De heiligheid van onze oorlogvoering
„Want Jehovah uw God gaat rond in uw legerkamp om u te bevrijden en uw vijanden aan u over te geven, en uw legerkamp moet bewijzen heilig te zijn, opdat hij niets onbetamelijks in u moge zien en u stellig niet meer zal vergezellen.” — Deut. 23:14, NW.
1. Wat voor soort van oorlog hebben Jehovah’s getuigen gevoerd, voor hoe lang, en waarom zullen zij de strijd niet opgeven?
INDIEN er enigen in een oorlog zijn gewikkeld, zijn Jehovah’s getuigen het wel (Jes. 43:10-12; 44:8). Gedurende de afgelopen zesduizend jaar zijn er weinig eeuwen geweest, indien er enige zijn geweest, die niet verstoord zijn geworden door oorlogvoering tussen vleselijke strijders en rood zijn gekleurd door het bloed der gesneuvelden. Voor deze getuigen van de Allerhoogste God is het echter een voortdurende oorlogvoering geweest, een levenslang conflict, een dagelijkse strijd, terwijl hun geen verloven werden toegestaan door Degene voor wie zij hebben gestreden, zonder wapenstilstandsverdragen, zonder wapenschorsing, en dit gedurende alle zestig eeuwen. Met hemelse hulp hebben zij tot nu toe kunnen volharden, zodat Jehovah’s getuigen zich tegenwoordig nog steeds op het toneel van de strijd bevinden, en de strijd duurt voort. Zij zullen de strijd niet opgeven want hun oorlogvoering is een heilige oorlogvoering, een heilig conflict, te midden van een goddeloze wereld.
2. Hoe hebben de natiën van deze wereld getracht het te doen voorkomen alsof hun oorlogen heilig waren, en waarom?
2 Tot op deze dag zijn er in deze wereld oorlogen gevoerd ten einde de geschillen dezer wereld op krachtdadige wijze, met gewelddaad en bloed, te beslechten. De mensen hebben altijd getracht aan de oorlogen van deze wereld een religieus tintje te geven. Aldus trachten zij hun loopbaan van gewelddaad te rechtvaardigen en degene die aan de conflicten deelneemt, het gevoel van een gerust geweten te geven, terwijl zij hem doen denken dat hij het tegenover zijn god verplicht is zich tot de strijd te lenen, en dat hem een begunstigde en gelukkige toekomst ten deel zal vallen wanneer hij op gewelddadige wijze heeft deelgenomen aan de wreedheden van de oorlog. Het is altijd de gewoonte van de mens geweest de verantwoordelijkheid voor de oorlog op God te schuiven en bekend te maken dat oorlog zijn wil is en te leren dat een strijder God en zijn zaak dient. Onder de natiën dezer wereld is de oorlog tot iets heiligs, tot een heilige plicht gemaakt.
3. Wat getuigt van het feit dat de oorlog onder heidense natiën, zoals de Grieken, de Romeinen, de Filistijnen en de Babyloniërs, als een heilige zaak werd beschouwd?
3 In vroegere tijden hadden de natiën hun oorlogsgoden, hetgeen er van getuigt dat de oorlog als een heilige zaak werd beschouwd. De oorlogszuchtige Grieken hadden hun god Ares en de Romeinen hun god Mars, terwijl zij tempels hadden die aan deze goden waren opgedragen. Toen de Filistijnen de Israëlieten hadden verslagen en koning Saul en drie van zijn zonen hadden gedood, „plunderden [zij] hem uit, sloegen hem het hoofd af, trokken hem zijn wapenrusting uit, en zonden boden rond in het Filistijnenland, om het blijde nieuws onder hun goden en onder het volk te verspreiden. Ze plaatsten zijn wapenrusting in de tempel van hun goden, en hingen zijn hoofd op in de tempel van Dagon” (1 Kron. 10:9, 10, PC). Niet alleen schreven de heidense natiën hun overwinningen aan hun goden toe en brachten zij de oorlogstropeeën naar hun tempels, maar zij gingen ook bij hun goden of de occulte machten te rade voor leiding en aanwijzingen voordat zij een militaire veldtocht ondernamen. Laat in de zevende eeuw voor Christus zag de Babylonische keizer Nebukadnezar zich tegenover een keuze geplaatst. Hij bevond zich in Palestina op de tweesprong van een weg, waarvan de ene zijweg in Zuidoostelijke richting leidde naar Ammonietische stad Rabba en de andere zijweg in Zuidwestelijke richting leidde naar Jeruzalem. Ten einde zijn keuze te bepalen, deed hij een beroep op bronnen die hoger zijn dan menselijke bronnen. „Want de koning van Babel staat reeds op den tweesprong van de wegen en pleegt waarzeggerij: hij schudt de pijlen, hij ondervraagt de terafim [beelden], hij beschouwt de lever; in zijne rechterhand is het lot: ’Jeruzalem’, dat hij zijn mond opene tot krijgsgeschreeuw, zijne stem verheffe tot een jubelroep, dat hij stormrammen tegen hare poorten richte, dat hij een wal opwerpe en versterkingen bouwe” (Ezech. 21:20-22, OB). Daar Nebukadnezar aldus tot een beslissing werd geleid die niet zijn eigen beslissing was, trok hij vol vertrouwen tegen Jeruzalem op, terwijl hij er zeker van was dat hij de wil van zijn god Mardoek ten uitvoer bracht en succes zou behalen. In de zomer van het jaar 607 v. Chr. viel Jeruzalem voor hem, wat niet toe te schrijven was aan Mardoek, maar in werkelijkheid omdat Jehovah, de God die door de ontrouwe stad in de steek was gelaten, reeds veertig jaar tevoren had besloten dat de stad vernietigd zou worden. — Jer. 1:1-3, 13-16.
