Mensen uit alle natiën in één kudde vergaderen
„Zoals een herder naar zijn kudde omziet [zijn kudde opzoekt], wanneer hij temidden van zijn verspreide schapen is, zo zal Ik naar mijn schapen omzien [Ik Mijn schapen opzoeken] en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op den dag van wolken en duisternis.” — Ezechiël 34:12, NBG.
Deze toespraak werd op zondagmiddag, 19 juli 1953, voor de door Jehovah’s Getuigen belegde Vergadering der Nieuwe-Wereldmaatschappij in het Yankee Stadion, New York, N.Y., U.S.A., uitgesproken door de president van het Watch Tower Bible & Tract Society ter gelegenheid van de graduatie der 21ste klas van de Wachttoren Bijbelschool Gilead.
1. Welke hartewens met betrekking tot de menselijke familie zal worden vervuld, en waarom al zeer spoedig?
HET maakt het hart blij er aan te denken dat mensen uit al de vele verschillende natiën in één kudde vergaderd zullen worden. Alle mensen zijn van één vlees, zij behoren allen tot één mensenras, het welzijn van één betekent het welzijn van allen; en o, hoe smachten oprechte harten naar de tijd waarin allen die op aarde leven, als één familie verenigd zullen zijn, een familie waarin allen zich verheugen in het bezit van gerechtigheid en gelijkheid en waarin liefde de leden op onverbrekelijke wijze aan elkaar bindt! Die hartewens van hen die er van walgen te zien hoe de mensheid op zelfzuchtige en gewelddadige wijze tegen zichzelf verdeeld is, zal worden vervuld, en dat wel zeer spoedig. Niemand verlangt meer naar een verenigde menselijke familie dan de Schepper van de mens zelf, en hij heeft zich voorgenomen dit tot stand te brengen. Terwijl hij onder zijn eigen naam schreef, heeft hij ons dit gezegd, en hij zal nooit toelaten dat zijn geschreven Woord slechts een vodje papier wordt, dat het niet in vervulling gaat. Zijn eigen naam staat op het spel; het blijvende welzijn van mensen uit alle natiën staat op het spel. Voor de zichzelf respecterende Schepper zijn deze dingen van het hoogste belang, en daarom zal hij alle mensen van goede wil in de ene vredige kudde bijeenvergaderen. Wij leven in de tijd die hij voor dit werk heeft uitgekozen, en het is een wonderbaarlijke tijd om in te leven en er getuige van te zijn dat hij dit werk volbrengt.
2. Hoe zijn alle mensen gelijk schapen geweest, en wat hebben zij nodig?
2 Alle mensen zijn gelijk schapen, van veel standpunten uit bezien. Door de wijze waarop de mensen vergaan zonder een begrip van hun Schepper en in zulke grote getalen, als slachtoffers van een moorddadige afslachting, of in het algemeen gesproken als slachtoffers van de dood, zouden zij schapen kunnen zijn. De geïnspireerde psalmist beschreef hun toestand op juiste wijze door te zeggen: „Als schapen zinken zij ter [Sheol; het dodenrijk], de dood weidt hen, en zij gaan regelrecht ten grave; hun gestalte is bestemd tot verdwijnen, [Sheol] strekt hun ter woning” (Ps. 49:15, LV, RV, NBG). Gelijk schapen zijn zij er toe geneigd geweest en masse een leider te volgen, maar tot hun droefheid en vernietiging hebben zij verkeerde leiders gevolgd en hebben zich aan verkeerde leiders toevertrouwd. Eerzuchtige mannen hebben het op zich genomen herders der mensheid te zijn, enkel om voordeel van hen te verkrijgen en zichzelf te dienen en hen dan wanneer er gevaar is aan hun lot over te laten en prijs te geven aan de afslachting. De mensheid is afgedwaald en ten prooi gevallen aan allerlei soorten van ontberingen en ze heeft geen enkele vertrooster. Zij hebben een juiste herder nodig gehad, een ware herder die een teder gevoel voor de schapen bezit, een herder aan wie zij loyaal en onderworpen kunnen zijn, terwijl dit voor hen zelf volmaakte veiligheid betekent.
