Hoofdstuk 3
Gods wagen rukt op!
1. Welk vervoermiddel met eigen beweegkracht werd er in Zuidwest-Azië gezien lang voordat de auto met benzinemotor verscheen, en welke vragen rijzen daaromtrent?
VIJFENTWINTIGHONDERD zeven jaar voordat men de auto met benzinemotor industrieel begon te vervaardigen (in 1895 G.T.), werd er in Zuidwest-Azië een wagen gezien die zichzelf voortbewoog of aandreef. Het was geen menselijke uitvinding. Ook was het niet louter iets denkbeeldigs. Voor de toeschouwer was deze wagen ontzag inboezemend. Iets dergelijks is nooit meer op aarde gezien. Mensen kunnen deze wagen niet namaken, ook al is er door de eeuwen heen een gedetailleerde beschrijving van voor ons bewaard gebleven. Het is de wagen zonder paarden die door een man werd gezien wiens naam in de geschiedenis is vermeld, namelijk Ezechiël, de zoon van Buzi, de priester, en hij heeft voor alle toekomstige geslachten, met inbegrip van ons geslacht in deze tijd, een levendige beschrijving van deze wagen opgetekend. Wat hij zag, was de wagen van God, en deze rukte op vanuit het noorden. Waarheen begaf deze wagen zich — naar een plaats in de interplanetaire ruimte of naar de een of andere aardse bestemming? Waar kwam hij vandaan? Bestaat deze wagen, of iets dergelijks, nog steeds? Rukt hij thans op? Dit zijn goede vragen voor onze twintigste eeuw, de machine-eeuw.
2. Waar bevond Ezechiël zich toen hij de wagen voor het eerst zag, en hoe kwam het dat hij zich daar bevond?
2 Onze verslaggever, Ezechiël, berichtte waar hij deze bovenmenselijke wagen van God voor het eerst zag, en op welk tijdstip en onder welke omstandigheden. Hij bevond zich aan een van de kanalen van het oude Babylon, dat aan de Eufraat lag, en het kanaal heette de Kebar. Ezechiël was een priester, niet van Mardoek, de voornaamste god van het heidense Babylon, maar van de God wiens wagen hij in een visioen zag. Wat deed Ezechiël daar in plaats dat hij zijn plichten als priester vervulde in de ver naar het westen gelegen tempel te Jeruzalem, de hoofdstad van het koninkrijk Juda? Ezechiël bevond zich daar in Babylon als balling te zamen met de vroegere koning van Jeruzalem, namelijk Jojachin, de zoon van de gewezen koning Jojakim, alsook met vorsten en sterke, dappere mannen en handwerkslieden. Koning Jojachin had zich aan Nebukadnezar, de koning van Babylon, die Jeruzalem als een opstandige stad belegerde, overgegeven. De koning van Babylon spaarde koning Jojachins leven en voerde hem en al deze anderen, met inbegrip van Ezechiël, in ballingschap naar Babylon. Dat was, zoals wij de tijd nu rekenen, in het jaar 617 v.G.T.
3. Wat wordt door het feit dat Ezechiël nauwkeurig de tijd en de plaats van de gebeurtenissen noemt te kennen gegeven met betrekking tot zijn profetische boek, en wanneer kwam Jehovah’s hand voor het eerst over hem?
3 Bijgevolg was het jaar 613 v.G.T., het jaar waarin Ezechiël voor het eerst het visioen van de wagen van God had, het „vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin”. Ezechiël zelf was in zijn dertigste levensjaar. Alles wat gebeurde, was niet denkbeeldig of mythisch, maar werkelijk historisch, en daarom noemde Ezechiël als geschiedschrijver in de openingswoorden van zijn profetische boek nauwkeurig de tijd van de gebeurtenissen door te schrijven: „Nu geschiedde het in het dertigste jaar, in de vierde maand [de maanmaand Tammuz], op de vijfde dag van de maand, terwijl ik te midden van de ballingen aan de rivier de Kebar was, dat de hemel werd geopend en ik vervolgens visioenen van God zag. Op de vijfde dag van de maand [5 Tammuz], dat wil zeggen in het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin, kwam het woord van Jehovah uitdrukkelijk tot Ezechiël, de zoon van Buzi, de priester, in het land van de Chaldeeën aan de rivier de Kebar, en op hem kwam op die plaats de hand van Jehovah” (Ezech. 1:1-3). Dit was dus tegen het eind van de lente van 613 v.G.T.
4. Wat werd te kennen gegeven door hetgeen Ezechiël aan het begin van het visioen zag, en van welke bron kwam datgene wat nu verscheen?
4 Wat Ezechiël nu zag, was geen hallucinatie die werd veroorzaakt door het innemen van de een of andere drug zoals LSD, maar werd hem in een visioen getoond door de „hand” of aangewende kracht van Jehovah die daar ten aanzien van hem werkzaam begon te worden. Klaarblijkelijk keek Ezechiël op dat moment naar het noorden, en wat hij zag, stelde hem in staat een nauwkeurige beschrijving te geven. Wat werd gezien, duidde erop dat er een storm broeide die tegen iemand of iets gericht zou zijn. Wat nu op het toneel verscheen, kwam onmiskenbaar van een goddelijke bron, wegens de geweldige heerlijkheid en al de vurige manifestaties waaruit het te voorschijn kwam. Allereerst vestigt Ezechiël onze aandacht op degenen die de wagen van God vergezellen, wanneer hij de volgende beschrijving optekent:
5. Hoe beschreef de profeet in Ezechiël 1:4-9 de vier levende schepselen?
5 „Toen zag ik, en zie! een stormachtige wind kwam uit het noorden, een groot wolkgevaarte en flikkerend vuur, en het had een glans rondom, en uit het midden ervan was iets als de aanblik van elektrum, midden uit het vuur. En uit het midden ervan was wat geleek op vier levende schepselen, en zo zagen zij eruit: zij hadden de gelijkenis van de aardse mens. En elkeen had vier gezichten, en elkeen van hen vier vleugels. En hun voeten waren rechte voeten, en de zool van hun voeten was als de voetzool van een kalf; en ze glansden als met de gloed van gepolijst koper. En er waren mensenhanden onder hun vleugels aan hun vier zijden, en die vier hadden hun gezichten en hun vleugels. Hun vleugels waren met elkaar verbonden. Zij wendden zich niet wanneer zij gingen; zij gingen elk recht vooruit.” — Ezech. 1:4-9.
6. Hoe noemde Ezechiël deze levende schepselen later?
6 Later, wanneer Ezechiël zijn tweede visioen van de wagen van God op een nieuwe plaats beschrijft, noemt hij deze „vier levende schepselen” „cherubs”, in Ezechiël 10:1-20 en 11:22.
7. Wanneer verschenen er voor het eerst cherubs aan de mensheid, en waarom was, in overeenstemming met de gouden gesneden cherubs van de Ark en Psalm 80:1, de positie van de vier levende schepselen bij de wagen passend?
7 Cherubs verschenen voor het eerst aan de mensheid aan de oostzijde van de Hof van Eden om de toegang tot dat Paradijs van Geneugte te bewaken nadat de zondaars, Adam en Eva, eruit verdreven waren naar de grond daarbuiten, die doornen en distels voortbracht (Gen. 3:17-24). Als priester kan Ezechiël zich toen herinnerd hebben dat de gesneden cherubs van goud die één geheel vormden met het deksel van de heilige Ark van het Verbond in het Allerheiligste van de tempel te Jeruzalem slechts twee vleugels hadden, die zij omhoog en naar voren uitgestrekt hielden om het gouden deksel van de Ark te beschutten (Ex. 25:18-22; 37:7-9). Aangezien dat gouden deksel met deze cherubs erop de troon van God afbeeldde, waren de woorden van Psalm 80:1, die tot God worden gericht, passend: „O Herder van Israël, leen toch het oor, . . . O gij die op de cherubs zit, verschijn toch in lichtglans.” Het was daarom prachtig in overeenstemming met hun positie en ambt dat de vier levende schepselen of cherubs Gods wagen vergezelden.
8. Wat voor gezichten hadden de vier levende schepselen, en hoe hielden zij hun vleugels?
8 Behalve hun bovenste en onderste paar vleugels en hun rechte voeten als die van een kalf, die glansden als gepolijst koper, hadden de cherubs van Ezechiëls visioen nog andere opvallende kenmerken. Hoe zagen hun hoofden eruit? Ezechiël schrijft: „En wat de gelijkenis van hun gezichten aangaat, die vier hadden een mensengezicht met een leeuwegezicht rechts, en die vier hadden een stieregezicht links; die vier hadden ook een arendsgezicht. Zo waren hun gezichten. En hun vleugels waren naar boven uitgespreid. Elk had er twee die met elkaar verbonden waren, en twee bedekten hun lichaam.” — Ezech. 1:10, 11.
9. Wat werd afgebeeld door het mensengezicht, het leeuwegezicht en het stieregezicht?
9 Het feit dat deze cherubs van voren een mensengezicht hadden, kwam heel goed overeen met het feit dat zij onder hun vleugels mensenhanden hadden en ook dat de cherubs, in het algemeen, „de gelijkenis van de aardse mens” hadden. De hemelse cherubs hebben ook de door God geschonken hoedanigheid of eigenschap liefde, net als de aardse mens, aangezien de eerste mens Adam naar het beeld en de gelijkenis van God was geschapen (Gen. 1:26-28). Het leeuwegezicht, dat zich aan de rechterkant van het hoofd van elke cherub bevond, legde de nadruk op de hoedanigheid gerechtigheid. Deze gerechtigheid wordt ondersteund door kracht, hetgeen goed wordt afgebeeld doordat er zich tegenover het leeuwegezicht, aan de linkerkant, een stieregezicht bevond. Dit gezicht stemt goed overeen met het feit dat de cherubs rechte voeten (of ledematen) hadden, die glansden als met de „gloed van gepolijst koper”, en dat de zool van hun voeten „als de voetzool van een kalf” was. In zijn latere beschrijving van de cherubs noemt Ezechiël het stieregezicht het „gezicht van de cherub” (Ezech. 10:14). Ongetwijfeld zijn cherubs schepselen die grote kracht hebben, zoals de kracht van de stier.
10. Wat werd afgebeeld door het arendsgezicht, en in welk opzicht kwamen deze vier levende schepselen overeen met die welke in Openbaring 4:6-9 worden beschreven?
10 Aangezien God in Job 39:27-29 de aandacht vestigt op de scherpe blik van de arend, duidt het arendsgezicht aan de achterkant van het hoofd van de cherub op wijsheid, de hemelse wijsheid, die overeenkomt met de hemel als de plaats waar de hoog vliegende arend zweeft. Dit gezicht komt goed overeen met het feit dat de cherubs elk vier vleugels hadden, waardoor zij in staat waren de arend in zijn vlucht te evenaren. Zowel het arendsgezicht als het mensengezicht, het leeuwegezicht en het stieregezicht vinden wij terug bij de gezichten van de vier cherubs of levende schepselen die werden gezien in het visioen dat de christelijke apostel Johannes ongeveer zevenhonderd jaar later kreeg, waar de cherubs zich rond de stationaire troon van God in de hemel bevonden. — Openb. 4:6-9.