4. Hoe werden de strijders, in overeenstemming hiermede, voorbereid, en hoe gedroegen zij zich jegens hun goden?
4 In overeenstemming met de heilige aard welke de oorlogvoering in hun ogen had, werden de strijders van de heidense natiën geheiligd voor hun militaire expedities. Zij trokken uit in de naam van hun goden, zij zwoeren bij hun goden, zij baden tot hen om de overwinning, de vaandels en standaarden van het leger werden als heilig beschouwd, ja, werden zelfs vereerd en aanbeden.
5. Hoe werd er volgens de Encyclopædia Britannica, zowel in de oudheid als in de tegenwoordige tijd heiligheid gehecht aan wereldse natiën?
5 In de Encyclopædia Britannica staat: „Het schijnt dat verscheidene compagnieën van het Egyptische leger hun eigen speciale standaarden hadden. Deze werden gevormd door voorwerpen die, naar men reden heeft te geloven, in de geest der mensen waren verbonden met gevoelens van ontzag en devotie. Heilige dieren, boten, emblemen of figuren, een gedenkplaat welke de naam van een koning droeg, waaiervormige en vedervormige symbolen, werden opgeheven aan het einde van een staf als standaarden, en het ambt van standaarddrager werd beschouwd als een bijzonder voorrecht en een bijzondere eer. De gebruiken van de Assyriërs schijnen hiermede enigszins te zijn overeengekomen . . . De Perzen droegen een arend, die aan het einde van een lans was bevestigd, en de zon, als hun godheid, werd eveneens afgebeeld op hun standaarden, welke van het een of andere soort van textiel gevormd schijnen te zijn, en met de grootste bezorgdheid door de dapperste mannen van het leger werden bewaakt. . . . De vormen van standaarden in latere tijden waren zeer verscheiden; soms werd een gekruist stuk hout aan het einde van een speer bevestigd waarop de figuur van een zilveren hand was geplaatst, daaronder ronde of ovale discussen met afbeeldingen van Mars of Minerva, of in latere tijden portretten van keizers of eminente generaals. . . . De Romeinse standaarden werden met religieuze verering in de tempels te Rome bewaakt; en de eerbied welke dit volk voor hun vaandels had, was evenredig aan hun superioriteit over andere natiën in alles wat bijdraagt tot het succes in de oorlog. Het was niet ongewoon wanneer een generaal het bevel gaf een standaard in de gelederen van de vijand te werpen, ten einde zijn soldaten met meer ijver tot de aanval te doen overgaan door hen aan te sporen datgene wat voor hen misschien het heiligste op aarde was, terug te krijgen. De Romeinse soldaat zwoer bij zijn vaandel. [Toen Jeruzalem in de zomer van het jaar 70 n. Chr. voor de tweede maal door de Romeinen werd vernietigd, brachten zij hun standaarden in de hof van de tempel die aan Jehovah God was opgedragen en aanbaden hun met overwinning bekroonde standaarden als afgoden.] . . . De eerste vlaggen hadden een bijna zuiver religieus karakter. . . . in werkelijkheid schijnt altijd de hulp der religie te zijn ingeroepen ten einde aan de nationale vlaggen heiligheid toe te kennen, en van vele kan worden nagegaan dat ze van heilige banieren afkomstig zijn, zoals in het bijzonder het geval is met de oriflamme van Frankrijk en de Dannebrog van Denemarken. . . . De banier van Willem de Veroveraar werd hem door de paus toegezonden.” — Deel 10, elfde uitgave (1910), de bladzijden 454, 455.
6. Hoe wordt in de Encyclopedia Americana aangetoond dat zulke religieuze gevoelens zelfs worden overgedragen op de nationale standaarden van tegenwoordig?
