Pas op voor zelfvoldaanheid!
HEBT u ooit gezegd, als een bijbelonderzoeker een gesprek met u wilde beginnen: ’Ik vind dat religie een persoonlijke zaak is waarover men niet met anderen spreekt. Ik wil niet dat mijn geest in beroering komt en verward raakt’? Geeft u er de voorkeur aan zelfvoldaan te zijn? Toch heeft Jezus Christus zelf over onze tijd gezegd:
„Schenkt . . . aandacht aan uzelf, dat uw hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag plotseling, in een ogenblik, over u komt als een strik. Want hij zal komen over allen die op de gehele aardbodem wonen. Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat gij erin moogt slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” — Luk. 21:34-36.
Zelfvoldaanheid in de zin van tevredenheid, met vrede des geestes, kan natuurlijk goed zijn. Maar zelfvoldaanheid die op ongefundeerde verwachtingen of ideeën is gebaseerd, kan buitengewoon gevaarlijk zijn.
Het is bijvoorbeeld niet verstandig om zelfvoldaan thuis te blijven zitten als er via de radio wordt gewaarschuwd dat er een orkaan op komst is en iedereen geëvacueerd moet worden. Met betrekking tot velen van zulke zelfvoldane, zorgeloze personen is de bijbelse spreuk waar gebleken: „De onnozele leent een doof oor en komt tot droefheid, en de dwazen worden door hun eigen zelfvoldaanheid in het verderf gestort.” — Spr. 1:32, The New English Bible.
Sommigen zullen met betrekking tot waarschuwingen misschien net zo redeneren als burgers in sommige pas overstroomde gebieden hebben gedaan. In een verslag stond: „Een zelfvoldaan publiek, dat zich veilig waande wegens rivierdijken en andere waterkeringswerken . . . negeerde de waarschuwingen.”
Maar wat te zeggen als het een waarschuwing van goddelijke oorsprong betreft, vooral als die waarschuwing al een aantal jaren is gegeven en als een onbevooroordeeld onderzoek van de feiten heeft aangetoond dat de waarschuwing gerechtvaardigd is? Is zelfvoldaanheid in dat geval niet nog dwazer?
STAAT DE CHRISTENHEID VOOR HAAR ONDERGANG?
Er wòrdt zo’n waarschuwing gegeven, en die waarschuwing behelst de ondergang van de religies der christenheid, te zamen met de maatschappijstructuur waarvan deze religies een integrerend deel uitmaken. Maar blijkt uit de feiten dat zulk een waarschuwing gerechtvaardigd is en dat het noodzakelijk is een zelfvoldane houding de rug toe te keren als men tot een van deze kerkstelsels behoort?
Welnu, beschouwt u het verslag van de kerken eens. Hebben ze de morele maatstaven van de mensen in het algemeen, en van hun eigen lidmaten in het bijzonder, werkelijk verhoogd? Zijn ze niet veeleer met de wereld meegegaan, waarbij ze de bijbelse maatstaven de rug toe hebben gekeerd en zich dermate hebben verlaagd dat het totaal geen verschil uitmaakt of men nu een van de kerken of welke wereldse organisatie maar ook volgt? Hebben de kerken er blijk van gegeven hun leden anders te kunnen maken of beter te kunnen toerusten om een fatsoenlijker en moreel rein leven te leiden?
Wat valt er te zeggen over politiek, nationalistische afscheidingen en oorlog? De religies van de christenheid hebben de mensen niet gewaarschuwd hoe gevaarlijk, ja hoe hopeloos, het is op mensen te vertrouwen. In plaats daarvan hebben ze menselijke heerschappij gesteund en nationalisme bevorderd. In veel gevallen zijn ze zo ver gegaan dat ze hun leden hebben voorgeschreven op wie zij in politieke verkiezingen moeten stemmen. Ze hebben in bloedige oorlogen tot algehele afslachting van mensen, met inbegrip van de burgerbevolking, aangemoedigd.
Dient iemand die deel uitmaakt van een religie in het zogenaamde christelijke deel van de wereld derhalve het gevoel te hebben dat hij veilig is? Doet hij er verstandig aan te geloven dat, wàt er ook gebeurt, de christenheid niet kan vallen?
HET GEVAAR VAN ZELFVOLDAANHEID GEÏLLUSTREERD
Indien iemand geneigd is de waarschuwende boodschap dat de christenheid binnenkort door rampspoed getroffen zal worden zelfvoldaan naast zich neer te leggen, doet hij er goed aan een bijbelse illustratie te beschouwen die hem de dwaasheid van zijn zelfvoldaanheid zal doen inzien.