11. Van wie doen die vier aldus gesymboliseerde eigenschappen God verschillen, en wie heeft hij met deze hoedanigheden begiftigd?
11 Aldus wordt er door de eeuwen heen op consequente wijze aan dezelfde symbolen vastgehouden om Gods wijsheid (de arend), macht of kracht (de stier), gerechtigheid (de leeuw) en liefde (de mens) af te beelden. Deze vier eigenschappen, die volmaakt in evenwicht met elkaar zijn, doen Jehovah van alle goden van de mythologie en valse religies verschillen. Hij heeft zijn hemelse schepselen en zijn aardse menselijke schepselen met een passende mate van deze vier eigenschappen begiftigd.
12. Waarom hoefden die vier levende schepselen zich niet om te draaien als zij van richting wilden veranderen?
12 Daar de cherubs een hoofd met vier gezichten hadden, hoefden zij zich niet om te draaien als zij zich in plaats van recht vooruit naar rechts of naar links of achterwaarts wilden begeven. Daar zij een gezicht hadden dat in elke richting keek, naar de vier windstreken, konden zij ogenblikkelijk van richting veranderen en het gezicht volgen in de gewenste richting waar de hoedanigheid of eigenschap die door dat bepaalde gezicht werd gesymboliseerd, uitgeoefend en toegepast moest worden. Zij konden zich voortbewegen met de snelheid van de bliksem. Hun gedaanten waren omgeven door een vurige helderheid die de helderheid van door mensen gemaakt vuur zoals dit destijds werd gemaakt overtrof, ja, die zelfs zo helder was dat er bliksem door werd voortgebracht. Met de hulp van Gods geest van inspiratie beschrijft Ezechiël deze aspecten van de vier cherubs of levende schepselen aldus:
13. Waarmee vergeleek Ezechiël de helderheid van de vier levende schepselen, en hun snelheid?
13 „En zij gingen elk recht vooruit. Overal waarheen de geest geneigd was te gaan, gingen zij. Zij wendden zich niet bij het gaan. En wat de gelijkenis van de levende schepselen betreft, hun uiterlijk was gelijk brandende kolen vuur. Iets dat eruitzag als fakkels bewoog heen en weer tussen de levende schepselen, en het vuur was helder, en uit het vuur kwam bliksem te voorschijn. En van de zijde van de levende schepselen was er een uitgaan en een terugkeren zoals de bliksem zich laat aanzien.” — Ezech. 1:12-14.
DE WIELEN VAN DE WAGEN
14. Wie in deze tijd op aarde kunnen Gods wagen niet namaken wat manoeuvreerbaarheid betreft?
14 Zou de voortbeweging van enig voertuig of enige wagen kunnen overeenkomen met de wijze waarop deze vier cherubs of levende schepselen zich voortbewogen? Hoewel moderne automobielfabrikanten iets dergelijks onmogelijk kunnen namaken, zag de profeet Ezechiël dat de wagen van God werd gemanoeuvreerd zonder dat er een stuurwiel aan te pas kwam of er geschakeld hoefde te worden. Let op terwijl Ezechiël het aan ons verklaart:
15. Hoe beschrijft Ezechiël de wielen wat hun structuur en voortbeweging betreft?
15 „Terwijl ik de levende schepselen bleef zien, ziedaar! er was één wiel op de aarde naast de levende schepselen, bij de vier gezichten van elk. Wat het uiterlijk van de wielen en hun structuur betreft, het was als de gloed van chrysoliet; en die vier hadden één gelijkenis. En hun uiterlijk en hun structuur waren net alsof er zich een wiel midden in een wiel bevond.a Wanneer ze gingen, gingen ze op hun vier respectieve zijden. Ze wendden zich niet in een andere richting wanneer ze gingen. En wat hun velgen aangaat, ze hadden zulk een hoogte dat ze bevreesdheid wekten; en hun velgen waren vol ogen, rondom die vier. En als de vier levende schepselen gingen, gingen de wielen naast hen, en als de levende schepselen van de aarde werden opgeheven, werden de wielen opgeheven. Overal waarheen de geest geneigd was te gaan, gingen zij, daar de geest geneigd was daarheen te gaan; en de wielen zelf werden vlak naast hen opgeheven, want de geest van het levende schepsel was in de wielen. Wanneer zij gingen, gingen deze; en wanneer zij stilstonden, stonden deze stil; en als zij van de aarde werden opgeheven, werden de wielen vlak naast hen opgeheven, want de geest van het levende schepsel was in de wielen.” — Ezech. 1:15-21.
16. Hoe stonden de wielen ten opzichte van elkaar, en welke afstand konden ze met één omwenteling afleggen?
16 Eén wiel naast elk levende schepsel zou in totaal vier wielen zijn, die niet naast elkaarb noch op één lange lijn stonden, maar op vier met elkaar verband houdende plaatsen,c gelijk de vier gezichten van de cherubs. Ze bevonden zich derhalve aan de vier hoeken van een rechthoek. Alle wielen waren qua uiterlijk en structuur gelijk. Ze hadden een gloed als van chrysoliet als ze licht weerkaatsten. Hun velgen waren rondom vol ogen, alsof de wielen konden zien waarheen ze gingen. Ze gingen nergens blindelings heen. En wat waren de wielen hoog! Hun hoogte was vrees inboezemend voor Ezechiël. Daar de wielen zo’n grote doorsnede en dienovereenkomstig een grote omtrek hadden, konden ze met slechts één omwenteling om hun as een grote afstand afleggen. Net als de vier cherubs konden ze zich dus voortbewegen gelijk de bliksem.
