Gods symbolische vrouw wint haar rechtsgeding
1. (a) Hoe spreekt men ook thans, zoals men eveneens in bijbelse tijden gewoon was, over een natie of organisatie en haar leden? (b) Welke „moeders” en „kinderen” zijn betrokken bij het rechtsgeding van Jeremia 51:36? (c) Waarom is voor ons in deze tijd een bestudering van dit rechtsgeding belangrijk?
OOK nu spreken wij nog wel op zinnebeeldige wijze over de leden van een organisatie of de bewoners van een natie en zeggen dan dat zij de kinderen van die organisatie zijn. Evenzo kan er van een organisatie of natie in figuurlijke zin gezegd worden dat ze de „moeder” is, terwijl de schepper of stichter van de organisatie of natie wordt bezien als de „vader”. In bijbelse tijden hield men er dezelfde gewoonte op na. Jeruzalem, als de hoofdstad van de joodse natie, werd gezien als de moeder van haar kinderen, de bevolking van die natie, terwijl Jehovah God, als de stichter, de Vader was van de natie en derhalve de „Man” was van Jeruzalem (of Sion), de moederstad of -organisatie (Jes. 54:5, 6). Jeruzalem had in Babylon een mededingende organisatie, die eveneens werd bezien als de moeder van haar kinderen, de inwoners van Babylon. Ze was een voorafschaduwing van de „hoer”-organisatie, het religieuze Babylon de Grote (Jes. 47:1, 8, 9; Openb. 17:1-5, NW). Er bestond een eeuwenoude rivaliteit tussen de twee symbolische „vrouwen”, en op het tijdstip dat wij ze gadeslaan, is er een rechtsgeding gaande (Micha 7:8; Jer. 51:36). Er bestaat de volgende reden voor waarom wij dit rechtsgeding uit bijbelse tijden beschouwen: Deze zaak is in werkelijkheid berecht en opgelost, en ze was voor de daarbij betrokken volken bijzonder ernstig en belangrijk, maar toch diende ze ook als een drama waarachter een profetische betekenis school. De spelers uit die tijd beelden iets groters in deze tijd af, en de gehele gang van zaken en afloop geven op kleine schaal aan welke gebeurtenissen er zich in onze tijd zouden voordoen die ten zeerste van invloed zouden zijn op het leven van iedere enkeling op aarde.
2. (a) Wat werd door Jeruzalem en door Babylon afgebeeld? (b) Welke rivaliteit bestond er tussen het symbolische Jeruzalem of Sion en het symbolische Babylon?
2 De oude stad Babylon, die zoals door latere artikelen in deze serie zal worden aangetoond, een afbeelding was van het grote vals-religieuze rijk dat in deze tijd invloed uitoefent over alle naties, was een van de vrouwen die bij het rechtsgeding waren betrokken; de andere was Jeruzalem, Gods uitverkoren stad, welke een afbeelding vormde van Gods hemelse organisatie, die op aarde door zijn gezalfde getuigen wordt vertegenwoordigd. Deze christelijke getuigen zijn in een bepaalde zin de kinderen en leden van die organisatie en maken het goede nieuws bekend dat de aarde in de toekomst door Gods hemelse koninkrijk geregeerd zal worden. Zoals door de geschiedenis wordt aangetoond, hebben Jehovah’s getuigen altijd tegenstand ondervonden van de zijde van de valse religies van deze wereld. Wanneer wordt nagegaan wie eigenlijk de prediking van dit goede nieuws van het Koninkrijk tegenstaan, blijken het de leiders van wereldse religie te zijn, die door valse beschuldigingen en door de dingen verkeerd voor te stellen vijandschap hebben opgewekt en druk hebben uitgeoefend om Jehovah’s getuigen van officiële zijde te laten vervolgen.