3. Van wie in het bijzonder zou men kunnen verwachten dat hij voor arme menselijke schapen zorgdraagt, en waarom?
3 Van wie zou men meer kunnen verwachten dat hij voor deze arme menselijke schapen zou zorgdragen dan van de Schepper zelf? Het zou een slecht soort van schepper zijn die geen belangstelling zou tonen in zijn schepselen, in het bijzonder schepselen die gevoel hebben en die afhankelijk zijn van zijn leiding en voorziening en die zijn bescherming tegen vijanden behoeven. De waarachtige en levende God is geen harteloze, egocentrische schepper, die zijn schapen minder deernis en attentie betoont dan een menselijke herder de zijne. Juist die hoedanigheid van tederheid en innige liefde die een nederige herder voelt voor zulke in hem vertrouwende, gehoorzame, argeloze schepselen werd van het ogenblik af dat de Schepper de volmaakte man schiep en hem het gebod gaf heerschappij over de gehele lagere dierlijke schepping te hebben, in het menselijke hart geplant (Gen. 1:26-28). Het komt de mensheid ten goede dat God, de Schepper, de mensen met schapen vergelijkt, want dat onthult het tedere gevoel, dat hij voor zijn menselijke schepselen bezit. Indien zij voor hem als schapen zijn, dan moet hij zich wel als hun Herder beschouwen. Ook beseft hij de verantwoordelijkheden die hij als hun Herder krijgt te dragen wanneer zij in hachelijke omstandigheden verkeren. Wanneer zij zijn afgedwaald, hun weg zijn kwijtgeraakt en de prooi van boosaardige mensen of wilde beesten worden, dan komt op hem de verantwoordelijkheid te rusten er op uit te gaan, hen te gaan zoeken en te trachten de arme schapen ten koste van alles terug te vinden. Hoewel hij hiervoor ten zeerste is moeten afdalen, is de liefderijke Schepper, die getrouw is tegenover zijn schepselen, niet in gebreke gebleven dit te doen ten einde zich te kwijten van zijn verantwoordelijkheid als Herder der mensheid. Jehovah God, de Schepper, die beloofde aldus te handelen ten tijde wanneer wij er de grootste behoefte aan zouden hebben, liet zijn profeet het volgende bekend maken:
4. Welke actie heeft Jehovah in Ezechiël 34:11-16 beloofd te ondernemen met betrekking tot de schapen?
4 ’Want zo zegt de Here Jehovah: Ziet, Ik, ja, Ik zal naar Mijn schapen vragen, en zal ze opzoeken. Gelijk een herder zijn kudde opzoekt, ten dage als hij in het midden zijner verspreide schapen is, alzo zal Ik Mijn schapen opzoeken; en Ik zal ze redden uit al de plaatsen, [waar zij verstrooid zijn geraakt op den dag van wolken en duisternis]. En Ik zal ze uitvoeren van de volken, en zal ze vergaderen uit de landen, en brengen ze in hun land; en Ik zal ze weiden op de bergen Israëls, bij de stromen en in alle bewoonbare plaatsen des lands. Op een goede weide zal Ik ze weiden, en op de hoge bergen Israëls zal hun kooi zijn; aldaar zullen zij nederliggen in een goede kooi, en zullen weiden in een vette weide, op de bergen Israëls. Ik zal Mijn schapen weiden, en Ik zal ze legeren, spreekt de Here Jehovah. Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik versterken; maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal ze weiden met oordeel.’ — Ezechiël 34:11-16; NBG, AS.
5. Wat wordt er door aangetoond wanneer de Heer Jehovah zelf als herder moet optreden en zijn schapen te hulp moet schieten?
