De weg van onafhankelijkheid verlaten
„’Keert tot mij terug’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen, ’en ik zal tot u terugkeren.’” — Zach. 1:3.
1. Wat voor gehoorzaamheid verlangt Jehovah van zijn met verstand begaafde schepselen?
JEHOVAH GOD heeft nooit iemand gedwongen hem te dienen. Hij verlangt vrijwillige gehoorzaamheid van zijn met verstand begaafde schepselen, gehoorzaamheid die gebaseerd is op liefde voor hem en waardering voor wat hij ten behoeve van hen heeft gedaan (Deut. 30:11-16; 1 Joh. 4:8-10; 5:2, 3). Zoals Mozes tot de Israëlieten in de woestijnvlakten van Moab zei: „Ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen, dat ik u het leven en de dood heb voorgelegd, de zegen en de vervloeking; en gij moet het leven kiezen, opdat gij moogt blijven leven, gij en uw nageslacht, door Jehovah, uw God, lief te hebben, door naar zijn stem te luisteren en door hem aan te hangen; want hij is uw leven en de lengte uwer dagen, opdat gij moogt wonen op de bodem die Jehovah uw voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob onder ede beloofd heeft hun te geven.” — Deut. 30:19, 20.
2. Hoe reageren de engelen als mensen zich vrijwillig aan Jehovah God onderwerpen, en waarom?
2 Lang voordat de mens werd geschapen, schepten miljoenen engelen er behagen in Jehovah God te dienen en dit te blijven doen (Job 38:4-7; Dan. 7:10; Hebr. 12:22). Hun gevoelens stemmen overeen met die welke tot uitdrukking werden gebracht door de vierentwintig ouderlingen die de apostel Johannes in een visioen zag: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen” (Openb. 4:11). De getrouwe engelen, die beseffen dat gehoorzaamheid aan God de enige juiste handelwijze en de enige weg is die tot blijvende zegeningen leidt, scheppen er behagen in mensen de weg van onafhankelijkheid te zien verlaten en zich vrijwillig aan de Schepper te onderwerpen. Christus Jezus zei: „Er [ontstaat] vreugde bij de engelen Gods over één zondaar die berouw heeft.” — Luk. 15:10.
3. Hoe toonde Jehovah God dat hij wilde dat het ontrouwe Israël tot hem terugkeerde?
3 De vreugde van de engelen stemt volledig overeen met Gods eigen gevoelens in deze aangelegenheid. Jehovah deed telkens weer een beroep op de ongehoorzame Israëlieten om hun goddeloze wegen te verlaten: „Zoekt Jehovah terwijl hij te vinden is. Roept tot hem terwijl hij nabij blijkt te zijn. Laat de goddeloze zijn weg verlaten en de man van schadelijkheid zijn gedachten; en laat hij terugkeren tot Jehovah, die hem barmhartig zal zijn, en tot onze God, want hij zal rijkelijk vergeven” (Jes. 55:6, 7). „Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar daarin dat een goddeloze zich afkeert van zijn weg en werkelijk blijft leven. Keert u af, keert u af van uw slechte wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis van Israël?” (Ezech. 33:11) „’Keert tot mij terug, en ik zal stellig tot u terugkeren’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.” — Mal. 3:7.
4. Waren gelegenheden om slechtheid na te laten tot het oude Israël beperkt?
4 Gelegenheden om aan de voltrekking van goddelijke wraak te ontkomen door verkeerde handelingen na te laten, waren niet beperkt tot de natie Israël. Bij monde van de profeet Jeremia verklaarde Jehovah: „Op welk moment maar ook ik een uitspraak doe over een natie en over een koninkrijk om ze uit te rukken en af te breken en te verdelgen, en die natie keert zich werkelijk af van haar slechtheid waarover ik afkeurend gesproken heb, dan zal ik stellig spijt gevoelen over de rampspoed die ik gedacht had haar aan te doen” (Jer. 18:7, 8). Zo hield ook de apostel Petrus christenen voor ogen: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken.” — 2 Petr. 3:9.