BABYLON AANGEKLAAGD
3. (a) Hoe geraakten Sions kinderen in gevangenschap? (b) Op grond van welke aanklachten kon Sion een rechtsgeding tegen Babylon instellen, aangezien Jehovah Sions kinderen aan Babylon in gevangenschap had verkocht?
3 In welk opzicht had Sion in die bepaalde tijd, zo omstreeks en gedurende het jaar 539 v. Chr., een rechtsgeding met Babylon? Sions kinderen verkeerden in gevangenschap aan Babylon, waaraan God hen verkocht had, niet voor geld, maar omdat zij tegen het verbond dat hij met hen had gesloten, hadden gezondigd. Hij had gezegd dat deze gevangenschap zeventig jaar lang zou duren, ten einde het land, dat door de ongehoorzame Israëlieten was verontreinigd, zijn sabbatten te geven die zij hadden nagelaten op zijn bevel te onderhouden. Waarin zou dan de wettelijke aanklacht liggen? Al was dit allemaal zo, op grond van de volgende aanklachten had Sion toch een rechtsgeding met Babylon: 1. Babylon was onnodig wreed geweest toen ze Sions kinderen in gevangenschap wegvoerde (Jes. 14:3-6); 2. ze was geenszins van plan om hen aan het einde van de aangeduide zeventig jaar van knechtschap te laten gaan maar dacht hen voor altijd vast te houden (Jes. 14:17); 3. de sterkste aanklacht tegen haar was dat ze de eer voor haar overwinning toeschreef aan de valse god Mardoek, een schijngod, slechts een afgod, die een afbeelding was van haar oorspronkelijke stichter of vader Nimrod, die de Duivel als god diende. Ze bereikte in de nacht van haar val het hoogtepunt van haar zonden, doordat ze zich openlijk tegen Jehovah verhief, zijn naam smaadde en op buitensporige wijze de vaten uit zijn verwoeste tempel ontheiligde. — Dan. 5:1-4.
4. Wat zou nu voor de lezer nuttig zijn om te doen, en waarom?
4 Ten einde een volledig begrip te kunnen verwerven van dit rechtsgeding en ten einde te beseffen hoe belangrijk het voor onze tijd is, zou het voor de lezer nuttig zijn hier even te pauzeren en uit de Heilige Schrift een korte passage te lezen van eenendertig verzen uit Jeremia, hoofdstuk 51, de verzen 34 tot en met 64. Hierdoor zal datgene wat in de volgende paragrafen van dit artikel wordt gezegd, heel wat duidelijker en begrijpelijker zijn.
GEEN PARTIJDIGHEID VAN DE ZIJDE VAN DE RECHTER
5. (a) Zou Jehovah niet geneigd zijn partijdigheid te betonen ten aanzien van de kinderen van Israël, daar hij de Vader van hen was? Waarom? (b) Waarom is het voor ons nuttig om een begrip te verwerven van elk aspect van dit rechtsgeding?
5 Het rechtsgeding werd aan Jehovah God voorgelegd, de grote Rechter en het Hoogste Rechtscollege van het universum, en alhoewel hij de Vader zijn kinderen Israëls was, zou zijn gerechtigheid het hem niet toestaan ten nadele van Babylon te beslissen, tenzij er werkelijk grondige redenen voor waren. Hij velde oordeel zonder welke zijde ook maar te begunstigen, en in volmaakte harmonie en in volmaakt evenwicht met zijn gerechtigheid. Het door hem gevelde oordeel heeft onze grootste belangstelling, met het oog op wat er later besproken zal worden over het tegenwoordige Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie.