Het is een illustratie die thans nauwelijks meer gebruikt zal worden, vooral niet in de westerse wereld. Niettemin is ze zo krachtig en zinnebeeldig nauwkeurig als een illustratie maar kan zijn.
Deze illustratie werd slechts ongeveer vijf jaar voor de vernietiging van Jeruzalem aan de profeet Ezechiël gegeven. Ezechiël zag in een visioen vijfentwintig zelfvoldane mannen. Zij waren vorsten van Jeruzalem. Als vooraanstaande mannen van de stad, raadgevers van de koning, gaven zij slechte raad tegen Jeruzalem. Niet alleen druiste hun raad tegen de waarschuwingen van de profeten Ezechiël en Jeremia in, maar zij moedigden koning Zedekía er naar alle waarschijnlijkheid toe aan tegen Babylon in opstand te komen en het verbond dat hij onder ede voor het aangezicht van God had gesloten, te verbreken (2 Kron. 36:11-13; 2 Kon. 24:18 tot 25:1). Zij vertrouwden erop dat de militaire macht van Egypte, de ’arm van vlees’, hen zou redden. Nog geen drie jaar na Ezechiëls visioen (612 v.G.T.) is Zedekía, met hun goedkeuring, ook inderdaad in opstand gekomen.
God had dit in werkelijkheid in het visioen en de illustratie die hij Ezechiël gaf, gezegd. Ezechiël bericht:
„Toen hief een geest mij op en bracht mij naar de oostelijke poort van het huis van Jehovah, die op het oosten uitziet, en zie! in de ingang van de poort waren vijfentwintig mannen, en ik zag nu in hun midden Jaäzanja, de zoon van Azzur, en Pelatja, de zoon van Benanja, vorsten van het volk. Hij [Jehovah] dan zei tot mij: ’Mensenzoon, dit zijn de mannen die schadelijkheid beramen en slechte raad geven tegen deze stad; die zeggen: „Is niet het bouwen van huizen dicht op handen? Ze is de kookpot met wijde opening en wij zijn het vlees.”’” — Ezech. 11:1-3.
Deze vorsten en raadgevers van koning Zedekía voelden zich in het krachtig versterkte Jeruzalem zelfvoldaan. De stadsmuren waren als de wanden van een metalen pot; er kon geen bres in worden geslagen, naar zij dachten. Net als vlees dat in een ijzeren pot kookt, zouden zij er niet uitgenomen worden en niet uit hun bezit worden verdreven. De raadgevers waren van mening dat zij hun permanente verblijf zeker konden stellen door de hulp van Egypte in te roepen tegen Babylon. Zij redeneerden derhalve dat het de geschikte tijd was om huizen te bouwen met de bedoeling er lang in te wonen.
Deze zelfvoldane, overmoedige personen en alle overige mensen in Jeruzalem moesten gewaarschuwd worden. Daarom gebood God Ezechiël een profetie uit te spreken die heel treffend en krachtig bleek te zijn. Jehovah zei:
„’Gijlieden hebt gezegd wat juist is, o huis van Israël; en wat de dingen betreft die in uw geest opkomen, ikzelf heb het geweten. Gij hebt uw verslagenen in deze stad velen doen zijn, en gij hebt haar straten gevuld met de verslagenen.’” „Daarom, dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Wat uw verslagenen betreft, die gijlieden in haar midden hebt neergelegd, die zijn het vlees en zij is de kookpot met wijde opening; en gij zijt het die te voorschijn gebracht zult worden uit haar midden.’” — Ezech. 11:5-7, Eng. uitgave van 1971.
Deze mannen waren zelfs zo ver gegaan dat zij degenen in de stad die aan Babylon onderworpen wensten te blijven, hadden gedood. Maar God toonde aan dat in plaats dat deze vorsten in Jeruzalem zouden blijven, zoals zij veronderstelden, degenen die zij hadden gedood erin zouden blijven. De overmoedige vorsten daarentegen zouden door de Babyloniërs uit hun huizen worden gesleept. Voordat zij door het zwaard van de koning van Babylon werden gedood, zouden zij hun huizen in vlammen zien opgaan. Ezechiël zei tot die vorsten:
„’Een zwaard hebt gij gevreesd, en een zwaard zal ik over u brengen’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah. ’En ik zal u stellig te voorschijn brengen uit haar midden en u in de hand van vreemden geven en aan u strafgerichten voltrekken. Door het zwaard zult gij vallen. . . . Aan de grens van Israël zal ik u richten, en gij zult moeten weten dat ik Jehovah ben, omdat gij in mijn voorschriften niet hebt gewandeld en gij mijn rechtsverordeningen niet hebt onderhouden, maar naar de rechtsverordeningen van de natiën die rondom u zijn, hebt gij gedaan.’” — Ezech. 11:8-12, Eng. uitgave van 1971.