6 Dat zulke religieuze gevoelens zelfs op deze late tijd worden overgedragen, wordt bevestigd door de verklaring van de Encyclopedia Americana onder de ondertitel „Respect of eerbied voor de vlag.” De verklaring luidt aldus: „De vlag is evenals het kruis heilig. Vele mensen bezigen de woorden of de uitdrukking ’Etiquette van de vlag.’ Deze uitdrukking is te zwak, te oppervlakkig en riekt naar salonbeleefdheid. De regels en voorschriften met betrekking tot de houding van de mens ten opzichte van nationale standaarden gebruiken krachtige, veelzeggende woorden, zoals, ’Dienst aan de vlag,’ ’Respect voor de vlag,’ ’Eerbied voor de vlag,’ ’Devotie aan de vlag,’ ’Gedrag ten opzichte van de vlag.’ . . . Geloften van trouw welke aan vlaggen worden afgelegd, stammen uit de oudheid. . . .” (Deel 11, uitgave van 1942, bladzijde 316). Een van de redenen waarom de vroege Christenen weigerden dienst te nemen in het leger van Caesar, was, de afgoderij welke er mede verbonden was.
7. Wat deden de natiën met betrekking tot hun agressieoorlogen, op grond van het feit dat zij oorlog een heilig voorkomen gaven, en hoe wordt dit feit door Jeremia, Jesaja en Joël aangetoond?
7 Op grond van het feit dat de oorlog aldus een heilig voorkomen werd gegeven, werd deze vorm van gewelddaad door de heidense natiën letterlijk geheiligd, en op passende wijze wordt deze uitdrukking in de Bijbel gebruikt met betrekking tot de voorbereiding van de heidense natiën voor hun agressieoorlogen. Hier volgen de woorden van Jehovah’s profetie tegen de tot de vernietiging gedoemde stad Babylon, waar na de wereldomvattende vloed van Noachs dagen militaire agressie haar oorsprong had gevonden onder Nimrod: ’Heiligt volkeren tegen de stad, roept koninkrijken tegen haar op, Ararat, Minni en Askenaz! Stelt een overste tegen haar aan, laat paarden aanrukken als opeengepakte sprinkhanen! Heiligt volkeren tegen haar, de koningen van Medië, zijn landvoogden en al zijn stadhouders, ja, het ganse land van zijn heerschappij! . . . want de gedachten van Jehovah tegen Babel gaan in vervulling om het land van Babel tot een woestenij te maken, waar niemand woont’ (Jer. 51:27-29, NBG). Daar de soldaten door een voorafgaand religieus ceremonieel waren geheiligd voor de oorlog tegen Babylon, werd er over hen gesproken als gewijden of geheiligden. Jehovah zegt bij monde van zijn profeet Jesaja: „[De last van Babel], . . . Ikzelf heb aan mijn gewijde [Hebreeuws, geheiligde] krijgers bevelen gegeven; ook heb ik mijn helden opgeroepen als uitvoerders van mijn toorn, mijn overmoedige strijdlustigen. Hoor, een gedruisch op de bergen, als van een talrijk volk! Hoor, een bruisen van koninkrijken, van verzamelde natiën! Jahwe der heirscharen monstert een oorlogsheir” (Jes. 13:1-4, LV; Statenvert.). En wanneer Jehovah alle natiën van onze tijd uitdaagt in de universele oorlog van Armageddon tegen hem en zijn Nieuwe-Wereldmaatschappij op te komen, gebruikt hij wederom dit speciale woord en zegt: „Roept dit uit onder de volken: Heiligt den oorlog, doet de helden opstaan; dat alle krijgslieden aantreden, oprukken!” (Joël 3:9, NBG). De heiliging van de oorlog tegen Jehovah geschiedt overeenkomstig de „god dezer wereld,” de „god van dit samenstel van dingen” die Satan de Duivel is (2 Kor. 4:4, LV; NW). Het is dus een heiliging tot een verkeerde zaak. De hulp van de religie inroepen in deze onheilige, anti-Jehovah beweging zal haar succes niet waarborgen noch deze beweging met de overwinning bekronen.
DE WARE HEILIGHEID VAN THEOCRATISCHE OORLOG
8. Wie alleen kan een gedragslijn tot een heilige plicht maken, en hoe kwam koning Saul van Israël te weten dat dit ook van toepassing was op oorlogvoering?