5 Het moet werkelijk wel een ernstige situatie zijn wanneer de Heer Jehovah zelf het werk van een herder moet verrichten en zijn schapen moet gaan opzoeken en wederbrengen. Daar de mensheid thans in zulk een verschrikkelijke toestand verkeert, schijnt dit de tijd der tijden te zijn, waarin de Heer Jehovah zich verplicht zou gevoelen zijn eigen profetie in vervulling te doen gaan en te hulp te schieten. En dit is ook zo! En de werkzaamheden van de goddelijke Herder kunnen duidelijk worden gezien als de vervulling van de profetie. De droevige toestand waarin de schapen verkeren, getuigt van verschrikkelijke verwaarlozing en een laag op treden van de zijde van de een of ander. Stellig zijn de schapen verwaarloosd en is er laag tegen hen opgetreden, maar dit niet van de zijde van de Heer Jehovah, maar van de zijde van de mensen die het om zelfzuchtige redenen op zich hebben genomen de herder van Gods schapen te spelen, terwijl zij Jehovah God zeggen zijn handen er van af te houden.
6. Wie kunnen gemakkelijk worden geïdentificeerd als de schadelijke herders, en waaraan heeft hun wangedrag hun kudden thans blootgesteld?
6 Het is niet moeilijk deze schadelijke herder; te identificeren. Een ieder weet wie door de mensen der Christenheid gewillig als hun leiders zijn gevolgd of wie zij verplicht zijn geweest als hun leiders te volgen. De religieuze geestelijken staan er zeer goed voor bekend dat zij er aanspraak op maken dat hun gemeenten hun kudden zijn, waarover zij de zielenherders zijn. Maar in de Heilige Schrift worden de politieke vorsten, zij die van regeringswege de leidslieden en verzorgers van het volk zijn, ook herders genoemd. Daarom moeten de politieke heersers van de natiën die Christelijk beweren te zijn, ook bij de klasse der herders worden ingedeeld. Met zulke politieke herders hebben de religieuze herders samengewerkt. Zij hebben de wereldse herders in hun politieke plannen nagevolgd en hebben deze ondersteund, zelfs wanneer deze herders zover gingen dat zij zich dictatoriale of totalitaire macht toeëigenden; en zij hebben hun aanvalslegers die tot de slachting van millioenen der schapen van hun kudden leidden, gezegend. Zij hebben hun kudden er toe geleid met hen een actief onderdeel van deze verdorven wereld te worden. Ter wille van de financiële en andere ondersteuning van de politieke herders zijn zij bereid geweest hun religieuze kudden geestelijk en economisch in een achterlijke toestand te laten. In het bijzonder hebben zij hun kudden het geestelijke voedsel uit Gods geschreven Woord onthouden, en zij hebben hen zodoende in een jammerlijke toestand van Bijbel-analphabetisme gelaten. Dit alles heeft hun kudden blootgesteld gelaten aan de bedreiging van een nieuwe zogenaamde politieke herder, het goddeloze communisme dat het Christendom zelf bedreigt. De verklaring die de New York Times van 21 mei 1953 onder de redactionele kop „Fascisme contra democratie” aflegde, laat dit resultaat van de handelwijze van zulke religieuze herders goed uitkomen, want daarin wordt gezegd dat, ondanks de milliarden dollars Amerikaanse ondersteuning die dat eenmaal Fascistische land zijn binnengestroomd, „Italië buiten het Sovjetblok de grootste Communistische partij in de wereld heeft” en „nu een Communistisch bewind zou hebben wanneer wij niet te hulp zouden zijn gesneld”.
7. Te midden van wiens schapen zijn zulke herders ook binnengedrongen en wiens schapen hebben zij verstrooid, en wanneer, en wat heeft de Christenheid thans niet voortgebracht?