17. Hoe bleek er zich een wiel in een wiel te bevinden, en welke manoeuvreerbaarheid was hierdoor mogelijk?
17 Wat de structuur van die wielen betreft, ze hadden iets vreemds. In elk wiel bevond zich nog een wiel, geen kleiner wiel in het grote wiel, dat in hetzelfde vlak gelijktijdig op dezelfde naaf of as meedraaide. Neen, maar een wiel met dezelfde doorsnede en dat kruiselings in het basiswiel paste, terwijl de randen elkaar onder een rechte hoek sneden. Alleen op deze wijze kon er van de wielen worden gezegd dat ze „op hun vier respectieve zijden” gingen, waarbij één zijde voorwaarts rolde, een andere achterwaarts, weer een andere naar rechts en nog een andere naar links. Geen wonder dat deze wielen zich niet als bij het omslaan van een hoek hoefden te keren om in een andere richting te gaan. Ogenblikkelijk konden ze van richting veranderen omdat het wiel vier zijden had, in elke richting één. Aldus konden de wielen de richting waarin ze zich voortbewogen aanpassen aan die van de vier levende schepselen, die vier gezichten hadden en die zich derhalve niet hoefden om te draaien om van richting te veranderen. Op vier van dergelijke wielen kon Gods wagen zich door onzichtbare ondersteuning voortbewegen net als een hovercraft die op een dun luchtkussen over water of land glijdt.
18. Welke kracht stelde deze vleugelloze wielen in staat dezelfde bewegingen als de vier levende schepselen uit te voeren?
18 Die vier wielen hadden geen vleugels zoals de vier levende schepselen en toch konden ze zich net als die levende schepselen van de grond verheffen en opstijgen. Die wielen zaten niet vast aan een span wagenpaarden of andere trekdieren of een trekmachine. Waar kregen ze dan de kracht vandaan om dezelfde bewegingen als de levende schepselen uit te voeren? Wat was de kracht waardoor ze werden aangedreven? Ah, het was de geest van de Almachtige God. Dezelfde onzichtbare werkzame kracht van God die zich in de levende schepselen bevond, was ook in die wielen, en ze hadden geen benzinemotor of elektrische motor nodig om aangedreven te worden. Eenvoudig gezegd, was „de geest van het levende schepsel . . . in de wielen”.
19. Wat zag Ezechiël boven de vier wielen, en welk geluid hoorde hij dat door de vleugels van de levende schepselen werd voortgebracht?
19 Laten wij nu met Ezechiël gaan kijken wat er zich boven die vier vreeswekkend hoge wielen bevindt. Daar is als het ware de vloer van de wagen, want Ezechiël vervolgt: „En boven de hoofden van de levende schepselen was wat geleek op een uitspansel gelijk het geglinster van ontzagwekkend ijs, uitgestrekt boven over hun hoofden. En onder het uitspansel waren hun vleugels recht, de een aan de ander. Elk had twee vleugels die aan deze zijde bedekten en elk had er twee welke aan die zijde hun lichaam bedekten. En ik kreeg het geluid van hun vleugels te horen, een geluid gelijk dat van uitgestrekte wateren, gelijk het geluid van de Almachtige, wanneer zij gingen, het geluid van een tumult, gelijk het geluid van een legerkamp. Wanneer zij stilstonden, lieten zij hun vleugels neerhangen.” — Ezech. 1:22-24.
20. Hoe lieten de wielen en de levende schepselen zich met elkaar vergelijken wat grootte betreft, en welke hoedanigheid had het uitspansel doordat het gelijk ijs was?
20 De vier levende schepselen waren niet zo gigantisch groot als die vier wielen. Het firmament of „uitspansel gelijk het geglinster van ontzagwekkend ijs” dat onzichtbaar ondersteund boven de vier wielen reed, bevond zich dus ver boven de hoofden van de vier levende schepselen. Dienovereenkomstig was het „uitspansel” doorzichtig, hoewel het massief was. Het was inderdaad ontzag inboezemend, hetgeen volledig in overeenstemming was met de waardigheid van Degene die erop reed.
21. Wat wordt te kennen gegeven doordat het geluid van de vleugels van de levende schepselen met verschillende dingen wordt vergeleken?
21 Er zijn insekten die een muzikaal of resonerend geluid maken door hun vleugels tegen elkaar te wrijven. Net als de geluid voortbrengende kracht van insektenvleugels, brachten de vleugels van de vier in beweging zijnde cherubs een indrukwekkend geluid voort. Wij weten hoe het geluid is van vele wateren of uitgestrekte wateren als ze in beroering zijn. Zo was het geluid van de vleugels van de levende schepselen. Ze vlogen niet geluidloos. Het geluid kon zelfs vergeleken worden met het geluid dat de Almachtige in zijn stoffelijke schepping kan voortbrengen en dat iemand kan doen opschrikken. Het was geen vredig geluid. Het was als het geluid van een tumult of een onstuimige schare. Het geluid was verre van kalmerend, want Ezechiël zegt dat het was als het geluid van een legerkamp, een legerplaats van soldaten. Dit deed denken aan de nadering van oorlog. In plaats van het luidruchtige geratel van de vier reusachtige wielen, waren het dus de vleugels van de vier levende schepselen die er de aandacht op vestigden dat de wagen van God naderde en geen vredige zending te volvoeren had. Die wagen kwam als een oorlogswagen! Waarom? Dit zullen wij later te weten komen.