6. Welke verzekering wordt Sion in Jeremia 51:36 gegeven, en hoe werd dit beginsel door Mozes onder woorden gebracht?
6 In Jeremia 51:36-38 zegt Jehovah tot Sion: „Zie, Ik voer uw rechtsgeding en neem voor u wraak, en Ik zal zijn zee droogleggen en zijn bron doen verdrogen, en Babel zal tot steenhopen worden, een verblijf van jakhalzen, een voorwerp van ontzetting en een aanfluiting, zonder inwoner. Tezamen brullen zij als jonge leeuwen, zij grommen als leeuwenwelpen.” Daar het wreken van Sion of Jeruzalem onafscheidelijk is verbonden met de rechtvaardiging van de soevereiniteit en de naam van haar God, en daar hij over allen Rechter is en Degene is die in het gehele universum recht toedient, kan hij een onrechtvaardige toestand niet voor altijd laten bestaan. Hij zou stellig alle dingen recht zetten, om welke reden Sion het voltrekken van de wraak gerust aan hem kon overlaten. Jehovah voorzei eeuwen daarvoor in het afscheidslied van de profeet Mozes dat hij wraak zou oefenen aan zijn tegenstanders en degenen die hem haatten zou vergelden en dat hij het bloed van zijn knechten zou wreken en verzoening zou doen voor het land van zijn volk. — Deut. 32:36-43.
7. (a) Hoe werd er aan Jehovah’s reeds eerder gevelde oordeel over Jeruzalem voldaan? (b) Hoe zouden Jehovah’s woorden in Jeremia 51:36-38 ten nadele van Babylon worden vervuld?
7 In verband met Jehovah’s oordeel over Sion werd er aan zijn gerechtigheid voldaan doordat Jeruzalem zeventig jaar lang in gevangenschap verkeerde. Nu was de tijd aangebroken dat Babylon haar straf zou ondergaan en God zich op haar zou beginnen te wreken. Na verloop van tijd zou ze louter tot een steenhoop worden, een verblijf van jakhalzen, een plaats waaraan de mensen zouden voorbijgaan en waarnaar zij met ontzetting zouden kijken, terwijl zij zouden fluiten als passeerden zij een door geesten bezochte plaats. Haar inwoners zouden al wegkwijnend brullen en grommen als hongerige en in ellende verkerende leeuwenwelpen. Alhoewel haar koninginnen Semíramis en Nitocris, volgens de historicus Heródotus, uitgebreide waterwerken hadden laten aanleggen waaronder putten om de beroemde tuinen van water te voorzien en een reservoir met een omtrek van meer dan zesenzeventig kilometer, en alhoewel ook Nebukadnezar een groot kunstmatig meer had laten graven, zouden deze toch op Jehovah’s bevel opdrogen. Sinds die tijd zijn ze ook opgedroogd en verdwenen.
8. (a) Welk feestmaal rechtte Jehovah voor de helden van Babylon aan? (b) In welk opzicht ondervonden zij een „eeuwigen” of „tot onbepaalde tijd durende slaap”?
8 In de nacht van Babylons val, terwijl er in de gehele stad op losbandige wijze feest werd gevierd, rechtte Jehovah zijn eigen feestmaal voor haar aan, een feestmaal dat veel meer inhield, en liet haar de beker van de wijn van zijn toorn — een dood-aanbrengende drank — drinken. Toen de Babyloniërs zich verheugden en al dronken in slaap vielen, dachten zij dat zij weer uit hun roes zouden ontwaken, maar hun slaap bleek eeuwig of voor onbepaalde tijd te zijn, want velen werden terwijl zij bedwelmd neerlagen, gedood. Zij waren als lammeren ter slachting, en zelfs hun leiders, met inbegrip van koning Belsazar zelf, werden als rammen en bokken afgeslacht. — Jer. 51:39, 40.
9. (a) Verklaar Jeremia 51:41, over Sesach of Babylon. (b) Hoe werd Babylon door de golven van de zee bedekt? (Jeremia 51:42) (c) Hoe ging Jeremia 51:43, 44 in vervulling? (d) Welke verontschuldiging bedachten de Babylonische priesters voor de vernederende val van Babylon, maar hoe kon Kores de waarheid in verband hiermee weten?