DE HOUDING VAN PERSONEN DIE IN EIGEN OGEN RECHTSCHAPEN ZIJN
5. Welke houding hebben mensen vaak aangenomen jegens degenen die berouw hadden van hun verkeerde gedrag?
5 Onvolmaakte mensen zijn evenwel vaak in gebreke gebleven Jehovah God en de heilige engelen na te volgen door zich te verheugen over degenen die de weg van onafhankelijkheid verlieten en de goddelijke wil gingen doen. Gedurende de bediening van Christus Jezus en zijn voorloper Johannes de Doper heerste er onder de huichelachtige religieuze leiders van het judaïsme bijvoorbeeld een onbarmhartige houding. Toen belastinginners en personen die als zondaars bekendstonden, zoals hoeren, berouw hadden van hun overtredingen tegen God en door Johannes de Doper werden gedoopt, verheugden deze religieuze leiders zich niet en ook werden zij er niet toe bewogen Johannes te geloven (Matth. 21:32; Luk. 3:12; 7:29, 30). Later, toen Christus Jezus de verachte belastinginners en zondaars geestelijke hulp verleende, uitten de schriftgeleerden en Farizeeën hun afkeuring. — Luk. 5:27-31.
6. Hoe zette Jezus de verkeerde zienswijze van de schriftgeleerden en Farizeeën recht?
6 Bij een zekere gelegenheid bleven belastinginners en zondaars naar Jezus toe komen om te horen wat hij te zeggen had „De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daar echter voortdurend over en zeiden: ’Deze man ontvangt zondaars en eet met hen.’” Als antwoord op hun klacht gaf Jezus drie illustraties die alle drie gingen over het terugvinden van wat verloren was en de vreugde die uit het terugvinden voortsproot (Luk. 15:1-10). De laatste van deze illustraties draaide om drie hoofdpersonen: een vader en zijn twee zoons. De vader beeldt Jehovah God af, de oudste zoon de schriftgeleerden en Farizeeën, en de jongste zoon de zondaars en belastinginners. Daar de zondaars, belastinginners, Farizeeën en schriftgeleerden joden waren, waren zij allen broeders en leden van een natie die in een verbondsverhouding tot God stond. De joden hadden Gods wet echter niet volmaakt nageleefd en daarom moesten zij allen, met inbegrip van de huichelachtige Farizeeën en schriftgeleerden, berouw hebben en in een juiste verhouding tot God komen door Christus Jezus te aanvaarden. (Vergelijk Handelingen 2:38; Romeinen 3:9-12.) Jezus’ illustratie gaf dus werkelijke omstandigheden weer en liet zien wat er werd vereist om vergeving van God te krijgen. Met dit in gedachten kunnen wij Jezus’ woorden lezen die staan opgetekend in Lukas hoofdstuk 15 de verzen 11 tot 32:
7. Wat deed de jongste zoon in Jezus’ illustratie, en hoe verging het hem als gevolg daarvan?
7 „Een zeker mens had twee zoons. En de jongste van hen zei tot zijn vader: ’Vader, geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb.’ En hij verdeelde zijn middelen voor levensonderhoud onder hen. En niet vele dagen daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en reisde naar het buitenland, naar een ver land, en daar verkwistte hij zijn bezit door een losbandig leven te leiden. Toen hij alles had opgemaakt, kwam er een zware hongersnood over dat gehele land, en hij begon gebrek te lijden. Hij ging zich zelfs aan een van de burgers van dat land verbinden, en die zond hem naar zijn velden om zwijnen te hoeden. En vaak begeerde hij verzadigd te worden met de carobbepeulen die de zwijnen aten, en niemand gaf hem iets.
8. (a) Welk besluit nam de jongste zoon toen hij tot bezinning kwam? (b) Hoe ontving zijn vader hem?
