De vreugde van de goddelozen is kortstondig
TOEN Babylon in 607 v. Chr. Gods vertegenwoordigende regering omverwierp, vormde dit voor Babylons koning Nebukadnezar een krachtige reden om zichzelf op de borst te slaan. Hij was van mening dat hij zichzelf hoog had verheven (Jes. 14:13). Het is inderdaad een feit dat Jehovah Nebukadnezar zijn dienaar had genoemd (Jer. 25:9). Hij had hem toegestaan macht te bezitten en had hem als een werktuig gebruikt om het afvallige, opstandige Juda te vernietigen. Nebukadnezar had dit echter niet als een aanbidder van Jehovah God gedaan. Hij aanbad de Babylonische god Mardoek en Babylon was Gods eeuwenoude vijand. Dat Babylon zich verheugde, sproot dus voort uit zijn haat jegens Jehovah en zijn volk — uit beweegredenen die hun oorsprong bij de Duivel vonden. Een dergelijke vreugde kon derhalve slechts van kortstondige duur zijn; ze bleek slechts achtenzestig jaar te duren. Jehovah wist en verordende namelijk van tevoren hoe lang Babylon in vreugde over zijn overwonnen volk het hoofd opgericht kon houden. — Klaagl. 1:21; Jer. 29:10.
2 Het is vertroostend te zien waar deze aangelegenheden toe leidden. Dit artikel, alsmede de eerstvolgende in deze serie, zal laten zien hoe Jehovah Babylons heerschappij tot een vroegtijdig einde bracht waardoor de rollen werden omgedraaid.
3 Om zijn volk te verzekeren dat de vreugde van hun overwinnaars van korte duur zou zijn, bleef God zijn profeet Ezechiël gebruiken. In 593 v. Chr. kreeg Ezechiël in het vijfentwintigste jaar van zijn ballingschap in Babylonië een visioen van een nieuwe tempel van Jehovah en van een aangrenzende stad, Jehovah-sjamma genaamd, hetgeen „Jehovah zelf is daar” betekent (Ezech. 40:1 tot en met 48:35, NW). Het vooruitzicht de ware God Jehovah in een nieuwe tempel in Jeruzalem, de stad waaraan hij zijn naam had verbonden, te aanbidden, vervulde het hart van degenen die Jehovah aanbaden met nieuwe hoop.
4 Twee jaar hierna profeteerde Ezechiël voor het laatst over Nebukadnezar, in diens hoedanigheid van dienstknecht of dienaar van Jehovah. God voorzei, dat hij Nebukadnezar zou belonen voor het werk dat hij als Jehovah’s oordeelsvoltrekker bij een twaalfjarig beleg van Tyrus voor hem had verricht, waarbij hij de landstad Tyrus vernietigde maar niet de enorme rijkdommen van deze stad als buit in handen kreeg. Het werd aan Alexander de Grote overgelaten de eilandstad Tyrus te verwoesten. Nebukadnezars beloning zou in de verovering van Egypte bestaan, en hij zou dit land van al zijn rijkdommen kunnen plunderen. Na de overwinning op Tyrus ging hij in het jaar 588 v. Chr. het Babylonische Rijk met het grondgebied van Egypte uitbreiden. Nu kon de vreugde van Babylon echter nog maar negenenveertig jaar duren. — Ezech. 29:17-20.
