van wie kwam het idee dat Babylon omvergeworpen moest worden en het gebod dat de pijlen gewet en de schilden gereedgemaakt moesten worden, en beseften de Meden en Perzen dit?
11 O wat hadden de Babyloniërs tegenover Jehovah gepocht toen zij dachten dat zij iets geweldigs tegen hem hadden bedreven door zijn tempel in Jeruzalem te verwoesten! Daarom eiste de gerechtigheid dat hij Babylon tot het stof vernederde. Hiervoor gebruikte hij een ander werktuig, de legers van de Meden en Perzen. Door deze daad werd hun in feite de wereldmacht overgegeven, maar zij beseften niet dat zij door Jehovah werden gebruikt. Zij dachten dat het hun idee was. Weinig vermoedden zij dat Jehovah’s gebod hen ertoe bewoog tegen Babylon ’hun pijlen te wetten’ opdat ze dieper zouden doordringen, en ’hun cirkelvormige schilden te vullen’ door de lichamen van duizenden van hun strijders achter de beschermende schilden te plaatsen en tot de aanval over te gaan. Het was een idee dat Jehovah reeds in de tijd van de profeet Jesaja had opgevat en uitgesproken, en het moest tegen de inwoners van Babylon volvoerd worden. Zijn tempel, die nu een ruïne was, moest gewroken worden. — Jer. 51:11, 12, NW.
12. (a) Zou Babylon zich met haar onrechtmatig verkregen rijkdommen kunnen vrijkopen? (b) Hoe toont Jehovah in Jeremia 51:14-18 aan dat noch Babylon noch haar goden een kans hadden om te ontkomen?
12 Misleid als ze was door haar vele afgodsbeelden, beoefende Babylon demonenreligie en werd daardoor als degene die ze aanbad, Satan de Duivel. Wat ze in verband met het onderwerpen van de naties deed, was dus een kwestie van hebzucht, ze was eropuit zich te verrijken en deze naties voor haar eigen zelfzuchtig gewin en tot lof van haar goden te exploiteren. Zou God haar mogelijkerwijs vrijuit kunnen laten gaan of haar kunnen begunstigen wegens haar pracht en praal en haar rijkdommen? Haar schatten zouden voor God niets te betekenen hebben en hij zou zich daarmee zijn wraakoefening aan haar niet laten afkopen. Zo vastberaden was hij, dat hij bij zijn eigen ziel zwoer dat hij Babylon met overwinnaars zou vullen die zo talrijk als sprinkhanen zouden zijn. Dat hij bij zijn eigen ziel zwoer, zou erop duiden dat hij, die de macht had de aarde en alle leven erop te scheppen en die alle macht in het universum bezat om regens, winden en andere weersverschijnselen te veroorzaken — iets waartoe de goden van Babylon geenszins bij machte waren — volkomen achter Babylons verwoesting zou staan. Er was werkelijk niet de minste kans dat ze eraan zou ontkomen. — Jer. 51:13-18, NW.
EEN ’UITGEBRANDE BERG’
13. (a) Wat bedoelt Jehovah met zijn verklaring in Jeremia 51:19? (b) Hoe toont Jehovah in Jeremia 51:25 aan dat Babylons val van blijvender aard moest zijn dan die van Jeruzalem?
13 Babylon had van het begin af aan al geen deel in Jehovah, en ze wilde dit ook niet, net als de naties die in deze tijd geen aandeel wensen aan Jehovah’s aanbidding. Babylons stichter Nimrod wenste geen erfdeel in hem (Gen. 10:8-10, NW). Wegens Jehovah’s getrouwe vriend Abraham en zijn nakomelingen Isaäk en Jakob had God de natie Jakob uitverkoren, en daardoor was Jakob (Israël) zijn erfdeel om hem te loven en van hem te getuigen. Hij was de staf ter ondersteuning van de natie Israël, en ze kon op hem leunen (Jer. 51:19, NW; Deut. 7:7, 8; 2 Kon. 13:23; Jes. 43:1, 10-12, 21, NW). Israëls enige hoop om als natie te blijven bestaan of hersteld te worden, was afhankelijk van de loyaliteit waarmee de Israëlieten Jehovah aanhingen. Wanneer zij in opstand kwamen, konden zelfs zij geen standhouden. In de profetie in Jeremia 51:20-24, die tot Nebukadnezar is gericht, wordt bewezen dat Babylon voor Jehovah slechts het wapen was om Jeruzalem te verwoesten om de zonden die het bedreven had, en het wapen om wraak te oefenen aan andere naties die zich tegen God verzetten en zijn volk haatten. Wegens de boosaardigheid die Babylon bij de verwoesting van Sion ten toon had gespreid, moest op haar beurt haar val van veel blijvender aard zijn. Hij spreekt haar toe als de Derde Wereldmacht en verordent dat ze geen stand kan houden omdat ze zich tegen hem verzet, zeggende: „Zie, ik verhef mij tegen u, gij al-vernielende berg, gij, die de gansche aarde verderft, spreekt de Heer; ik zal mijne hand tegen u uitstrekken en u van de steenrotsen afwentelen, en zal een uitgebranden berg van u maken” (Jer. 51:25, Lu). Of Babylon vergeleken wordt met een vulkaan waar lava uit stroomt of met een berg als een symbool van politieke heerschappij, het oordeel van de Almachtige God wordt hier duidelijk onder woorden gebracht.