8 Toen hij tot bezinning was gekomen, zei hij: ’Hoeveel loonarbeiders van mijn vader hebben brood in overvloed, terwijl ik hier van honger verga! Ik zal opstaan en naar mijn vader trekken en tot hem zeggen: „Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon te worden genoemd. Maak mij als een van uw loonarbeiders.”’ Hij stond dus op en ging naar zijn vader. Terwijl hij nog een heel eind weg was, werd zijn vader hem gewaar en werd door medelijden bewogen, en hij snelde op hem toe en viel hem om de hals en kuste hem teder. Toen zei de zoon tot hem: ’Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon te worden genoemd. Maak mij als een van uw loonarbeiders.’ Maar de vader zei tot zijn slaven: ’Vlug! haalt een lang gewaad te voorschijn, het beste, en trekt het hem aan, en doet hem een ring aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten. En haalt de gemeste jonge stier, slacht hem en laten wij eten en vrolijk zijn, want deze zoon van mij was dood, maar is weer levend geworden; hij was verloren, maar is gevonden.’ En zij begonnen vrolijk te zijn.
9. Hoe reageerde de oudste zoon op het welkom dat zijn jongste broer werd gegeven?
9 Zijn oudste zoon nu was op het veld; en toen hij terugkwam en het huis naderde, hoorde hij concertklanken en gedans. Daarom riep hij een van de knechten tot zich en informeerde wat dit allemaal te betekenen had. Hij zei tot hem: ’Uw broer is gekomen, en uw vader heeft de gemeste jonge stier geslacht, omdat hij hem in goede gezondheid heeft teruggekregen.’ Maar hij werd toornig en wilde niet naar binnen gaan. Toen kwam zijn vader naar buiten en drong bij hem aan. Hij gaf zijn vader ten antwoord: ’Denk eens aan, ik heb u al zoveel jaren als slaaf gediend en heb nog nooit uw gebod overtreden, en toch hebt gij mij nog nooit een geitebokje gegeven opdat ik met mijn vrienden vrolijk kon zijn. Maar zodra deze zoon van u is gekomen, die uw middelen voor levensonderhoud heeft opgegeten met de hoeren, hebt gij de gemeste jonge stier voor hem geslacht.’ Daarop zei hij tot hem: ’Kind, gij zijt altijd bij mij geweest, en alles wat van mij is, is van u; maar wij moesten wel vrolijk zijn en ons verheugen, want deze broer van u was dood, maar is tot leven gekomen, en hij was verloren, maar is gevonden.”’
DE TOESTAND VAN DEGENEN DIE ZIJN AFGEDWAALD
10. Hoe zijn velen thans zoals de jongste zoon in Jezus’ illustratie?
10 Heel velen in deze tijd hebben een weg gevolgd die veel lijkt op die van de jongste zoon toen hij het huis van zijn vader verliet.a Sommigen hebben, om aan tijdelijke beschimping en vervolging door vrienden, familieleden of anderen te ontkomen, de ware aanbidding de rug toegekeerd. Anderen hebben er de voorkeur aan gegeven onafhankelijk van God te zijn omdat zij juist de dingen wilden beoefenen die door hem worden veroordeeld, zoals seksuele immoraliteit, diefstal en dronkenschap (1 Kor. 6:9, 10). Weer anderen, die vinden dat er te weinig tijd voor het najagen van genoegens overblijft als zij Jehovah dienen, of dat het iemand belet in de wereld vooruit te komen, zijn met hun studie van de bijbel opgehouden. Wat voor andere redenen er ook mogen zijn, degenen die zich ervan hebben weerhouden de goddelijke wil te doen of die ermee zijn opgehouden dit te doen, tonen dat er iets bestaat wat belangrijker of meer de moeite waard voor hen is dan getrouw hun Schepper te dienen.
11, 12. In welke toestand verkeren degenen die zijn afgedwaald?
11 Al deze mensen zijn geestelijk verhongerd en ver van Jehovah God verwijderd, als het ware in een ver land. Zij zijn een deel van Satans wereld en in slavernij aan hem, want „de gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19). Vergeleken met de dienst van de Schepper, is hun slavernij aan Satan en diens wereld niet lonender dan het hoeden van zwijnen (dieren die volgens de bepalingen van de Mozaïsche wet onrein waren) voor een jood ten tijde van Jezus’ aardse bediening zou zijn geweest. Degenen die er de voorkeur aan hebben gegeven een losbandig leven te leiden als overspelers, hoereerders, homoseksuelen, dieven en dergelijke personen, verkeren in een staat van geestelijk verval en in een geestelijk ontaarde toestand.