DE BERIJDER VAN DE HEMELSE WAGEN
22. Op wie wordt de aandacht gevestigd door de stem die van boven het uitspansel komt?
22 Onze oren worden nu van het rumoerige geluid dat door de vleugels van de vier levende schepselen wordt voortgebracht afgewend om te luisteren naar een stem die van boven de vloer van de hemelse wagen komt, waardoor onze aandacht op de berijder van de wagen wordt gevestigd. Klaarblijkelijk houdt de wagen stil, daar de levende schepselen stilstaan, opdat de berijder tot deze in ballingschap verkerende priester Ezechiël kan spreken. Hierover schrijft Ezechiël:
23. Hoe beschreef Ezechiël de aanblik van de heerlijkheid van Jehovah boven het uitspansel?
23 „En er kwam een stem boven het uitspansel dat boven hun hoofd was. (Wanneer zij stilstonden, lieten zij hun vleugels neerhangen.) En boven het uitspansel dat boven hun hoofd was, was iets dat eruitzag als saffiersteen, iets dat geleek op een troon. En op datgene wat op de troon geleek, was iets dat geleek op iemand die eruitzag als een aardse mens erop, erbovenop. En ik kreeg iets te zien gelijk de gloed van elektrum, gelijk het uiterlijk van vuur rondom daarbinnen, vanaf wat eruitzag als zijn heupen en opwaarts; en vanaf wat eruitzag als zijn heupen en neerwaarts zag ik iets dat eruitzag als vuur, en hij had een glans rondom. Er was iets dat eruitzag als de boog die in een wolkgevaarte verschijnt op de dag van een stortregen. Zo was hetgeen eruitzag als de glans die er rondom was. Het was hetgeen eruitzag als de gelijkenis van de heerlijkheid van Jehovah.” — Ezech. 1:25-28.
24. Wat wordt er in werkelijkheid omtrent de Berijder van de wagen te kennen gegeven, hoewel hij in aardse termen wordt beschreven?
24 Wat kleur betreft leek de troon van de wagenberijder van kostbaar saffiersteen te zijn. De kleur kwam goed overeen met de azuurblauwe hemel waaruit de wagenberijder kwam. Daar de troon op een aardse troon geleek, zag Degene die erop zat eruit als een aardse mens. Aangezien Ezechiël zelf louter een mens was, was een mensengedaante de beste gedaante die hij in verband met deze goddelijke manifestatie kon begrijpen. Die mensengedaante, gehuld in heerlijkheid, had echter de gloed van elektrum, maar dan alsof het in een oven een vuurbehandeling onderging. Vanaf het middel van deze mannelijke gedaante strekte deze schitterende heerlijkheid zich zowel opwaarts als neerwaarts uit, zodat de hele gedaante in heerlijkheid gehuld was. Dit was slechts een afschildering van de Almachtige God, maar er werd door te kennen gegeven dat hij in werkelijkheid, in het onzichtbare rijk, onbeschrijflijk glorierijk is.
25. Hoe wordt afgebeeld dat hij zijn kalmte bewaart, en welke uitwerking heeft dit op de aanwending van zijn eigenschappen?
25 Ondanks zijn zending bewaarde de goddelijke Wagenberijder zijn kalmte en bedaardheid. Hoe prachtig wordt dit afgebeeld doordat hij vergezeld wordt door de lieflijke regenboog, „de boog die in een wolkgevaarte verschijnt op de dag van een stortregen”! In die rustige geesteshouding kan hij zijn eigenschappen van wijsheid, gerechtigheid, macht en liefde volmaakt in evenwicht houden. Hij kan er nooit van beschuldigd worden dat hij in strijd met deze eigenschappen handelt. Zijn glorierijke verschijning wordt nooit bezoedeld doordat hij iets verkeerds doet.
26, 27. Wat was de uitwerking van het visioen op Ezechiël voordat hij werd toegesproken, en welke uitwerking heeft zijn beschrijving van het visioen op ons?
26 Welnu, welke indruk krijgen wij van deze beschrijving van wat slechts de „gelijkenis van de heerlijkheid van Jehovah” is? Wat was de uitwerking op Ezechiël, die deze dingen werkelijk in een visioen zag? Hij vertelt het ons door te schrijven: „Toen ik dat te zien kreeg, viel ik op mijn aangezicht, en ik hoorde voorts de stem van iemand die sprak.” — Ezech. 1:28.
27 Het visioen kan op ons, die louter de opgetekende beschrijving ervan lezen, nooit zo’n overweldigende indruk maken als op de priester Ezechiël, die het visioen werkelijk in al zijn grootsheid heeft gezien. Hij kon niets anders doen dan zich neerwerpen voor deze „gelijkenis van de heerlijkheid van Jehovah”. Maar Ezechiëls geïnspireerde beschrijving verdiept onze waardering voor bepaalde aspecten van Degene die wil dat wij weten dat hij Jehovah is. De indruk die het visioen op ons maakt, wordt echter nog aansporender en opwindender wanneer wij, in het licht van de bijbel, de betekenis van deze wagen van God begrijpen.
28. Hoe maakt Jehovah, volgens Psalm 104:1-4, de wolken tot zijn wagen, en werd het visioen van een wagen (in tegenstelling tot wolken) aan Ezechiël gegeven om hem aangenaam bezig te houden?