8 De levende en waarachtige God, Degene alleen „wiens naam JEHOVAH is,” is de Enige die een gedragslijn kan heiligen en ze tot een heilige plicht en een heilig voorrecht kan maken (Ps. 83:19, Pa; Lev. 20:8; 21:8, 15, 23). Enkel en alleen al het feit dat hij de gedragslijn bekrachtigt of gebiedt, maakt ze tot iets heiligs, wat niet geschonden dient te worden door ongehoorzaamheid aan instructies. Geldt dit met betrekking tot oorlogvoering? Ja. En koning Saul, de eerste menselijke koning van de natie Israël, kwam spoedig te weten dat hij zijn heilige taak ontheiligde toen hem door Jehovah God het bevel werd gegeven de vijandelijke Amalekieten te vernietigen maar hij om eigen zelfzuchtige redenen de goddelijke bevelen niet volledig ten uitvoer bracht. Zijn ongehoorzaamheid was in werkelijkheid opstandigheid en een op aanmatigende wijze vooruitlopen; het was alsof hij de valse goden van deze wereld diende en zich tot hun dienst heiligde door zijn toevlucht te nemen tot waarzeggerij en de een of andere bovennatuurlijke macht en terafim. De profeet Samuël zeide tot koning Saul: „Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer, en luisteren dan het vet der rammen. Want opstandigheid is als de zonde van waarzeggerij, en weerspannigheid is als afgoderij en terafim. Omdat gij het woord van Jehovah hebt verworpen, heeft hij u ook verworpen dat gij geen koning zijt” (1 Sam. 15:1-23, AS, kanttekening). Jehovah heeft de oorlog van een wereldse natie of heidense natie die hij niet heeft gebruikt om zijn oordelen te voltrekken, nimmer geheiligd. Nimrod, de stichter van Babylon en de eerste van wie wordt bericht dat hij een „machtig jager” is of een militair die op mensen jaagde, wordt in Gods Boek gebrandmerkt als een „machtig jager in strijd met Jehovah”; hij werd derhalve nimmer door Jehovah God geheiligd voor zijn agressieve militaire jagerijen, en evenmin zijn enigen van zijn nabootsers aldus geheiligd. — Gen. 10:8-11, NW; Joodsche Oudheden door Josephus. Boek 1, hoofdstuk 4, paragraaf 2; ook de Targoem van Jeruzalem.
9. Wordt Jehovah in de Bijbel beschreven als een pacifist of als iemand anders, en wat voor soort van oorlogen zijn het waartoe zijn volk is gemachtigd ze te voeren?
9 Jehovah is geen pacifist, maar overeenkomstig zijn voornemen heft hij op rechtvaardige wijze zijn toevlucht genomen tot oorlog tegen de vijanden die tegen hem en zijn volk hebben gestreden. Hij heeft nog nooit een strijd verloren, want zijn oorlogvoering is heilig en rechtvaardig. Na zijn overwinning over de militaire legerscharen van Egypte door hen in de Rode Zee te verzwelgen, inspireerde hij zijn profeet Mozes er toe te zingen: „Jehovah is een manlijk persoon van oorlog. Jehovah is zijn naam” (Ex. 15:3, NW). Hij is de universele God-Regeerder of Theocraat, en daarom zijn zijn oorlogen of de oorlogen waartoe hij zijn volk machtigt ze te voeren, theocratische oorlogen. Ze zijn waarlijk geheiligd en dus heilig.
10. Welk militair boek bestond dienovereenkomstig reeds in Mozes’ tijd, en met welke gebeurtenis kan het zijn begonnen, en waarom met die gebeurtenis?
10 Reeds in Mozes’ tijd in de vijftiende eeuw voor Christus, bestond het zogenoemde „boek van de Oorlogen van Jehovah” (Num. 21:14. NW). Dit boek kan zijn begonnen met Abrahams oorlog tegen de vier geallieerde binnenvallende koningen die zijn neef Lot tezamen met diens gezin hadden gevangengenomen. Er wordt niet gezegd dat God Abraham het bevel gaf een achtervolging in te zetten en deze gevangenen te bevrijden, maar Abrahams overwinning met zijn 318 slaven en drie bondgenoten over de machtige vijandelijke legerscharen kon alleen door God zijn gegeven. Jehovah’s koninklijke priester Melchizedek verklaarde dat Jehovah de overwinning had gegeven. Toen Melchizedek Abraham zegende bij diens terugkeer van het verslaan van die koningen, zeide hij: „Gezegend zij Abram van de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde, en gezegend zij de Allerhoogste God, die uw onderdrukkers in uw hand heeft overgegeven!” (Gen. 14:17-20, NW; Hebr. 7:1-10) De oorlog welke door Abraham werd gevoerd, was theocratisch; die van de vier aanvallende koningen was niet theocratisch, ook al was hun oorlog geheiligd door hun heidense religieuze ritus. Het was daarom zeer passend dat Abraham een tiende van de gehele buit aan Melchizedek gaf als de vertegenwoordiger van de Allerhoogste God, Jehovah, die voor zijn vriend Abraham had gestreden.
11. Met welk volk werd de theocratische oorlogvoering vooral in het oog vallend en sedert wanneer, en welke klassieke zinsnede ontstond in verband hiermede?