12 Ofschoon velen die niet meer met Gods volk omgaan misschien geen losbandig leven leiden, hebben zij niettemin veel verloren. Daar zij gespeend zijn van geestelijke gezindheid is hun leven vaak één voortdurende frustratie. Maar al te vaak brengt hun verlangen in de wereld vooruit te komen hen ertoe er oneerlijke zakenpraktijken op na te gaan houden. (Vergelijk Spreuken 28:20.) Vaak besteden zij er zoveel tijd en energie aan om een positie in de wereld te behouden dat hun kinderen niet de nodige leiding en het nodige strenge onderricht krijgen. Als gevolg daarvan moeten velen ten slotte het leed verduren dat wordt veroorzaakt doordat zij hun kinderen een eigenzinnige weg zien volgen en hun leven zien ruïneren. Wat degenen ervaren die zó in materiële dingen verwikkeld raken dat er geen plaats voor de ware aanbidding is, wordt goed samengevat door de apostel Paulus: „Zij . . . die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik en vele zinneloze en schadelijke begeerten, die de mensen in vernietiging en verderf storten. Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord.” — 1 Tim. 6:9, 10.
TOT JEHOVAH TERUGKEREN
13. Wat kunnen degenen die zich in de positie van de verloren zoon zien, doen om hun toestand te verbeteren?
13 Degenen die zichzelf in de positie van de verloren zoon zien, behoeven echter niet in deze rampzalige toestand te blijven, maar zij kunnen, evenals de verloren zoon, krachtsinspanningen in het werk stellen om naar het huis van hun Vader en tot zijn dienst terug te keren. Dit sluit in zich dat zij een diepgevoeld berouw moeten hebben, hun onafhankelijke weg moeten verlaten en God om vergeving van hun zonden moeten smeken. Dit komt overeen met de woorden van de profeet Jeremia ten aanzien van degenen die geen vergeving van God maar zijn ongunstige oordeel hadden ervaren omdat zij geen berouw hadden van hun overtredingen: „Laten wij toch onze wegen doorzoeken en doorvorsen, en laten wij toch terugkeren, ja, tot Jehovah. Laten wij ons hart te zamen met onze handpalmen opheffen tot God in de hemel: ’Wijzelf hebben overtredingen begaan en wij hebben ons weerspannig gedragen.’” — Klaagl. 3:40-42.
14. Wat gaat er wellicht in sommigen om als zij eraan denken tot Jehovah terug te keren?
14 Velen die geen aandeel meer hebben aan Jehovah’s dienst lijkt de weg terug misschien heel moeilijk. Beschaamd en bang dat zij niet op een liefdevolle wijze geaccepteerd zullen worden, vrezen zij misschien de gedachte personen onder de ogen te moeten komen die Jehovah getrouw zijn blijven dienen. Mogelijk hebben degenen die zijn afgedwaald in lange tijd niet tot Jehovah gebeden en met het oog op wat zij hebben gedaan, denken zij misschien dat zij niet geschikt zijn om te leven en nooit vergeving van God zouden kunnen krijgen. Is een dergelijke vrees gemotiveerd? Volstrekt niet. Jezus’ illustratie en de vele historische voorbeelden van de overtredingen die Jehovah zijn volk heeft vergeven, bewijzen dat zijn barmhartigheid zich tot alle mensen uitstrekt die met een onverdeeld hart tot hem terugkeren.