14. (a) Verklaar de symbolische toepassing van Jeremia 51:25. (b) Wie zouden als Jehovah’s „geheiligden” de stoot tot Babylons val geven? (c) Hoe ver zou Babylons weg naar omlaag haar volgens Jeremia 51:29 voeren?
14 Ten aanzien van de symbolische toepassing het volgende: In Openbaring 17:9, 10 (NW) wordt gesproken over zeven bergen waarop de vrouw gezeten is: „En er zijn zeven koningen: vijf zijn gevallen, één is er, de andere is nog niet gekomen.” Het Babylonische rijk was een van de vijf koninklijke bergen die in de tijd van de apostel Johannes gevallen waren, maar Babylon was verwoestender geweest dan de twee bergen Egypte en Assyrië, de eerste twee wereldmachten van de bijbelse geschiedenis die haar waren voorafgegaan. Doch hoewel ze boven de steenrotsen uit torende, kon Jehovah haar omstoten, want hij heeft „de bergen met een waag en de heuvelen met een weegschaal” gewogen en voor hem zijn de naties „als een druppel aan een emmer” (Jes. 40:12, 15). In 539 v.G.T. zou hij Babylon dus uit haar verheven positie neerwerpen. Als atoomvuur zou het vuur van zijn oordeel haar door en door verbranden, zodat ze in haar vernederde positie niet langer de kracht en stevigheid zou hebben van een hoog optorenende, diep gewortelde berg. Ze zou uitbranden en bestemd zijn om tot as te verkruimelen. Als het aanvangsstadium van haar verbranding beveelt hij de legers van Kores zich, zoals in die tijden gebruikelijk was, voor de oorlogvoering te heiligen. Van deze legers maakten ook de „koninkrijken . . . Ararat, Minni en Askenaz” deel uit, klaarblijkelijk gebieden die door Kores veroverd waren. Uit Kores’ gehele gebied werden zij geroepen, „als opeengepakte sprinkhanen” zo talrijk. Zij zouden werkelijk zonder het te weten optreden als Jehovah’s „geheiligden”. De nederlaag die Babylon door deze legers toegebracht zou worden, zou slechts het begin zijn van haar weg naar omlaag, totdat ze ten slotte tot onbepaalde tijd een woestenij zou worden (Jer. 51:26-29, NW). Deze profetie is bewaarheid, want thans zijn er alleen nog maar ruïnes over, die in deze tijd zijn opgegraven of blootgelegd; ze zijn niet meer dan een toeristische attractie waarvoor de trein even stopt.
BABYLONS VERVAL TREEDT IN
15. (a) Wat was het gevolg van Babylons zondige gedragslijn, zoals in Jeremia 51:3, 30 wordt beschreven? (b) Hoe beschrijft The Encyclopedia Americana de zwakte die Babylons legers overviel?
15 Babylons slechte gedragslijn had de natie verzwakt en haar in verval gebracht. In de nacht dat Babylon viel, waren velen van de strijders te dronken om op te staan en te vechten, en zij werden gedood zoals zij in hun wapenrusting lagen (Jer. 51:3, Lu). De anderen waren bang en werden als vrouwen; zij vluchtten (Jer. 51:30). De inwoners van Babylon hadden voordat Babylon viel reeds een voorproef van deze zwakte gehad, zoals wij in The Encyclopedia Americana lezen:
Nabonedos, de laatste koning van Babylon . . . streed een slag binnen gezichtsafstand van Babylon, werd volkomen verslagen en ging toen, terwijl het grootste deel van zijn leger binnen de grote muren een veilige toevlucht vond, zelf met een klein legertje Borsippa binnen, een belangrijke stad ten zuidwesten van Babylon; mogelijk hoopte hij Kores er door deze beweging toe te dwingen de Perzische legermacht te splitsen. Zijn stiefzoon Belsazar (Bêlsjar-oeçoer), . . . klaarblijkelijk de co-soeverein, leidde de verdediging van Babylon. Na de val van de hoofdstad gaf Nabonedos zich over, hij werd welwillend behandeld door Kores en zelfs tot gouverneur over de provincie Carmania aangesteld.b
16. Hoe beschrijft de profetie in Jeremia 50:31, 32 de wanhopige toestand waarin de stad en zelfs de koning zouden komen te verkeren?