11 De theocratische oorlogvoering werd vooral in het oog vallend in het geval van Abrahams achterkleinkinderen, de twaalf stammen van Israël. Ten einde deze afstammelingen van zijn vriend Abraham van de onderdrukkende macht van Egypte te bevrijden, begaf Jehovah zich niet alleen in een oorlog tegen Farao en diens eerste klas oorlogswerktuigen van die tijd, maar eveneens in een oorlog van de goden, een oorlog tegen de demonengoden die door de Egyptenaren werden aanbeden. Hij zeide: „Aan alle goden van Egypte zal ik oordelen voltrekken. Ik ben Jehovah.” Nadat alle eerstgeborenen van de Egyptenaren, die aan de goden waren opgedragen, in de eerste nacht van het paschafeest, in 1513 v. Chr., door Jehovah’s verderfengel waren gedood, gaf Farao zich gewonnen en trokken de Israëlieten weg. Hierover staat geschreven: „Al die tijd begroeven de Egyptenaren degenen die Jehovah onder hen had geslagen, namelijk, alle eerstgeborenen, en aan hun goden had Jehovah oordelen voltrokken” (Ex. 12:12; Num. 33:4, NW). Vervolgens streed hij voor zijn uitverkoren volk gedurende de gehele veertigjarige reis door de woestijn naar het Beloofde Land. Nadat de enige waarachtige God hen in het Beloofde Land had gebracht, en gedurende alle dagen van hun richters, die door Jehovah werden verwekt als bevrijders, en gedurende het koninkrijk Israël en Juda, streed hij voor zijn heilige natie, zodat de klassieke uitdrukking ontstond: „Jehovah streed voor Israël.” — Joz. 10:14, 42; 23:3, 10, NW; Ex. 14:14; Deut. 1:30; Neh. 4:20.
12. (a) Waarom is men gerechtvaardigd aan zulk een oorlogvoering deel te nemen, en waarin kon in verband er mede zonde gelegen zijn? (b) Hoe ondersteunde Jehovah zulk een oorlogvoering?
12 De Allerhoogste God was volledig gerechtvaardigd al deze oorlogen voor zijn volk te strijden, want hij is rechtvaardig in al zijn activiteit. Dat hij zijn vijanden en de vijanden van zijn volk versloeg en vernietigde, was een oordeelsvoltrekking aan deze tegenstanders, die de dood verdienden. Hij gebood dat zijn volk een aandeel zou hebben aan deze vernietiging van de veroordeelde zondaren, en hij maakte hun oorlogvoering tot een theocratische oorlogvoering en gebruikte hen als zijn scherprechters. Het was geen zonde noch was het moreel verkeerd om aan zulk een oorlogvoering deel te nemen, want ze geschiedde in gehoorzaamheid aan de wil en het gebod van hun God. Zoals duidelijk wordt in het geval van koning Saul, zou de zonde hierin gelegen zijn, dat men de bevelen niet tot welbehagen van God zou uitvoeren; zoals in Jeremia 48:10 staat geschreven: „Vervloekt wie nalatig is in het doen van Jahwe’s werk, en vervloekt wie aan zijn zwaard bloed onthoudt!” (LV) Jehovah had zijn uitverkoren volk niet gemachtigd een weg van wereldverovering te gaan volgen en een wereldmacht op te richten, maar hij had hun het bevel gegeven de immorele, demonenaanbiddende heidenen te verdelgen uit het land dat hij hun had beloofd. Hij heeft vele wonderen voor hen verricht terwijl zij deze bevelen voor theocratische oorlogvoering gehoorzaam uitvoerden. Hij ondersteunde hen in de strijd.
13. Om welke militaire reden leden de Israëlieten op verscheidene manieren, en in welk opzicht was een gehoorzame deelnemer aan de oorlogvoering een begunstigde persoon?
13 De Israëlieten leden op physiek, religieus en geestelijk gebied en als natie omdat zij geen liefderijke, moedige gehoorzaamheid aan de dag legden bij het doorzetten van deze theocratische oorlogvoering totdat het land volledig was gereinigd van de bezoedelende demonenaanbidders en Gods wil was volbracht. Over de Israëliet die gehoorzaam deelnam aan de strijd, werd gezegd dat hij Jehovah’s oorlogen streed. Het waren niet slechts vleiende woorden, maar het was een waarheid, toen koning Saul tot David, die de reus had gedood, zeide: „Betoon u slechts een dapper man en voer de oorlogen van Jahwe” (1 Sam. 18:17, LV). Het was met een goed inzicht dat Abigaïl, de vrouw uit de stad Karmel, tot dezelfde David sprak, zeggende: ’Jehovah zal voor mijn heer zeker een bestendig huis maken, omdat mijn heer de oorlogen van Jehovah voert’ (1 Sam. 25:28, NBG). Een strijder voor Jehovah te zijn, is een grote eer en een zegen, en Jehovah is met iedere theocratische strijder. De goddelijke zegen rust op hem. Tegenwoordig zijn er Christelijke strijders voor Jehovah, en in een zeker opzicht tonen zij grotere moed dan de Israëlietische strijders voor Jehovah, want deze Christelijke getuigen van Jehovah gebruiken geen vleselijke, dodelijke wapens zoals de Israëlietische strijders, noch nemen zij hiertoe hun toevlucht, en zij zullen zelfs in de strijd van Armageddon, „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige,” niet zulke gewelddadige wapens gebruiken of hun toevlucht er toe nemen noch persoonlijke militaire groepjes oprichten. Waarom is dit zo met betrekking tot deze Christelijke strijders voor Jehovah? Wij zullen dit vernemen.