15. Hoe illustreert het geval van Manasse dat Jehovah rijkelijk vergeeft?
15 Een goed voorbeeld hiervan is de Judese koning Manasse. Het schriftuurlijke verslag over zijn zonden luidt: „Hij bouwde vervolgens altaren voor heel het heerleger van de hemel in twee voorhoven van het huis van Jehovah. En hij liet zijn eigen zoon door het vuur gaan, en hij beoefende magie en zocht voortekens en stelde geestenmediums en beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen aan. Hij deed op grote schaal wat kwaad was in Jehovah’s ogen, om hem te krenken. Ook heeft Manasse zeer veel onschuldig bloed vergoten, totdat hij Jeruzalem ermee gevuld had van het ene einde tot het andere” (2 Kon. 21:5, 6, 16). Toen Manasse zich ten slotte als gevangene in Babylon bevond, had hij berouw en bleef hij tot Jehovah bidden. Ondanks Manasse’s vroegere gedrag ’hoorde Jehovah zijn verzoek om gunst en herstelde hem te Jeruzalem in zijn koningschap’ (2 Kron. 33:11-13). Weinigen hebben zo goddeloos gehandeld als koning Manasse en toch ervoer hij, op grond van zijn berouw, Jehovah’s barmhartigheid.
16. Kan vergeving van God zich uitstrekken tot met de geest gezalfde christenen die in ernstige zonden verwikkeld raken?
16 Eeuwen later beoefende een met de geest gezalfde christen in de gemeente te Korinthe in Griekenland seksuele immoraliteit met de vrouw van zijn vader. De aanwezigheid van deze bloedschender bracht het geestelijke welzijn van de gehele gemeente in gevaar en daarom gebood de apostel Paulus dat hij moest worden uitgesloten (1 Kor. 5:1, 7-13). Deze man werd echter niet voor altijd van de omgang met de gemeente afgesneden. Kennelijk met betrekking tot deze man lezen wij, nadat hij berouw had getoond: „Deze bestraffing, die door de meerderheid is gegeven, is voldoende voor zo iemand, zodat gij hem nu integendeel goedgunstig dient te vergeven en dient te vertroosten, opdat zo iemand niet op de een of andere wijze wordt verzwolgen doordat hij overmatig bedroefd is. Daarom vermaan ik u uw liefde jegens hem te bevestigen” (2 Kor. 2:6-8). Die berouwvolle overtreder bleef een door de geest verwekte christen met de hoop leven in de hemelen te verkrijgen.
17. Waarom zou het onjuist zijn als iemand een zelfde houding aan de dag zou leggen als de oudste zoon in Jezus’ illustratie?
17 Het geval van koning Manasse en dat van de niet genoemde christen in de gemeente Korinthe toont aan dat wangedrag niet automatisch iemands gelegenheid teniet doet om weer in een juiste verhouding tot Jehovah God te komen. Wie zich aan ernstige zonde heeft schuldig gemaakt, kan nog altijd tot God bidden en als hij oprecht berouw heeft, zullen zijn gebeden om vergeving worden verhoord. (Vergelijk Jesaja 1:15-19.) Indien Jehovah zo vergevensgezind kan zijn, zal stellig niemand die beweert zijn dienstknecht te zijn de onbarmhartige houding van de oudste zoon in Jezus’ illustratie willen weerspiegelen.
VERMIJD HET MISBRUIK TE MAKEN VAN GODS BARMHARTIGHEID
18, 19. Waarom is het gevaarlijk misbruik te maken van Gods barmhartigheid?
18 Dit houdt natuurlijk niet in dat iemand misbruik kan maken van Gods barmhartigheid en met een eigenzinnige handelwijze kan doorgaan. Toen de Israëlieten ten tijde van Jeremia zo verstokt goddeloos werden dat er geen mogelijkheid bestond dat zij berouw hadden, verklaarde Jehovah: „Al stonden Mozes en Samuël voor mij, mijn ziel zou zich niet tot dit volk wenden. Zij zouden van voor mijn aangezicht worden weggezonden, opdat zij zouden heengaan” (Jer. 15:1). Aangezien er geen basis was op grond waarvan de onberouwvolle natie barmhartigheid kon worden betoond, voltrok Jehovah zijn vonnis door toe te laten dat de Babyloniërs Juda en Jeruzalem tot een woestenij maakten (Klaagl. 1:3-5). Tijdens deze ramp luisterde hij niet naar gebeden om hulp. Daarom klaagde de profeet Jeremia: „Gij hebt de toegang versperd met toorn, en gij blijft ons achtervolgen. Gij hebt gedood; gij hebt geen mededogen getoond. Gij hebt de toegang tot uzelf versperd met een wolkgevaarte, opdat het gebed niet kan doordringen.” — Klaagl. 3:43, 44.