28 Stellig rijdt Jehovah niet op zo’n wagen als in het aan Ezechiël gegeven visioen werd gezien. De psalmist uit de oudheid werd ertoe geïnspireerd te zeggen: „Zegen Jehovah, o mijn ziel. O Jehovah, mijn God, gij hebt u zeer groot betoond. Met waardigheid en pracht hebt gij u bekleed, u hullend in het licht als in een kleed, de hemel uitspannend als een tentkleed, Degene die in de wateren zijn opperzalen bouwt met balken, die de wolken tot zijn wagen maakt, die op de vleugels van de wind wandelt, die zijn engelen geesten maakt, Zijn dienaren een verslindend vuur” (Ps. 104:1-4). Natuurlijk maakt Jehovah niet de letterlijke wolken der aarde tot zijn wagen, maar hij kan ze als zijn werktuigen gebruiken om bepaalde dingen met betrekking tot of ten behoeve van de mensheid op aarde te doen. Wat Ezechiël in een visioen zag, leek meer op een vierwielige wagen dan op wolken. Jehovah inspireerde Ezechiël er niet toe die hemelse wagen in een visioen te zien ten einde hem slechts te onthalen op een fantastisch gezicht. Hij toonde Ezechiël die ongewone, zichzelf aandrijvende wagen als een afbeelding van iets groters. Het is nuttig voor ons te weten wat deze wagen beduidt.
29, 30. Waarop duidt de symbolische aard van de uitrusting in Jeruzalems tempel met betrekking tot de wagen die Ezechiël in het visioen zag, en waarom doen de levende schepselen naast de wielen ons aan Psalm 18:6-10 denken?
29 Net als de diverse uitrustingsstukken in Jehovah’s tempel te Jeruzalem door hem ontworpen waren en volgens zijn patroon waren gemaakt om geestelijke zaken af te beelden die van groter belang waren, beeldde ook de hemelse wagen die in het wonderbaarlijke visioen dat Ezechiël had kwam aanrijden en voor hem stilhield, iets veel groters af. Wat dan wel? De hemelse organisatie van Jehovah zoals deze is samengesteld uit al zijn heilige geestelijke schepselen in dat onzichtbare rijk. Door de aanblik van de vier cherubs of levende schepselen die symbolische kenmerken hadden en die de vier wielen vergezelden als hardlopers die naast een wagen lopen, worden wij herinnerd aan wat de psalmist David schreef, in Psalm 18:6-10:
30 „In mijn nood bleef ik Jehovah aanroepen . . . Uit zijn tempel hoorde hij toen mijn stem . . . Hij nu boog de hemel neer en daalde af. En dikke donkerheid was onder zijn voeten. En hij kwam op een cherub gereden en kwam gevlogen, en hij kwam toegeschoten op de vleugels van een geest.” — Ps. 18:6-10; 2 Sam. 22:7-11.
31. Wat wordt derhalve door de wagen uit Ezechiëls visioen afgebeeld, en hoe berijdt Jehovah die?
31 Jehovah beperkt zich niet tot het rijden op de ene cherub die door de psalmist wordt genoemd, noch rijdt hij op vier cherubs zoals in zijn visioen aan Ezechiël wordt gezien, noch op alle cherubs in die orde van geestelijke schepselen in de hemel. Hij rijdt op al zijn geestelijke schepselen, hetzij cherubs, serafs of gewone engelen. Hij is de Allerhoogste God, het Opperwezen. Zij zijn allen aan hem onderworpen en derhalve rijdt hij op hen in de zin dat hij over hen heerst en hen gebruikt overeenkomstig zijn voornemen. In plaats dat hij persoonlijk en rechtstreeks zelf naar de een of andere plaats gaat, kan hij er een cherub of seraf of engel naar toe sturen, en door zijn geest (zijn onzichtbare werkzame kracht) met die boodschapper mee te zenden om door bemiddeling van hem werkzaam te zijn, rijdt Jehovah in werkelijkheid op dat geestelijke schepsel. Alle cherubs, serafs en engelen te zamen vormen zijn verenigde, gecoördineerde, harmonieuze, gehoorzame hemelse organisatie. Deze bovenmenselijke, geestelijke organisatie is als de hemelse wagen die in Ezechiëls visioen wordt gezien en wordt erdoor afgebeeld. Hij berijdt deze organisatie net als een wagen, door haar daarheen te dirigeren waar zijn geest haar naar toe drijft.
32. Hoe werd de grootsheid van Jehovah’s hemelse organisatie in een visioen aan de profeet Daniël getoond?
32 Vele jaren nadat Ezechiël zijn visioen van de hemelse wagen had, kreeg de profeet Daniël, die met Ezechiël in ballingschap was gevoerd, „in het eerste jaar van Belsazar, de koning van Babylon”, een schitterend visioen. In dit visioen zag Daniël de vierwielige troon van Jehovah in een rechtstafereel in de hemel. In zijn beschrijving laat Daniël duidelijk uitkomen dat er een enorm lichaam van bedienden is die aan Jehovah in de hemel onderworpen zijn. Wij lezen: „Ik bleef aanschouwen tot er tronen werden geplaatst en de Oude van dagen zich neerzette. . . . Zijn troon was vuurvlammen; de wielen ervan waren een brandend vuur. Er was een stroom van vuur die vloeide en van voor hem uitging. Er waren duizend duizenden die hem bleven dienen, en tienduizend maal tienduizend die vlak voor hem bleven staan. Het Gerecht nam plaats, en er waren boeken die geopend werden.” — Dan. 7:1-10.