7 Deze religieuze en politieke herders hebben hun eigen kudden waarop zij aanspraak maken, geschoren en geplukt en zij hebben zich ten koste van hun kudden vet gegeten en hen op wegen gedreven die op de dood en de vernietiging uitlopen. Niet alleen dat, maar zij hebben zich er schuldig aan gemaakt de ware kudde van de Heer Jehovah binnen te dringen en zijn schapen te verstrooien. Dit is in het bijzonder geschied tijdens de dag die Jehovah de „dag van wolken en duisternis” noemt, de periode van de eerste Wereldoorlog, toen de getuigen van Jehovah over de gehele wereld werden geteisterd door een golf van vervolging die hen op aansporing van de religieuze herders der Christenheid overspoelde. Met een heldere vooruitziendheid zeide Jehovah God profetisch tot de herders der Christenheid: „Gij heerst over hen met strengheid en met hardigheid. Alzo zijn zij verstrooid, omdat er geen herder is; en zij zijn al het wild gedierte des velds tot spijze geworden, dewijl zij verstrooid waren. Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt” (Ezechiël 34:4-6). Van die eerste wereldoorlog af tot op deze tijd heeft de Christenheid geen herder of een organisatie van herders voortgebracht die mensen uit alle natiën in een harmonieuze kudde, binnen één veilige schaapskooi, heeft kunnen bijeenvergaderen. De beschaving waar zij prat op gaat, wordt met ondergang bedreigd.
DE ENE HERDER-REGEERDER DER MENSHEID VERWEKT
8. Tot wie moeten de schapen daarom opzien voor hulp, en wat heeft hij gedaan precies zoals hij heeft beloofd?
8 Het lijdt geen twijfel, het is geheel en al aan de Schepper, Jehovah God, overgelaten de op schapen gelijkende mensen te hulp te komen. Alle verloren, afgedwaalde, zieke, lijdende en gebroken schapen die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, moeten naar hem opzien. Indien zij dit doen en hem aan zijn woord houden, zullen zij niet tevergeefs naar hem opzien. „Ik zal Mijn schapen weiden,” heeft hij verklaard. Hij heeft gedaan zoals hij heeft verklaard. Op welke wijze? Door één bekwame beproefde herder te verwekken om al zijn schapen te zoeken en ze bijeen te vergaderen in de eenheid van Gods gezin. Precies zo heeft hij het beloofd, zeggende: „Daarom zal Ik Mijn schapen verlossen, dat zij niet meer tot een roof zullen zijn; en Ik zal richten tussen [schapen] en [schapen]. En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en hij zal hen weiden, namelijk Mijn knecht David; die zal ze weiden, en die zal hun tot een Herder zijn. En Ik, Jehovah, zal hun tot een God zijn; en Mijn knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik, Jehovah, heb het gesproken.” — Ezech. 34:22-24, AS.
9. Wie is deze Herder-Vorst, en waarom is hij niet de letterlijke David?
9 Wie is de Herder-Vorst die Jehovah nu over zijn schapen heeft gezet om hen te redden en te voeden? Hij is de grote Zoon van David, Jezus Christus. Hij is de Erfgenaam van het Koninkrijksverbond dat Jehovah met koning David heeft gesloten. Dit verbond waarborgde dat hij koning David een zaad of nakomeling zou verwekken, die voor eeuwig op de troon zou zitten en wiens koninkrijk geen einde zou hebben (2 Sam. 7:12-17; Ps. 89:35-38; Luk. 1:31-33; 22:28-30). Toen hij negentien eeuwen geleden op koninklijke wijze de stad Jeruzalem binnenreed, bleef de menigte in zijn optocht schreeuwen: „Hosanna den Zone Davids!” Dat wil zeggen, „Wij bidden, red de Zoon van David!” (Matth. 21:15, NW) Koning David is al duizenden jaren dood, maar wij behoeven niet op zijn opstanding uit de doden te wachten voordat Jehovah zijn belofte in vervulling kan doen gaan. De naam „David” betekent „Geliefde”, en slaat op Jehovah’s Messias, zijn Christus of Gezalfde. Jezus Christus is degene van wie Jehovah God uit de hemel zeide: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.” Dientengevolge is hij de Grotere David, of Geliefde. Zelfs koning David uit de oudheid heeft van hem gesproken als van zijn Heer of Superieur, door te zeggen: „Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: ’Zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden onder uw voeten stel’” (Matth. 22:43, 44, NW; Ps. 110:1, AS). Nadat Jezus tot de verloren schapen van het huis Israëls had gepredikt, stierf hij getrouw aan God zonder zijn erfgenaamschap op het verbond voor het Koninkrijk te verbeuren. Daarom wekte God hem uit de doden op en ontving hem boven in de hemel en plaatste hem aan zijn rechterhand op de troon van Jehovah, ver boven de eertijds aardse troon van zijn voorvader koning David.