BABYLONS LAATSTE DYNASTIE VAN SEMITISCHE KONINGEN
5 Nebukadnezar werd nu oud en men begon een opvolger voor hem te zoeken. Uit Nebukanezars huwelijk met zijn Medische koningin Amytis was zijn eerste zoon Evil-Merodach geboren. Dan had hij nog twee schoonzoons, namelijk Neriglissar en Nabonedos. Laatstgenoemde was de echtgenoot van Nitocris, Nebukadnezars dochter bij zijn vrouw met dezelfde naam. Uit dit huwelijk werd Belsazar geboren, die daarom een kleinzoon was van Nebukadnezar en een achterkleinzoon van Nabopolassar, de stichter van de laatste dynastie van de Semitische koningen van Babylon.a
6 Awel-Mardoek (Evil-Merodach) volgde Nebukadnezar in 581 v. Chr. als oudste zoon op. Een van de Judese gevangenen bewees hij een dienst, door middel waarvan hij onbewust Jehovah’s voornemen ten uitvoer bracht. Twee Koningen 25:27-30 verklaart: „En het geschiedde in het zeven en dertigste jaar van de ballingschap van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand [in 580 v. Chr.], . . . dat Evil-Merodach, de koning van Babel, in het jaar van zijn troonsbestijging, Jojachin, den koning van Juda, begenadigde en uit de gevangenis ontsloeg; hij sprak vriendelijk met hem en stelde zijn zetel boven dien van de koningen die met hem in Babel waren; hij mocht zijn gevangenisklederen afleggen, en hij at geregeld aan zijn tafel, zolang hij leefde.” Jojachin (of Jechonja) had in Babylonië zeven zoons, onder wie ook Sealthiël; en Zerubbabel, die Sealthiëls zoon wordt genoemd, werd bestuurder van het herbouwde Jeruzalem, terwijl via diens afstammingslijn Jezus Christus kwam. — 1 Kron. 3:17-19; Hag. 1:1; 2:23; Ezra 5:1, 2; Matth. 1:12, NW.
7 Evil-Merodach regeerde twee jaar en werd door zijn zwager Neriglissar vermoord; deze regeerde vier jaar, in welke periode hij zich voornamelijk op allerlei bouwwerkzaamheden concentreerde. Hij werd opgevolgd door zijn minderjarige zoon Labashi-Mardoek, een jongen met een boosaardig karakter die binnen negen maanden werd vermoord. Nabonedos, die bestuurder van Babylon en tevens Nebukadnezars meest geliefde schoonzoon was geweest, nam de troon in bezit en tot de val van Babylon in 539 v. Chr. voerde hij een tamelijk glorierijk bewind. Hij wijdde zijn tijd aan literatuur, kunst en religie. Volgens zeggen was hij de zoon van een maanpriesteres uit Harran (Haran), welk feit hem geliefd had gemaakt bij Nebukadnezar. In The Encyclopedia Americana, Deel 2, blz. 441, staat dienaangaande:
Hij was een enthousiaste religieaanhanger en oudheidkundige, die in de voornaamste steden van zijn koninkrijk vele tempels bouwde en herbouwde. Nabonedos ging door zijn enthousiasme te ver, want hij probeerde de religie van het koninkrijk in Babylon te centraliseren. Hierdoor vervreemde hij de priesterschap van zich en veroorzaakte hij zelfs, dat deze zich actief tegen hem te weer ging stellen. In de geschiedenis van Babylonië had steeds iedere stad haar eigen beschermgod gehad, waaraan haar tempel was opgedragen en haar bevolking toewijding betoonde. De beelden en heiligdommen van deze verschillende godheden werden in Babylon bijeengebracht. Dit optreden bereidde, te zamen met soortgelijke voor de priesters aanstootgevende maatregelen, de weg voor zijn val voor een grotere macht.
8 Nabonedos stichtte bij de oase Tema in Arabië een tweede hoofdstad voor Babylonië. In het derde jaar van zijn regering maakte hij Belsazar tot mederegeerder. Hoewel Nabonedos niet in Babylon maar ver in het zuiden, in Tema, vertoefde, was Belsazar in Babylon toch de tweede regeerder van het land. Ook Belsazar was zeer religieus, iets wat de Babyloniërs van hun koningen eisten. Op grote schaal vereerde hij de Babylonische goden, maar hij beledigde en belasterde Jehovah en verheugde zich over de veronderstelde overwinning van zijn goden die volgens hem door de gevangenschap van de joden in Babylon aan het licht trad (Dan. 5:1-4). Hij bouwde heiligdommen en offerde goud, zilver en dieren. Dit feit is bewezen doordat men zes spijkerschriftteksten heeft ontdekt die van het vijfde tot het dertiende jaar van de regering van zijn vader Nabonedos lopen. Belsazar betaalde zelfs de Babylonische religieuze tiende. Hij was toegewijd aan de goden.b