Deze woorden tonen vanzelfsprekend aan dat het oordeel over deze zelfvoldane beramers van snode plannen in werkelijkheid door Jehovah voltrokken zou worden. Hij zou echter het „zwaard” in de handen van buitenlandse „vreemden”, de Babyloniërs, gebruiken om de werkelijke afslachting ten uitvoer te brengen. Degenen die het „zwaard” overleefden, zouden niet veilig zijn binnen de muren van die symbolische „pot”, Jeruzalem. Zij zouden eruit worden gesleept en „aan de grens van Israël” worden geoordeeld. En zo gebeurde het ook. Aan het noordelijke uiteinde van het gebied dat door koning David was veroverd, namelijk te Ribla in de richting van Hamath, gebeurde het volgende:
„Bovendien nam de overste van de lijfwacht de overpriester Seraja en de tweede priester Zefanja en de drie deurwachters mee, en uit de stad nam hij één hofbeambte mee, die aangesteld bleek te zijn over de krijgslieden, en zeven mannen van hen die toegang hadden tot de koning, die in de stad gevonden werden, en de secretaris van de legeroverste, degene die het volk van het land monsterde, en zestig mannen uit het volk van het land die in het midden van de stad gevonden werden. Dezen dan nam Nebuzaradan, de overste van de lijfwacht, mee en hij voerde hen naar de koning van Babylon te Ribla. En dezen werden vervolgens door de koning van Babylon neergeslagen en ter dood gebracht in Ribla, in het land van Hamath. Zo ging Juda in ballingschap, weg van zijn bodem.” — Jer. 52:24-27.
JEHOVAH NIET INGENOMEN MET VERBONDSVERBREKERS
Jehovah gaf er aldus blijk van dat Hij zich zonder mankeren aan Zijn verbond houdt. Hij denkt niet licht over de overeenkomsten die hij aan gaat. Hij komt ze nauwgezet na en zal degenen die ontrouw zijn aan hun overeenkomsten en die Gods wetten overtreden en zelfvoldaan denken dat dit niets uitmaakt en dat zij veilig zijn, niet negeren. Hij zei onomwonden tot die zelfvoldane mensen in Jeruzalem: „Ik [zal] u richten.” Waarom? „Omdat gij in mijn voorschriften niet hebt gewandeld en gij mijn rechtsverordeningen niet hebt onderhouden, maar naar de rechtsverordeningen van de natiën die rondom u zijn, hebt gij gedaan.” — Ezech. 11:11, 12.
Heeft de hedendaagse christenheid, evenals het Israël uit de oudheid, beweerd in een verbondsverhouding tot God te staan? Ja, ze heeft miljarden exemplaren van de bijbel in meer dan duizend talen verspreid. Deze bijbels laten zien dat zijn goddelijke naam Jehovah of Jahweh is. Ze beweert dat haar middelaar tussen deze God en de mensen Jezus Christus, de Zoon van God, is en dat ze in het „nieuwe verbond” met God is opgenomen (Jer. 31:31-34; Luk. 22:20; 1 Tim. 2:5, 6). Ze heeft echter zijn wetten overtreden en haar verbond met God verbroken. Nog afgezien van haar bloedschuld, heeft ze immoraliteit onder haar kerklidmaten door de vingers gezien en verklaard dat God dood is, dat hij geen belangstelling heeft voor de mensen en niet in het historische bericht thuishoort. Haar geestelijken zeggen in feite dat hij zijn nieuwe verbond is vergeten. Wanneer zij worden gewaarschuwd, leggen zij dit naast zich neer en spotten er zelfs over (2 Petr. 3:3, 4). Evenals de raadgevers van koning Zedekía van Juda profeteren zij goede dingen voor de religieuze, politieke en commerciële instellingen van de christenheid en zij raden de mensen aan hun vertrouwen in de ’arm van vlees’ te stellen, waardoor zij in werkelijkheid veroorzaken dat hun kerklidmaten en anderen er zelfvoldaan hun gemak van nemen. — Jer. 6:14.
De christenheid wordt niet zoals het Jeruzalem uit de oudheid door een stenen muur omgeven. Niettemin denken haar geestelijken en leiders misschien wel net als Jeruzalems vorsten dat zij zich in een veilige plaats bevinden, net als vlees dat zich binnen de wand van een ijzeren pot bevindt. Haar „muur” is datgene waarin ze haar vertrouwen stelt, de militaire macht van de natiën. Ze staat menselijke heerschappij voor, vooral door middel van een wereldorganisatie zoals de Verenigde Naties. De Federale Raad van Kerken van Christus in Amerika noemde haar voorganger de Volkenbond zelfs „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde”.