9 De menigte van Kores’ troepen kwam gelijk een zee over Babylon. Voor waarnemers was het een ontzetting te zien wat er in die ene nacht met haar gebeurde, maar dit was slechts het begin, want ze zou ten slotte slechts een dorre steppe worden, en haar god Bel of Mardoek zou in het geheel geen macht meer over iemand uitoefenen. De muren van Babylon, die zo machtig waren en tot aan de hemel schenen te reiken, zouden een ruïne worden (Jer. 51:41-44). Babylon was een stad geweest, waarnaar door de gehele aarde, met uitzondering van Jehovah’s volk, met afgunst werd gekeken en die door allen werd geroemd. Haar hangende tuinen, haar grote toren van Babel en tempel van Bel hadden haar tot de wonderstad van de wereld uit die tijd gemaakt. De door Jehovah teweeggebrachte verandering was zo pijnlijk en vernederend dat Babylons priesters er de verklaring aan trachtten te geven als zou dit een rechtstreekse daad geweest zijn van de zijde van Mardoek, die beledigd was en nu leerde hoe men het juiste respect voor hem moest hebben. Wellicht heeft Kores dit op grond van hun verklaringen allereerst geloofd, totdat hij de profetieën van Jesaja en Jeremia had gelezen waarin de ware reden voor Babylons val werd aangetoond.
ER UIT, MIJN VOLK!
10. (a) Wat moesten de Israëlieten die Jeremia’s profetie hoorden, doen, en welke waarschuwing was voor hen passend? (b) Wat waren de „geruchten” die in Jeremia 51:46 worden genoemd, en hoe kan de uitdrukking „heerser tegen heerser” worden vertolkt en begrepen?
10 Hoe stond het echter met Sions kinderen, die in Babylon in gevangenschap verkeerden? Zij moesten het geschilpunt dat bij dit rechtsgeding betrokken was, duidelijk zien, en zij moesten in dit geval hun steun aan Sion geven. Zij zouden niet uit wraak handelen, maar zij moesten zodra Gods besluit ten uitvoer werd gelegd, klaar zijn om uit het midden van haar weg te trekken. Anders zouden zij wellicht, wanneer zij evenals de anderen naar de materiële welvaart van Babylon en naar de grootheid van deze stad zouden kijken, het feit uit het oog beginnen te verliezen dat Jehovah haar oordeelde. Zij dienden er vurig naar te verlangen weg te trekken uit dit land dat gevuld was met afgodsbeelden, en dienden de belofte in gedachten te houden die God aan hun voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob had gedaan; anders zouden zij wellicht ook zelf door dezelfde vrees overmand worden als Babylon wanneer haar oordeelstijd aanbrak. Zou dit ook met hen gebeuren, dan zouden ook zij sterven. Want voor allen die Babylon liefhadden, zouden er geruchten komen waardoor hun hart vele jaren voordat Babylon zou vallen, week gemaakt zou worden. Dit waren de geruchten over Kores’ overwinningen. Eerst overwon hij de Meden. Vervolgens rukte hij naar het westen op om het machtige Lydische Rijk onder koning Croesus te onderwerpen en de zuidkust van Klein-Azië te veroveren. Jaar na jaar werd de door Kores uitgeoefende bedreiging groter, totdat hij ten slotte voor de poorten van Babylon zelf stond. De uitdrukking in Jeremia 51:46, „heerser tegen heerser”, zou ook overgezet kunnen worden met „heerser na heerser” ten einde daarmee aan te duiden dat de ene heerser de andere zou opvolgen, zoals na Nabonedos Belsazar, na deze Daríus, de Meder, en daarna Kores, de Pers. — Jer. 51:45, 46.
11. (a) Waren de priesters, door de verklaring die zij over Babylons val gaven, in staat hun goden voor verdere schande te vrijwaren? (b) (voetnoot) Voer bewijsmateriaal aan waardoor wordt getoond dat er aan de Perzische verdraagzaamheid ten aanzien van Babylons goden een einde kwam.