BABYLONS REGERINGSPERIODE ALS WERELDMACHT PLOTSELING AFGEBROKEN
9 Nabonedos’ derde jaar kan het jaar zijn waarnaar in Daniël 7:1 wordt verwezen, in welke tekst Belsazar „den koning van Babel” wordt genoemd en waar staat: „In het eerste jaar van Belsazar, den koning van Babel, zag Daniël een droom en gezichten die hem op zijn legerstede voor ogen kwamen.” In zijn profetische droom zag Daniël dat de Babylonische Wereldmacht niet zou blijven bestaan. De droom beeldde de opeenvolgende wereldmachten af als wilde beesten. Het eerste dier, een leeuw met de vleugels van een adelaar, beeldde het Babylonische Rijk af met zijn dynastie van koningen van Nebukadnezar tot Belsazar. Het tweede dier dat er uitzag als een beer die zich aan één kant had opgericht, kreeg het bevel: „Sta op, eet veel vlees”, en vormde een afbeelding van het Medo-Perzische Rijk met zijn lijn van regeerders van Darius de Meder en Kores de Pers tot de Perzische Darius III.c
10 In een ander in Daniël 8 beschreven visioen zag Daniël ’in het derde jaar van koning Belsazar’ een ram en er „was niemand die redden kon uit zijn macht”. Hem werd verteld, dat deze ram de koningen van Medië en Perzië voorstelde. Door dit visioen voorzei God derhalve dat de Babylonische Wereldmacht, de Derde Wereldmacht uit de geschiedenis, voor de Vierde Wereldmacht, het rijk van de Meden en Perzen, zou vallen. — Dan. 8:3, 4, 20.
11 Hiermee was het schouwtoneel gereed. Na Nebukadnezar maakte Babylon namelijk een korte en stormachtige regeringsperiode door die slechts tot de kleinzoon van Nebukadnezar voortduurde, waarna het rijk in 539 v. Chr. door Medo-Perzië ten val werd gebracht. Hoewel Babylon zich derhalve hoog verheven voelde vanwege de val van Juda en dit deze natie veel vreugde schonk, bleek deze vreugde zeer kortstondig te zijn, want Degene die de tijden en stonden vaststelt en „naar zijn wil [doet] met het heir des hemels en de bewoners der aarde”, had het bevel gegeven dat Babylons heerschappij afgesneden zou worden. — Dan. 4:35.
TROOST VOOR DE MENSHEID
12 Zo kunnen wij er ook thans, nu overal op aarde goddeloosheid woest om zich heen grijpt en zelfs het bestaan van de mensheid wordt bedreigd, en degenen die pal staan voor Gods koninkrijk en dit bekendmaken, vervolgd worden, van verzekerd zijn dat de vreugde van dergelijke goddeloze onderdrukkers slechts een zeer kort leven beschoren zal zijn. Terwijl de vals-religieuze leringen van het grotere Babylon in deze tijd tot grote goddeloosheid en gewelddaad hebben geleid, vertelt Gods Woord ons dat dit een zeker teken vormt dat ze zeer binnenkort zullen worden uitgebannen. De vele wereldgebeurtenissen van onze tijd opsommend door middel waarvan de goddeloosheid schijnt te triomferen, zei Jezus: „Dit geslacht . . . zal [geenszins] voorbijgaan totdat al deze dingen geschieden”, dat wil zeggen, totdat alle goddeloosheid vernietigd is en het koninkrijk van de „Zoon des mensen” tot zegening van de gehele mensheid over de ganse aarde de scepter zal zwaaien (Matth. 24:30, 34, NW; Ps. 92:8). Dit is de regeerder die Daniël in zijn droom zag en aan wie „heerschappij” werd gegeven, „en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan”. — Dan. 7:14.
Om iets van weergaloze schoonheid in bezit te krijgen, moet u dikwijls bereid zijn iets anders op te offeren. Jezus heeft gezegd: „Het koninkrijk der hemelen [is] gelijk een reizende koopman die op zoek is naar zeer mooie parels. Toen hij één parel van grote waarde had gevonden, ging hij heen en verkocht dadelijk al wat hij had en kocht ze.” — Matth. 13:45, 46, NW.
[Voetnoten]
a Nabonidus and Belshazzar, door R. P. Dougherty, blz. 79.
b Zie Nabonidus and Belshazzar, hoofdstuk VIII, getiteld „Belshazzar’s Devotion to Babylonian Deities”.
c Zie voor een verklaring hiervan het door de Watch Tower Bible and Tract Society uitgegeven boek „Uw wil geschiede op aarde”.