10. Wiens schaap erkende David zelf te zijn, wiens schaap was Jezus, en welk beroep oefende hij uit dat ook door die Persoon werd uitgeoefend?
10 Zijn voorvader David was als jongen een herder, die niet bevreesd was aan een leeuw en aan een beer het hoofd te bieden om de schapen van zijn vader te bevrijden, of zelfs niet bevreesd was de strijd aan te binden met een reus ter wille van de bevrijding van Jehovah’s menselijke schapen, de natie Israël. David op zijn beurt beschouwde zichzelf als een schaap van zijn God. Hij componeerde de drie en twintigste psalm, die begint met de woorden: ’Jehovah is mijn herder.’ Zo was het ook met Jezus Christus. Hij beleed dat Jehovah zijn grote Herder en hij een van Jehovah’s schapen was, en de Schrift spreekt van Jezus als van het „Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Joh. 1:29, 36, NW; Openb. 5:6, 12). Jezus erkende dat hij zelf degene was die door Jehovah God was aangesteld om voor zijn aardse schapen zorg te dragen, door zelfs zijn leven voor hen af te leggen. In een prachtige illustratie zeide hij: „Ik ben de juiste herder; de juiste herder doet afstand van zijn ziel ten behoeve van zijn schapen.” En dat hij het beroep van zijn hemelse Vader als herder uitoefende, zeide Jezus verder: „Mijn schapen luisteren naar mijn stem, en ik ken hen, en zij volgen mij. En ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenszins ooit worden vernietigd, en niemand zal hen uit mijn hand rukken. . . . en niemand kan hen uit de hand van de Vader rukken. Ik en de Vader zijn één.” — Joh. 10:11, 27-30, NW.
11. Hield Jezus Christus toen hij Koning werd, op herder te zijn, en waaruit blijkt of dit zo is?
11 Zelfs als de koning van de natie Israël werd David de herder van zijn volk genoemd. Jehovah zeide tot David: „Gij zult mijn volk Israël weiden en vorst over Israël zijn.” De richters van Israël, die koning David voorafgingen, werden herders genoemd, en Jehovah spreekt over hen als „Israëls richters, aan wie ik had opgedragen mijn volk Israël te weiden” (2 Sam. 5:2, NBG; 7:7, LV). Dit geldt ook ten aanzien van Jezus Christus. Wanneer zijn Vader Jehovah God hem tot Koning van de nieuwe wereld maakt, houdt Jezus er niet mede op een oppasser van schapen te zijn, hoe nederig dat beroep ook moge lijken. Hij wordt de van regeringswege aangestelde herder van al zijn onderdanen, want zij zijn degenen voor wie hij afstand heeft gedaan van zijn menselijke ziel, voor wie hij zijn menselijke leven heeft afgelegd. Hem heten wij thans welkom; voor hem roepen wij „Hosanna!” uit, want hij is Degene en de Enige, die Jehovah God heeft verwekt om de Herder van de kudde der mensheid te zijn! In 1914, aan het einde van de „gestelde tijden der natiën”, plaatste de Opperste Souverein van het universum hem in de hoge hemelen op de troon om de regerende Koning der nieuwe wereld te zijn, en door deze daad maakte hij hem tot de koninklijke Herder van allen die eeuwig leven in de rechtvaardige nieuwe wereld zullen verkrijgen. Bij de geboorte van zijn koninkrijk uit de schoot van Gods theocratische organisatie werd de volgende profetie verwezenlijkt: „En zij baarde een zoon, een manlijk kind, die er toe bestemd is alle natiën te hoeden met een ijzeren roede” (Openb. 12:5, NW). Ter verdediging van zijn schapen zal hij de ijzeren scepter zwaaien tegen de wereldse natiën en hen in stukken slaan alsof zij broze vaten van een pottenbakker waren.