16 Dat de soldaten zwak waren en in paniek trachtten te vluchten naar wat in hun ogen veiligheid achter Babylons muren betekende, was echter niet het enige, want koning Belsazar zelf was doodsbenauwd nadat hij de interpretatie van het schrift op de muur had gehoord, en deze angst veranderde in wanhoop toen, korte tijd later, de renboden uit verschillende delen van de stad kwamen om te melden dat de stad aan alle zijden ingenomen was en dat de doorwaadbare plaatsen bezet en de papyrusschepen verbrand waren om het de Babyloniërs onmogelijk te maken te ontsnappen. — Jer. 51:31, 32, NW; de door Romen uitgegeven katholieke vertaling.
17. (a) Verklaar Jeremia 51:33. (b) Waarom werd Nebukadnezar met een grote slang vergeleken? (c) Welk gebed zond Sion op, en hoe moest het verhoord worden? (d) Hadden de gevangen Israëlieten enig aandeel aan het dorsen, en wat wordt hierdoor voorschaduwd?
17 Jehovah vergeleek Nebukadnezar met een grote slang omdat hij zijn volk had ’opgeslokt’. Hij had gehandeld als de draak of sirrus, die een symbool was van de door hem aanbeden god Mardoek of Merodach. Hij vulde zich met de ’aangename dingen’ van de joodse natie, in het bijzonder met de kostbare gebruiksvoorwerpen van Jehovah’s heilige tempel. Hij rukte de natie weg van het gebied waar ze thuishoorde, alsof ze iets onreins was. Daardoor kwam er bloedschuld op zijn natie te rusten en ze moest ervoor boeten doordat ze als het straatslijk werd vertreden en tot de diepste schande werd gebracht, verbrijzeld door het symbolische dorsen en vastgestampt als een dorsvloer. Het gebed dat Sion opzond, moest verhoord worden, wilde Jehovah Babylon laten boeten met dezelfde soort van behandeling als ze Sion had toegemeten en het bloed van haar inwoners vergieten om de rekening te vereffenen. Merk echter wel op dat de gevangen Israëlieten zelf niet dorsten, net als geen enkel lid van Jehovah’s volk deelneemt aan een gevecht tegen de naties. God gebruikte Kores’ legers, precies zoals hij de hemelse engelenlegers van de Grotere Kores, Jezus Christus, zal gebruiken om zijn wraak aan Babylon de Grote en aan allen die onder haar invloed blijven, te voltrekken. — Jer. 51:33-35, NW.
WAT HET VOOR ONS BETEKENT
18. (a) Hoe heeft Babylon de Grote het voorbeeld van haar tegenhangster uit de oudheid gevolgd? (b) In welke volgorde zal het dorsen plaatsvinden, en waarom is het onvermijdelijk?
18 In onze huidige tijd heeft Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, de naties misleid, en volgens de profetie in Openbaring zal ze hen voorgaan in een strijd met God (Openb. 17:5, 9, 14, NW). Door zich tegen God te verzetten, halen ze zich bloedschuld op de hals, met het gevolg dat ze gedorst moeten worden: in de allereerste plaats het Grote Babylon, het machtige wereldrijk van valse religie, zoals in de profetieën van Micha en het boek Openbaring is voorzegd, daarna de politieke naties die zich door Babylon de Grote tegen Jehovah’s soevereiniteit en de verkondiging ervan door zijn getuigen hebben laten opzetten. Het is een door God ingesteld beginsel dat ’gerechtigheid een volk verhoogt, maar zonde een schandvlek voor de naties is’. Een natie die een dergelijke schandvlek op zich laadt, zal stellig te gronde gaan, want „goddeloze mensen zullen naar Sjeool terugkeren, ja, alle naties die God vergeten”. — Spr. 14:34; Ps. 9:17, NW; vs. 18, NBG.
19. Wat is thans, ongeacht wat de naties doen, voor afzonderlijke personen de verstandige handelwijze?
19 Welke gedragslijn naties ook mogen volgen, afzonderlijke personen kunnen nu uit Babylon de Grote ontsnappen — precies zoals de joden in 537 v.G.T. ontkwamen — door ernstig acht te slaan op dat wat Gods Woord over haar zegt. Zij kunnen zich losmaken en uit alle macht uit haar wegvluchten om te vermijden in haar zonden te delen en van haar plagen te ontvangen. Deze snelle actie is de enige manier om voor eeuwige vernietiging gespaard te blijven. — Openb. 18:4, NW.
[Voetnoten]
a Zie de bladzijden 32 tot en met 45 van het boek „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules!, uitgegeven door Watch Tower Bible and Tract Society, Brooklyn, New York.
b Uitgave van 1929, Deel 19, blz. 677.