GEHEILIGDE STRIJDERS
14. Hoe werden degenen die aan deze oorlogvoering deelnamen, er op voorbereid, aangezien de oorlog heilig was, en welke woordenwisseling tussen David en Achimelech heeft betrekking op deze kwestie?
14 Theocratische oorlogvoering is iets heiligs, en zij die het voorrecht hebben er aan deel te nemen, worden voor deze oorlogvoering geheiligd omdat ze heilig is. De oorlog moet in een geheiligde toestand worden begonnen en gestreden, als een heilige dienst. Dit blijkt duidelijk uit Davids gesprek met de hogepriester Achimelech in de stad Nob, waarnaar de heilige ark van Jehovah God was overgebracht. Koning Saul was jaloers geworden op David omdat Jehovah’s zegen op deze jongeman rustte, die een strijder voor Jehovah was. Ten slotte moest David uit Sauls bereik vluchten ten einde aan de dood te ontkomen. Nadat hij voor een gedeelte van de weg door getrouwe jongemannen was vergezeld, kwam hij hongerig en onbewapend te Nob aan. Hij wilde voedsel hebben voor zichzelf en voor de jongemannen die hij ergens had achtergelaten. David zeide vervolgens tot de hogepriester Achimelech: „Nu iets anders; wat hebt ge in voorraad? Geef me vijf broden mee, of wat ge bij de hand hebt. De priester antwoordde David: Gewoon brood heb ik niet in voorraad; wel is er heilig brood. Maar hebben de knechten zich wel van vrouwen onthouden? David verzekerde den priester: Ja; vrouwen zijn ons ontzegd. Want steeds als ik uittrek [op een expeditie ga], zijn de [vaten der] knechten op dat punt rein; en dan is dat nog maar een gewone tocht. Hoeveel te meer zullen ze dan nu op dat punt rein zijn. Toen gaf de priester hem heilig brood; want er was geen ander brood dan de toonbroden, die uit Jahweh’s tegenwoordigheid worden weggenomen, om ze dan telkens door vers brood te vervangen.” — 1 Sam. 21:1-6, PC; RS.
15. Hoe toonde Jezus aan dat heiligheid iets was wat in dit verband in aanmerking genomen diende te worden?
15 De Here Jezus toonde aan dat hier heiligheid in aanmerking genomen diende te worden toen hij deze historische gebeurtenis bevestigde en zeide: „Hebt gij niet gelezen wat David heeft gedaan toen hij en de mannen die bij hem waren, honger kregen? Hoe hij het huis van God is binnengegaan en zij de toonbroden hebben gegeten, voedsel hetwelk hem niet geoorloofd was te eten, noch degenen die bij hem waren, maar de priesters alleen?” (Matth. 12:3, 4, NW) Om deze reden vroeg Achimelech eerst of David en zijn jongemannen zich gedurende ten minste een dag van vrouwen hadden onthouden en David antwoordde dat dit zo was. Maar in welk opzicht was heiligheid hierbij betrokken? En wat werd te kennen gegeven door Davids antwoord met betrekking tot een oorlogstocht of -expeditie?
16. Waarom zou contact met vrouwen van de zijde van David en zijn mannen hen ongeschikt hebben gemaakt voor het eten van het toonbrood, en waarom legde David de nadruk op hun reinheid door een vergelijking te trekken met een militaire expeditie?