11 Het door de Babylonische priesters bedachte verzinsel dat Mardoek er voor verantwoordelijk was dat Babylon voor Kores was gevallen, kon niet voor altijd worden volgehouden. De Perzen hebben wellicht gedurende de eerste tijd de Babylonische goden om politieke en sociale redenen en om de uitwerking die dit op de onderworpen Babyloniërs zou hebben, getolereerd. De Perzen waren echter aanhangers van Zoroaster en na verloop van tijd werden de Babylonische goden verder beschaamd en te schande gemaakt doordat de Perzen een vervolging instelden tegen deze Babylonische schijngoden.a — Jer. 51:47.
12. Hoe zouden de hemelen en de aarde jubelen wanneer Babylon van God haar vergelding zou ontvangen? (Jeremia 51:48, 49)
12 Stellig zouden de engelen van God, daar zij als waarnemers belangstellend uitkeken naar de vorderingen van Sions rechtsgeding, jubelen over Sions wettelijke overwinning. De aarde, dat wil zeggen Gods volk op aarde, zou zich eveneens bij dat gejubel aansluiten wanneer Babylon van God haar vergelding zou ontvangen voor de verslagenen van Israël en ook voor de vele duizenden anderen die door haar werden verslagen toen zij haar wereldveroveringsoorlogen tegen de naties voerde en de bloedschuld voor de verslagenen van de gehele aarde op zich laadde. — Jer. 51:48, 49, NW.
13. Verklaar Jeremia 51:50.
13 In afwachting van het bevrijdingsbesluit dat Jehovah in het hart van Kores zou leggen en door hem zou laten bekendmaken, zegt Jehovah tot zijn volk, dat hij had beschermd en gespaard: „Gij die aan het zwaard ontkomen zijt, gaat voort, staat niet stil, gedenkt uit de verte den HERE en laat Jeruzalem u in de gedachte komen” (Jer. 51:50). Gezien de vervoersmogelijkheden die er in die dagen bestonden, was Sion of Jeruzalem heel ver van Babylon verwijderd, een reis van vier of vijf maanden door een zeer moeilijk begaanbaar gebied. De Israëlieten zouden echter niet als de vrouw van Lot zijn en omkijken. Zij koesterden het vurige verlangen om naar de heilige berg van Jeruzalem terug te keren ten einde daar te aanbidden en zo ver mogelijk van Babylon weg te komen.
14. (a) Hoe wordt in Jeremia 51:51 aangetoond wat de gewichtigste reden is waarom Jehovah in het rechtsgeding een beslissing neemt ten nadele van Babylon? (b) Wat zou op grond van deze aanklacht het resultaat zijn van Jehovah’s oordeel, zoals in Jeremia 51:52 wordt getoond?
14 De gewichtigste reden waarom Jehovah zijn oordeel tegen Babylon bekendmaakte, werd in Jeremia 51:51 tot uitdrukking gebracht, in welke schriftuurplaats Jehovah’s volk spreekt van de smaad die de vijand hen deed ondergaan, voornamelijk toen vreemdelingen optrokken tegen de heilige plaats van het huis van Jehovah, dat door Babylonische handen werd ontwijd. Dit eiste dat er rechtstreeks wraak genomen moest worden, niet alleen op de onbesneden Babyloniërs, die aldus tegen Gods tempel hadden gehandeld, maar ook op de goden die zij dienden en die op die manier Jehovah schenen te overweldigen. Daarom zouden de afgoden dienende Babyloniërs doorstoken en verslagen worden en hun doodskreten zouden door haar gehele land worden gehoord. Babylons afgodsbeelden zouden ontheiligd en gebroken worden terwijl ze niet in staat zouden zijn haar kinderen te redden. — Jer. 51:52.