Zal Jehovah iets doen in verband met de daden van de christenheid waardoor zijn naam is onteerd? Zal hij de vals-religieuze leiders, alsook de politici die beweren dat de door hen bestuurde natiën christelijke natiën zijn, schudden? Zullen zij met een schok uit hun zelfvoldane roes wakker worden geschud? Merkt u eens op wat er in Ezechiëls geval gebeurde:
„Nu geschiedde het dat zodra ik profeteerde, Pelatja, de zoon van Benaja, ja hij, stierf, waarop ik op mijn aangezicht viel en met luider stem schreeuwde en zei: ’Ach, o Soevereine Heer Jehovah! Is het een verdelging die gij ten aanzien van de overgeblevenen van Israël volvoert?’” — Ezech. 11:13, Eng. uitgave van 1971.
Wat veroorzaakte in dit visioen dat de vorst Pelatja dood neerviel nadat Ezechiël had geprofeteerd en de vijfentwintig „vorsten van het volk” een kennisgeving had gedaan? Volgens hetgeen de profeet Ezechiël bevreesd uitriep, beschouwde hij het als een rechtstreekse oordeelsvoltrekking van de zijde van Jehovah. Hij beschouwde het niet slechts als een teken van de ophanden zijnde dood voor de andere vierentwintig vorsten, maar, helaas! ook van een komende verdelging van alle „overgeblevenen van Israël”. Hij betwistte echter niet Gods recht om hen allen te verdelgen.
Wanneer wij beschouwen hoe God deze mannen in Jeruzalem bezag, die zijn verbond verbraken en zich zelfvoldaan veilig waanden in hun materialistische vertrouwen op wereldse macht, hoe beziet God dan de christenheid en haar leiders? Zal hij blijven toelaten dat zij de „God is dood”-theorie verkondigen, de wetten van zijn nieuwe verbond waarin zij opgenomen beweren te zijn negeren en de thans openlijk bekendgemaakte waarschuwing uit zijn Woord de bijbel bespotten?
Mocht iemand de neiging gehad hebben zelfvoldaan te zijn door God niet werkelijk te dienen en geen aandacht te schenken aan zijn Woord of de waarschuwing over de nabijheid van de ’grote verdrukking’, laat hij dan oppassen! Hij dient te ontwaken uit zijn slaperige, lethargische toestand en onmiddellijk acht te slaan op wat God te zeggen heeft. Doet hij dit niet, dan zal God geheel en al in overeenstemming met gerechtigheid en rechtvaardigheid handelen als hij hem in de komende crisis die over deze wereld komt, verdelgt.
VRAGEN DIE EEN ANTWOORD VERDIENEN
Net als Ezechiël vreesde dat gedurende de dreigende vernietiging van Jeruzalem heel Jehovah’s verbondsvolk verdelgd zou worden, zou er in het hart van religieus gezinde personen die het onderscheid tussen de christenheid en het ware christendom niet beseffen, een soortgelijke vrees kunnen opkomen. Moeten wij uit de houding van de christenheid jegens God en haar falen de conclusie trekken dat het christendom heeft gefaald?
Iemand die hierover nadenkt, zou er bevreesd toe gebracht kunnen worden te vragen: ’Als Jehovah in de komende „grote verdrukking” die over het gehele samenstel van dingen komt, de gehele christenheid en al haar wereldse bondgenoten verdelgt, zal dit dan de vernietiging van het ware christendom in zijn geheel betekenen?’
Er zijn er die dit graag zouden zien. Communistische en andere radicale elementen die het christendom van de bijbel haten, zouden er graag een aandeel aan hebben niet alleen het huichelachtige christendom van de christenheid maar ook de ’reine religie’, de ware christelijke aanbidding van de Soevereine Heer Jehovah, weg te vagen. — Jak. 1:27.
Zullen deze irreligieuze radicalen de voldoening smaken te zien dat het christendom van de aarde wordt weggevaagd? Of zal er een definitieve grenslijn bestaan tussen de huichelachtige valse religie en het ware christendom, zodat het christendom zal blijven bestaan? In gedachten houdend dat er weliswaar wereldse machten gebruikt zullen worden om de christenheid te verwoesten, maar dat in werkelijkheid Gòds oordeel wordt voltrokken, zullen wij met belangstelling uitzien naar wat Ezechiël vervolgens van God hoorde. Dit zal in een volgende uitgave van dit tijdschrift worden besproken. Intussen zullen oprechte personen niet zelfvoldaan zijn maar onderzoeken wat Gods wil voor hen is, opdat zij kunnen vaststellen of God mogelijk een voorziening heeft getroffen waardoor zij in leven kunnen blijven.