16 Zich van vrouwen onthouden, betekende zich van geslachtelijke omgang met hun vrouwen of bijvrouwen onthouden. Op gewone tijden was zulk een juiste omgang niet verkeerd of onbevoegd. Maar wanneer er voor een gelegenheid of een dienst ceremoniële reinheid werd vereist, waren zulke betrekkingen tussen een Israëliet en zijn vrouw niet op hun plaats. Waarom niet? Omdat zowel de man als zijn vrouw na zulk een omgang ceremonieel onrein waren tot de volgende avond. In de theocratische wet die door bemiddeling van Mozes aan de Israëlieten was gegeven, stond geschreven: „Ingeval nu bij een man een zaadlozing van hem uitgegaan zou zijn, moet hij zijn gehele vlees in water baden en onrein zijn tot de avond. En enig kleed en enige huid waarop de zaadlozing komt, moet met water worden gewassen en onrein zijn tot de avond. Wat een vrouw aangaat met wie een man gemeenschap kan hebben met een zaadlozing, zij moeten zich in water baden en onrein zijn tot de avond” (Lev. 15:16-18, NW). Geslachtelijke omgang op die dag zou David en zijn mannen dus ongeschikt hebben gemaakt zodat het ongebruikte heilige toonbrood hun niet te eten gegeven kon worden. David nu beweerde dat hij zich op een gewone zending bevond in dienst van de koning; David zeide echter dat hij en zijn mannen ceremonieel net zo rein waren van sexueel contact met hun vrouwen en bijvrouwen alsof zij op een tocht of „expeditie” zouden gaan, dat wil zeggen, een militaire expeditie. Op een militaire expeditie gaan of oorlog gaan voeren, eiste heiliging door een ceremoniële reiniging van hun „vaten” of physieke organismen. De theocratische aard van de oorlogvoering eiste dit soort van heiligheid, want dan zou de goddelijke zegen op het leger rusten en zou de overwinning zijn gewaarborgd voor hen die voor Jehovah streden. Het was een heilige dienst.
17. Hoe moest een Israëlietisch legerkamp rein worden gehouden en waarom?
17 Reinheid op ceremonieel, moreel en physiek gebied werd vereist van het Israëlietische kamp dat in een theocratische oorlogvoering was gewikkeld. Zoals in Jehovah’s wet aan de Israëlieten stond: „Ingeval gij als leger zoudt uittrekken tegen uw vijanden, moet gij u van al wat kwaad is, onthouden. Ingeval het zou geschieden dat er een man in uw midden is die niet rein blijft, vanwege een pollutie welke zich ’s nachts voordoet, moet hij uit het legerkamp gaan. Hij mag niet in het midden van het legerkamp komen. En het moet gebeuren dat hij zich tegen het vallen van de avond met water dient te wassen en tegen het ondergaan van de zon mag hij in het midden van het legerkamp komen. En buiten het legerkamp dient er een privé-plaats tot uw dienst te staan, en gij moet u daarheen begeven. En een pin dient tot uw dienst te staan naast uw gereedschappen, en het moet gebeuren dat gij, wanneer gij buiten neerhurkt, er een gat mede moet graven en u moet omkeren en uw uitwerpselen moet bedekken. Want Jehovah uw God gaat rond in uw legerkamp om u te bevrijden en uw vijanden aan u over te geven, en uw legerkamp moet bewijzen heilig te zijn, opdat hij niets onbetamelijks in u moge zien en u stellig niet meer zal vergezellen” (Deut. 23:9-14, NW). Indien de goddelijke tegenwoordigheid, die door de engel van Jehovah werd gesymboliseerd, het leger helemaal tot aan de laatste overwinning zou vergezellen, moest het kamp rein worden gehouden overeenkomstig theocratische maatstaven.
18. Hoe verschilden de heidenen hierin zowel in hun legerkamp als in de overwinning, en hoe werd dit verschil geïllustreerd door de handelwijze van Uria, de Hethiet, een strijder van koning David?
18 Het kamp van Jehovah’s theocratische natie was daarom anders dan dat der heidense natiën. De heidenen namen vrouwen met zich mee opdat de strijders hen konden gebruiken om hun begeerten te bevredigen, of wanneer zij een plaats veroverden, werd de soldaten de vrije teugel gegeven om de vrouwen te grijpen en te onteren (Jes. 13:16; Klaagl. 5:11; Zach. 14:2). Er bestaat tot op deze dag iets dergelijks, wanneer wij lezen of horen van prostituée’s die de militaire kampen op de voet volgen of van militaire officieren die in de nabijheid opzettelijk in plaatsen voorzien bestemd voor prostitutie opdat hun soldaten zich sexueel kunnen bevredigen. In het theocratische kamp van Israël was dit verboden omdat de oorlog die zij voerden, theocratisch en daarom heilig was, en de strijders geheiligd moesten zijn. Daarom werd het hun verboden sexueel contact met vrouwen te hebben, zelfs met hun eigen vrouwen en bijvrouwen, en zij onthielden zich er vrijwillig van. Om deze reden ging Uria, een Hethiet van goede wil, toen hij door koning David van het slagveld werd teruggeroepen, ’s nachts niet naar zijn huis in Jeruzalem om bij zijn vrouw te zijn. Toen koning David, die de heilige vereisten van de militaire veldtocht negeerde, aan Uria vroeg waarom hij die nacht niet naar huis was gegaan, antwoordde die loyale soldaat op theocratische wijze: „De ark en Israël en Juda vertoeven in tenten en mijn heer Joab en de knechten van mijn heer zijn in het veld gelegerd; zou ik dan naar mijn huis gaan om te eten en te drinken en bij mijn vrouw te liggen? Zowaar gij leeft en zowaar uw ziel leeft, dat zal ik niet doen!” (2 Sam. 11:6-11, NBG) Uria wilde geheiligd blijven voor de strijd. Voor het ogenblik zou hij dus zijn als zonder vrouw. Het doet ons denken aan hetgeen de apostel Paulus tot Christenen zeide: „Dit zeg ik bovendien, broeders, de overgebleven tijd is verkort. Dat voortaan zij die een vrouw hebben, zijn alsof zij er geen hadden” (1 Kor. 7:29, NW). Zo nu en dan zullen theocratische plichten een Christen van de zijde van zijn vrouw wegroepen en hij moet hieraan gehoor geven.