12. Waarom werd Jezus Christus bij zijn kroning op de berg Zion tot Herder-Vorst aangesteld?
12 Wij moeten beseffen waarom de Allerhoogste God Jezus Christus tot Herder-Vorst heeft aangesteld. Sedert hij gekroond is op de hemelse berg Zion, is er als gevolg van de eerste Wereldoorlog en zijn verschrikkelijke nasleep een grote verstrooiing van zijn schapen geweest. De mensen hebben deze na-oorlogse periode Het tijdperk van de verplaatste persoon genoemd, maar het is veeleer Het tijdperk van de verstrooide schapen geweest. Welk een dringende noodzaak is er daarom gerezen de schapen uit alle natiën waarin zij zijn verstrooid, bijeen te vergaderen en hen tezamen in één vredige kudde te leiden! Vandaar Jehovah’s besluit: „Gelijk een herder . . ., alzo zal Ik Mijn schapen opzoeken.” Vandaar ook zijn beslissing om handelend op te treden, „Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en hij zal hen weiden, namelijk Mijn knecht David.” Dientengevolge moesten er onder de mensen uit alle natiën grote herderswerkzaamheden volgen.
HERDERLIJK WERK
13. Waarom dienen wij ons, met het oog op de ervaringen van David en Israël, niet teleurgesteld te gevoelen omdat Jehovah en Jezus niet zichtbaar als herders verschijnen en optreden?
13 Niemand behoeft zich nu tot een gevoel van teleurstelling te brengen door te zeggen: „Maar Jehovah God en Jezus Christus zijn geest, zijn onzichtbaar, en zijn zo gebleven. Zij zijn niet zichtbaar verschenen om de verplaatste en verstrooide schapen der mensheid te gaan zoeken en bijeen te vergaderen. Waar is derhalve ook maar één aanwijzing dat zij zijn gekomen en naar de verloren schapen hebben gezocht en hen hebben teruggevonden?” Denk er aan dat de psalmist David vol verering zeide: ’Jehovah is mijn Herder,’ alhoewel de grote, liefderijke God nimmer zichtbaar was, verschenen in het gewaad en met de roede en staf van een schapenoppasser. Niettemin had David al de hem door God betoonde tedere zorg van een zachtzinnig schaap ondervonden, en hij beschrijft het in zijn prachtige psalm. Bedenk ook dat Jehovah de Herder van de natie Israël uit de oudheid was. De psalmist Asaf zegt: „O Herder Israëls! neem ter ore, Die Jozef als schapen leiddet.” Een andere Israëlietische psalmist schrijft: „Want Hij is onze God, en wij zijn het volk Zijner weide, en de schapen Zijner hand” (Ps. 80:2; 95:7). Hoewel hij onzichtbaar bleef, leidde Jehovah God zijn nationale kudde Israël uit Egypte vandaan, dwars door de verschrikkelijke woestijn heen en in hun schaapskooi in Palestina, alwaar hij hen getrouw hoedde als zijn schapen, zolang zij de zachtmoedige trekken van onderworpenheid, vertrouwen en loyaliteit tegenover hem vertoonden. Wat destijds in de dagen van Israël mogelijk en een historisch feit was, kan sedert de „dag van wolken en duisternis”, tijdens de eerste Wereldoorlog, mogelijk zijn en is ook een historisch feit. Wanneer wij dit tegenwoordig bekijken, is het wonderbaarlijk in onze ogen.