33. Wat was volgens het bijbelse verslag het laatste visioen dat werd gegeven om de grootsheid van Jehovah’s hemelse organisatie te laten zien?
33 In de laatste visioenen van God die aan een bijbelschrijver gegeven zouden worden, had de christelijke apostel Johannes een visioen van Gods troon in de hemel waaromheen vier cherubs of levende schepselen stonden. In zijn beschrijving van wat er daarboven gebeurde, vestigt Johannes ook de aandacht op de grote menigten geestelijke schepselen die allen te zamen erkennen dat God billijk handelt door een beloning te geven aan zijn Zoon, die hier op aarde als een offerandelijk lam ten behoeve van de gehele mensheid werd geslacht. Johannes schrijft: „En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon en de levende schepselen en de oudere personen, en het aantal van hen was myriaden maal myriaden [tienduizenden maal tienduizenden] en duizenden maal duizenden, en zij zeiden met een luide stem: ’Het Lam, dat geslacht werd, is waardig de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en zegen te ontvangen.’” — Openb. 5:1-12.
34. Wat is Jehovah met betrekking tot deze hemelse organisatie, en hoe functioneert ze, en waarom?
34 Jehovah, die het hele zichtbare universum heeft geschapen en georganiseerd, heeft al deze heilige, hemelse geestelijke schepselen in één grote universele organisatie georganiseerd, waarover hij de Universele Soeverein is. Elkeen van hen heeft zijn eigen plaats in de organisatie en moet zijn door God geschonken plichten vervullen. God berijdt hen allen als zijn wagen. Hij beweegt zich boven hen, dat wil zeggen bestuurt hen, wanneer hij hen, afzonderlijk of verenigd, waar maar ook in elk deel van het zichtbare of onzichtbare universum heen zendt. In zijn organisatie komt geen wrijving voor. Alle delen werken soepel en doeltreffend in volmaaktheid samen en zijn doortrokken van zijn heilige geest, de volmaakte band van eenheid. Hoe langer wij Jehovah’s hemelse organisatie beschouwen, des te meer wij ervan doordrongen worden welk een schitterende organisatie het is.
HEDENDAAGSE ONDERSCHEIDING VAN DE HEMELSE ORGANISATIE
35. Wanneer begonnen Jehovah’s christelijke getuigen te beseffen dat Hij een organisatie heeft, en wat zei de laatste uitgave van The Watch Tower van 1924 hierover?
35 Jehovah’s christelijke getuigen van deze twintigste eeuw zijn tot het besef gekomen dat Hij zo’n schitterende organisatie heeft. Vroeg in de jaren twintig van onze eeuw werden zij door Zijn geest geholpen dit ontzag inboezemende feit te bespeuren. Vóór het jaar 1922 werd dit onder hun aandacht gebracht. Na die tijd werd er in de religieuze publikaties die zij gebruikten om bijbels onderricht te verbreiden, naar de hemelse organisatie verwezen. In de uitgave van The Watch Tower van 15 december 1924 bijvoorbeeld lezen wij op bladzijde 371, onder het onderkopje „Gods organisatie”:
Hoe beter wij Jehovah’s plan begrijpen, des te meer wij tot het besef komen dat zijn organisatie de wonderbaarlijkste van alle organisaties is. Zijn majesteit en waardigheid laten niet toe dat hij rechtstreekse aandacht aan de bijzonderheden en de uitvoering van zijn bevelen schenkt. Vanaf zijn eeuwige troon in de hoogste hemel oefent hij zijn macht uit overeenkomstig zijn wil. In de bestuursdepartementen van zijn hemelse hoven zijn verschillende schepselen, zoals door hun namen te kennen wordt gegeven. Sommigen worden cherubim genoemd, sommigen serafim en sommigen engelen. Er kan terecht worden gezegd dat de engelen boodschappers en voltrekkers van de wil van de grote Jehovah zijn. — Paragraaf 3 van het hoofdartikel getiteld „De verrukking der engelen”.
36. Wat had het boek Profetie, hoofdstuk V, over „Gods organisatie” te zeggen?
36 In het jaar 1929 gaf de Watch Tower Bible & Tract Society het boek getiteld „Profetie”d uit. Hoofdstuk V was getiteld „Gods organisatie”. Ezechiëls visioen, zoals dat in het eerste hoofdstuk van zijn profetische boek wordt beschreven, werd op Gods hemelse organisatie van zijn geestelijke schepselen van toepassing gebracht. Op bladzijde 128, de regels 10 tot 15, lezen wij: „De levende wezens en de onbezielde voorwerpen die in het gezicht [visioen] voorkomen, geven samen het voorkomen van een enorme, op een wagen gelijkende organisatie, die zich uitstrekt tot in de hoogste hemelen en over alles waar boven Jehova God troont.”
37. Hoe werd Ezechiëls visioen van de hemelse wagen in het eerste deel van het boek Vindication toegepast, en hoe was dit van invloed op de voorpagina van De Wachttoren?
37 Later, in het jaar 1931, publiceerde de Watch Tower Bible & Tract Society het eerste deel van het boek getiteld „Vindication”.e Dit bevatte een commentaar op de eerste vierentwintig hoofdstukken van Ezechiëls profetie en ook in dit boek werd Ezechiëls visioen van de hemelse wagen op Jehovah’s organisatie van toepassing gebracht. Dit inzicht vervulde Jehovah’s christelijke getuigen met zo’n waardering dat op de voorpagina van het tijdschrift The Watchtower vanaf de uitgave van 15 oktober 1931 tot 1 augustus 1950 (in het Nederlands vanaf december 1931 tot 15 januari 1951) in de rechterbovenhoek een afbeelding heeft gestaan van de hemelse wagen uit Ezechiëls visioen zoals een tekenaar zich die voorstelde.