15. (a) Wat was Babylons houding tegenover Jehovah, zoals in Jeremia 51:53 wordt beschreven? (b) Hoe zou Babylon het uitroepen in verband met wat er met haar zou gebeuren? (c) Hoe zouden de helden van Babylon in een slaap vallen waaruit zij niet meer zouden ontwaken? (Jeremia 51:57)
15 O ja, Babylon dacht dat ze God kon bespotten. Ook al joegen de geruchten omtrent Kores haar van tijd tot tijd vrees aan, toch dacht zij dat zij op het toppunt van haar macht was die zij over de aarde uitoefende, en dat haar goden op de toren van Babel en haar muren haar tegen alles konden beschermen. Zij zag echter over het hoofd dat zij met de Allerhoogste God te doen had (Jer. 51:53). Ja, zij had haar stem ten zeerste verheven en zij pochte grotelijks, en luidruchtig loofde zij haar goden terwijl ook de duizenden inwoners van Babylon zich daarbij voegden. Wat een geschreeuw steeg er uit haar op toen zij op zo’n snelle en overrompelende wijze omvergeworpen werd! Dit oordeel trof haar vorsten, stadhouders en helden daar zij in een slaap vielen die de slaap van Sjeool of het graf van de gehele mensheid was en niet een tijdelijke slaap welke op de losbandige feestviering volgde. Na verloop van tijd zou de grote stad zo volledig worden vernietigd dat slechts de stilte van de dood over haar tot stof vervallende ruïnes, over een dode stad, zou heersen. — Jer. 51:54-57.
16. (a) Wat zou er met Babylons poorten gebeuren? (b) Hoe zouden de volken bemerken dat ze voor niets hadden gezwoegd, en zich zelf afmatten? (Jeremia 51:58)
16 Volken van vele naties werkten in het belang van Babylon en bouwden haar muren en tempels, en nu was al hun zwoegen voor niets. Zij hadden louter iets gebouwd wat toch weer door vuur verwoest zou worden. En een ieder die zou trachten haar weer tot haar vroegere staat te herstellen of haar voor eeuwig in stand te houden, zou zich slechts afmatten. Het houten gedeelte van haar poorten zou met vuur verbrand worden, en het koper van deze poorten zou verweren. De buitenmuren zijn wellicht door Kores verwoest, en mogelijk heeft Daríus I ze verder gesloopt, maar in ieder geval kwamen ze ten slotte in de toestand te verkeren waarin ze ook door archeologen zijn opgegraven, door welke opgravingen werd aangetoond dat ze volledig tot een ruïne zijn vervallen. — Jer. 51:58.
DE VAL VAN HET HUIDIGE BABYLON GEÏLLUSTREERD
17. (a) Wat werd er gedaan met een afschrift van Jeremia’s profetische rol betreffende Babylon? (b) Hoe zou Seraja de Israëlieten troosten, wanneer hij hen daar zou bezoeken?
17 Tijdens de regering van koning Zedekía werd de profetie van Jeremia, die wij hier bestuderen, op een manier gebruikt waardoor treffend de val van Babylon werd geïllustreerd, welke toen nog vijfenzeventig jaar in de toekomst lag. Jeremia’s profetie, van hoofdstuk vijftig, vers twee, tot hoofdstuk eenenvijftig, vers achtenvijftig, werd door hem opgetekend en Jeremia gaf Seraja, de hofmaarschalk van de koning en klaarblijkelijk de vleselijke broer van Jeremia’s secretaris Baruch, het bevel dit schrijven mee te nemen naar Babylon en daar alle woorden hardop te lezen. Dan moest hij het boek nemen en er een steen aan binden en het midden in de Eufraat werpen, met de woorden: „Op deze manier zal Babylon zinken en niet weer opkomen ten gevolge van de rampspoed die ik over haar ga brengen; en zij zullen zich stellig afmatten” (Jer. 51:61-64, NW). Nadat Seraja deze geïnspireerde rol hardop had gelezen, moest hij het woord richten tot Jehovah als degene die de woorden welke op de rol stonden geschreven, had gesproken. Het schijnt dus dat Seraja aan de oever van de rivier de Eufraat de rol hardop heeft gelezen terwijl niemand dan alleen Jehovah God zelf het lezen hoorde. Het zou natuurlijk gevaarlijk zijn geweest het binnen het gehoor van de Babyloniërs te hebben gedaan. Niettemin zou Seraja zich veel hebben kunnen herinneren van wat hij had gelezen en kon hij de daar in gevangenschap verkerende Israëlieten vertroosten door hen over de hoop te vertellen die hun door deze profetie van Jeremia werd geboden.