19 Wie zich doet kennen als iemand die ontrouw aan Jehovah God is, verkeert in een heel ernstige positie, die de dood verdient. Indien hij in een onberouwvolle toestand blijft, kan hij niet aan de voltrekking van Gods ongunstige oordeel ontkomen. Tot Hebreeuwse christenen werd gezegd: „Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel en een vurige jaloezie die de tegenstanders zal verteren. Een ieder die de wet van Mozes heeft geminacht, sterft zonder mededogen op het getuigenis van twee of drie personen. Hoeveel zwaarder straf, dunkt u, zal dan niet hij waardig gerekend worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden en die het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd werd, als van gewone waarde heeft geacht en die de geest der onverdiende goedheid met verachting heeft gekrenkt? Want wij kennen hem die gezegd heeft: ’Mij is de wraak; ik zal vergelden’; en wederom: ’Jehovah zal zijn volk oordelen.’ Het is iets vreselijks in de handen van de levende God te vallen.” — Hebr. 10:26-31.
20. Waarom behoeft niemand in een zondig gedrag verstokt te raken?
20 Niemand behoeft echter zo verstokt te raken in het slechte dat er geen mogelijkheid bestaat dat hij ooit berouw heeft. Evenmin als Jehovah God iemand heeft gedwongen hem te dienen, heeft hij ook nooit iemand gedwongen aan de zijde van zijn tegenstander, Satan de Duivel, te blijven. In plaats daarvan heeft Jehovah het mogelijk gemaakt dat mensen hem op grond van Jezus’ loskoopoffer om vergeving kunnen smeken. Allen die weigeren voordeel van deze voorziening te trekken en die naar hun eigen maatstaven blijven wandelen, in plaats van naar die van de Schepper, zijn opzettelijke zondaars. Door hun handelwijze weigeren zij de voordelen van Jezus’ slachtoffer ten behoeve van zichzelf aan te wenden. Dientengevolge staan hun overtredingen hen in de weg, aangezien er geen ander slachtoffer met zonden-verzoenende waarde is. Zij moeten dus de straf voor hun overtredingen betalen — volledige vernietiging in de voltrekking van Gods wraak.
21. Welke zegeningen vallen degenen te beurt die berouwvol tot Jehovah terugkeren?
21 Ondertussen doet Jehovah, door middel van zijn Woord, echter een warm beroep op allen die hem hebben verlaten om tot hem terug te keren als hun God. Wanneer iemand gunstig op die uitnodiging reageert, leidt dit tot eeuwige zegeningen — vrijheid van slavernij aan de wereld en haar God Satan de Duivel, een eind aan een geestelijk verhongerde toestand, tevredenheid, geluk, aangename omgang met loyale dienstknechten van Jehovah en een zinvol leven in de dienst van een liefdevolle en barmhartige hemelse Vader. Op aarde zullen Jehovah’s dienstknechten hun liefde voor een ieder die berouwvol tot hem terugkeert, bevestigen, en in de hemel zullen de engelen zich verheugen. Indien u tot degenen behoort die zijn afgedwaald, aarzel dan niet Jehovah’s uitnodiging te aanvaarden die oorspronkelijk tot de Israëlieten werd gericht: „Keert tot mij terug, en ik zal stellig tot u terugkeren.” — Mal. 3:7.
[Voetnoten]
a Dit is in beginsel van toepassing. Zie voor de profetische betekenis van Jezus’ illustratie De Wachttoren van 1 oktober 1965, blz. 590-597 en van 15 oktober 1965, blz. 617-631.