38. Hoelang vóór de christelijke gemeente bestond Jehovah’s hemelse organisatie reeds als wij alleen vanaf Ezechiëls visioen rekenen, en in welke mate was Ezechiël een getuige van Jehovah?
38 Ezechiël had het visioen van de hemelse organisatie van de Allerhoogste God 645 jaar voordat de organisatie van de christelijke kerk of gemeente in de lente van 33 G.T., op de dag van het pinksterfeest te Jeruzalem, werd opgericht. Jehovah’s hemelse organisatie bestond reeds in Ezechiëls tijd en rukte in dat jaar 613 v.G.T., toen Ezechiël met het schitterende symbolische visioen werd begunstigd, op. In de aan Ezechiël gegeven visioenen was hij getuige van de symbolische afschildering van Jehovah’s organisatie, maar hij zag in werkelijkheid hoe die hemelse organisatie werkzaam was tot aan de tijd dat Ezechiël het schrijven van de profetie in het jaar 591 v.G.T. voltooide. Hij was op een in het oog springende wijze een van die grote „wolk van getuigen” van Jehovah die door de christelijke apostel Paulus in Hebreeën 11:1 tot 12:1 worden beschreven. Van de 6961 maal dat de goddelijke naam Jehovah in de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften voorkomt (Nieuwe-Wereldvertaling, Eng. uitgave van 1971), staat deze naam 439 maal in het profetische boek Ezechiël en tweeënzestig maal haalt Ezechiël Gods bekendmaking van zijn onwrikbare voornemen aan dat natiën, volken en afzonderlijke personen „zullen weten dat ik Jehovah ben”.
39. Wie wordt in onze tijd door Ezechiël afgebeeld en sinds wanneer, en wat rukte destijds op net als in Ezechiëls tijd?
39 Wat onze twintigste eeuw betreft, de profeet Ezechiël is een goede afbeelding van het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s christelijke getuigen sinds het jaar 1919 G.T., het kritieke jaar waarin er, zoals in Openbaring 11:3-12f was voorzegd, een herleving was van hun openbare activiteiten. Weliswaar had dit geestelijke overblijfsel in 1919 nog niet zo’n goed begrip van Jehovah’s organisatie als thans. Ook onderscheidden zij toen nog niet dat Jehovah’s organisatie profetisch door de symbolische wagen uit Ezechiëls visioen werd afgebeeld. Dit beseften zij pas in 1929. Niettemin bestond Jehovah’s hemelse organisatie natuurlijk in het jaar 1919 en ze trad dat jaar geestelijk in verbinding met het gezalfde overblijfsel om hen als Jehovah’s openbare getuigen voor heel de wereld nieuw leven in te blazen. Die met een wagen te vergelijken organisatie rukte destijds in 1919 op; ze rukt ook in deze tijd op, en de wielen van vooruitgang draaien klaarblijkelijk sneller dan ooit. Jehovah rijdt weer!
40. Waartoe werd Ezechiël bewogen toen hij de „gelijkenis van de heerlijkheid van Jehovah” zag, en waartoe werd het gezalfde overblijfsel van deze eeuw bewogen toen zij Jehovah’s hemelse organisatie onderscheidden?
40 Toen de priester Ezechiël in het visioen de „gelijkenis van de heerlijkheid van Jehovah” zag, werd hij er onweerstaanbaar toe bewogen op zijn aangezicht te vallen. Hij wilde graag weten waarom deze hemelse wagen naar hem toe was gereden en had stilgehouden. Dit kwam hij te weten toen er een stem tot hem kwam afkomstig van Degene die op de wagen troonde, boven datgene wat „geleek op een uitspansel gelijk het geglinster van ontzagwekkend ijs” (Ezech. 1:22, 26-28). Zo werd ook het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s christelijke getuigen van deze eeuw met ontzag vervuld toen zij Jehovah’s hemelse organisatie onderscheidden. Zij voelden zich nog sterker verplicht Hem te aanbidden en getuigen van zijn glorierijke historische naam, Jehovah, te worden. Toen de Eerste Wereldoorlog op 11 november 1918 was geëindigd en de naoorlogse wereld haar intrede had gedaan, luisterden zij in het jaar 1919, na hun herleving, met spanning naar wat Jehovah hun door middel van zijn met een wagen te vergelijken organisatie te zeggen had.
[Voetnoten]
a In een voetnoot hierover staat in de Engelse uitgave van 1971 van de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift: „Mogelijk stonden ze rechthoekig op dezelfde as.”
b Zie de afbeelding op blz. 125 van het boek Profetie. (Eerste druk in het Engels 1929.) Wordt niet meer gedrukt.
c Zie de afbeelding op blz. 25 van het boek Vindication, Deel 1. Nu niet meer gedrukt en niet meer voorradig.
d Nu niet meer gedrukt en niet meer voorradig.
e Nu niet meer gedrukt en niet meer voorradig.
f Zie voor de verklaring van deze verzen het boek getiteld ’Dan is Gods mysterie voleindigd’, hoofdstuk 19, over „Dood en opstanding van de ’twee getuigen’”, blz. 301 en verder.
[Paginagrote illustratie op blz. 44]