18. Hoe werd de val van Babylon de Grote door Seraja’s handeling geïllustreerd?
18 Jehovah’s vrouw won derhalve haar rechtsgeding, en haar Echtgenoot, de Opperste Universele Rechter, handelde in overeenstemming met de volledige gerechtigheid toen hij een beslissing nam en het oordeel voltrok. Hierin ligt een prachtige illustratie en een fijn voorbeeld opgesloten voor allen die in deze tijd rechtvaardigheid liefhebben en die graag zouden zien dat er gerechtigheid geoefend zou worden ten aanzien van het grote rijk van valse religie daar het op aarde zo veel bloed heeft vergoten en vooral wegens de vijandige houding van dit rijk ten opzichte van God en zijn Koninkrijksverkondigers. In Openbaring 18:20, 21 (NW) wordt ons getoond dat dit een voorbeeld was: „’Wees vrolijk over haar, o hemel, ook gij heiligen en gij apostelen en gij profeten, want God heeft voor u op gerechtelijke wijze straf van haar geëist!’ En een sterke engel hief een steen op gelijk een grote molensteen en slingerde hem in de zee, zeggende: ’Zo zal Babylon, de grote stad, met een snelle worp worden neergeslingerd, en ze zal nooit meer gevonden worden.’”
19. (a) Waarom kon de profetie die in de Openbaring staat opgetekend en tegen Babylon is gericht, niet van toepassing zijn op de oude letterlijke stad Babylon? (b) Waarom is het nuttig om de bijbelprofetieën over Babylon te blijven onderzoeken?
19 Het is gemakkelijk te zien dat deze profetie niet van toepassing kon zijn op de letterlijke stad Babylon in Mesopotamië, want aan haar wereldmacht was al zeshonderd jaar daarvoor een einde gekomen, en tegen de tijd dat de profetieën in de Openbaring over dingen die nog in de toekomst lagen, volledig in vervulling zullen gaan, zal het letterlijke Babylon al jaren lang een volslagen ruïne zijn geweest. Wij dienen uit te zien naar een veel grotere vervulling. Het is daarom nuttig voor ons dat wij de bijbelprofetieën over Babylon blijven onderzoeken, want het helpt ons de betekenis te zien van belangrijke wereldgebeurtenissen die zich in deze twintigste eeuw voor onze ogen afspelen.
[Voetnoot]
a Onder „Persian Domination” („Perzische Overheersing”) zegt The Encyclopædia Britannica, Deel 2 van de uitgave van 1946, bladzijde 852b: „Tegen het einde van de Perzische overheersing schijnt een uitbarsting van Zoroastrisch fanatisme de vernietiging van vele grote tempels te hebben teweeggebracht. De ziggurat van Babylon was een hoop puin toen Alexander [de Grote] hem voor de eerste maal zag, alhoewel hij nog in goede staat geweest moet zijn toen Heródotus schreef; de tempel te Ur toont overal kenmerken van verwoesting door vuur, waarna het gehele terrein werd verlaten, en er alleen nog maar voortvluchtige zwervers huisden. Alle tekenen duiden erop dat de Perzische heerschappij in Babylonië van de tijd van Daríus I af impopulair was, en dat tegen de tijd van Daríus III het land een religieuze vervolging had ondergaan.”