19. Welke procedure moest worden gevolgd met betrekking tot gevangengenomen meisjes die door de Israëlieten tot vrouw werden gewenst, opdat het Israëlietische leger heilig zou blijven, en hoe en waarom werd een man die met een meisje was verloofd, vrijgesteld van militaire dienst?
19 Wanneer de Israëlieten de opdracht kregen een plaats te veroveren en de mannen en de vrouwen die geen maagd waren, te doden, waren zij niet vrij de meisjes die in het leven waren gehouden, te schenden. Dat zou het leger hebben besmet, want het zou betekenen dat zij hoererij, immoraliteit, hadden bedreven. Indien een Israëliet een gevangengenomen meisje wilde hebben, kon hij niet onmiddellijk wanneer hij haar had gevangengenomen, betrekkingen met haar hebben. Neen, hij moest zich geheiligd houden voor de theocratische oorlogvoering door de wet op te volgen waarin stond: „Ingeval gij ten strijde zoudt trekken tegen uw vijanden en Jehovah uw God hen in uw hand heeft gegeven en gij hen gevankelijk hebt weggevoerd, en gij onder de gevangenen een vrouw hebt gezien die mooi van gedaante is en gij aan haar gehecht zijt geworden en haar tot uw vrouw hebt genomen, moet gij haar in het midden van uw huis brengen. Zij moet nu haar hoofd scheren en haar nagels verzorgen, en het kleed van haar gevangenschap van zich verwijderen en in uw huis wonen en een gehele maand om haar vader en haar moeder wenen, en daarna dient gij betrekkingen met haar te hebben en gij moet haar in bezit nemen als uw bruid en zij moet uw vrouw worden” (Deut. 21:10-13, NW). Pas wanneer de militaire veldtocht voorbij was en de heiligheid er van was gehandhaafd, kon dit sexuele contact met goddelijke goedkeuring geschieden. Indien een man die in dienst van het leger werd geroepen, met een meisje was verloofd, werd hij gedurende één jaar van zijn verplichtingen om in het leger te dienen, ontheven opdat hij naar huis kon gaan en zijn verloofde ten huwelijk kon nemen en een kind bij haar kon hebben opdat hij een nakomeling zou hebben en zijn naam in leven zou houden, zodat hij aldus niet kinderloos in de strijd gedood zou worden. — Deut. 20:7; 24:5.
20. Wat was voor het legerkamp van groter belang dan ceremoniële of morele onreinheid?
20 De rechtvaardiging van Jehovah, de God der overwinning, stond op het spel. Het kamp in Gods ogen zonder blaam houden en het door Jehovah’s voortdurende gunst waardig doen zijn de overwinning te behalen, was van groter belang dan het bedrijven van de een of andere ceremoniële of morele onreinheid en de heiligheid van de militaire expeditie te schenden. Dit geldt ook voor de heilige oorlogvoering van Christelijke strijders voor Jehovah in deze tijd. Natuurlijk is het wetsverbond dat Jehovah God door bemiddeling van Mozes met de Israëlieten uit de oudheid had gesloten, niet van toepassing op een Christen, en daarom is het voor de Christelijke strijders geen vereiste zich te onthouden van omgang met hun vrouw omdat zij in een heilige oorlogvoering zijn gewikkeld. Niettemin moet hun gedrag op moreel en geestelijk gebied rein zijn. Dat zij zich onthouden van immoraliteit en ook van geestelijk overspel door een deel van deze wereld te zijn, moet passen bij de heiligheid van deze Christelijke oorlogvoering (Jak. 4:4). Hun aandeel in de rechtvaardiging van Jehovah staat op het spel en verschaft hun een reinigende invloed, een drijfkracht tot zuiverheid op moreel en geestelijk gebied.