14. Wat zou het dan in werkelijkheid betekenen wanneer Jehovah naar zijn schapen zoekt en zijn grotere David verwekt, en wat zou dit voor de politieke en religieuze herders der Christenheid betekenen?
14 Dat Jehovah zelf op zoek gaat naar zijn schapen en zijn grotere David verwekt als vorst om op hen te passen, betekent niet dat Jehovah uit het onzichtbare te voorschijn komt, maar dat hij getrouwe dienstknechten hier op aarde bekwaam maakt en dezen naar alle natiën uitzendt als zijn herderlijke vertegenwoordigers om onder goddelijk toezicht naar zijn schapen te jagen, hen bijeen te vergaderen, te leiden en te voeden. Hij zegt: ’Mijn schapen, schapen Mijner weide! Gij zijt mensen; maar Ik ben uw God, spreekt de Here Jehovah’ (Ezech. 34:31, AS). Wie zou de Heer Jehovah nu wel uitzenden in dit wereldomvattende herderlijke werk? Zouden het de religieuze en politieke herders der Christenheid zijn, daar toch de Christenheid de hedendaagse tegenhanger van het Israël uit de oudheid is? Neen, want met het oog op hun wangedrag in hun functie is hij tegen hen. ’Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Here Jehovah, zo Ik niet! Omdat Mijn schapen geworden zijn tot een roof, en Mijn schapen al het wild gedierte des velds tot spijze geworden zijn, omdat er geen herder is, en Mijn herders naar Mijn schapen niet vragen; en de herders weiden zichzelven, maar Mijn schapen weiden zij niet; Daarom, gij herders! hoort het woord van Jehovah! Alzo zegt de Here Jehovah: Ziet, Ik wil aan de herders, en zal Mijn schapen van hun hand eisen, en zal ze van het weiden der schapen doen ophouden, zodat de herders zichzelven niet meer zullen weiden; en Ik zal Mijn schapen uit hun mond rukken, zodat zij hun niet meer tot spijze zullen zijn’ (Ezech. 34:7-10, AS). De tijd voor een verandering is aangebroken! De verontwaardigde Eigenaar der schapen heeft besloten al degenen in de Christenheid te verstoten die er aanspraak op hebben gemaakt „bij de gratie Gods” de religieuze en politieke herders van zijn schapen te zijn, maar die het overgrote deel der mensheid naar de warboel hebben geleid waarin ze tegenwoordig verkeert. Zijn snelle optreden in dit opzicht, werd voorschaduwd toen zijn profeet zeide: „Ik heb [de] drie herders in een maand afgesneden” (Zach. 11:8). Hij zal zijn schapen van hun handen eisen.
15. Wie zou door Jehovah worden uitgezonden om hem in dit herderlijke werk te vertegenwoordigen, en wat was er in hun geval eerst noodzakelijk?
15 Wie zou er door de Heer Jehovah dan zichtbaar worden uitgezonden om hem te vertegenwoordigen in zijn herderlijke werk? Wie zouden dit hoogstwaarschijnlijk zijn? Wie anders zouden dit kunnen zijn dan degenen wier God Jehovah is, degenen die zich er niet voor schamen zijn naam te dragen en in zijn naam te spreken — Jehovah’s eigen getrouwe getuigen? En hoe passend is dit, want zijn eigen „enige Herder”, Jezus Christus zelf, verklaarde dat hij zelf „de trouwe, en waarachtige Getuige” was (Openb. 3:14). Deze Herder-Koning zou daarom als zijn vertegenwoordigers mensen van zijn eigen klasse gebruiken — getuigen! Aan het einde van de eerste Wereldoorlog was het overblijfsel van Jehovah’s getuigen zelf echter gelijk een kudde die was verstrooid. De vijanden van Gods koninkrijk hadden de handelwijze van Judas en de religieuze en politieke herders uit Jezus’ tijd herhaald en hadden Jehovah’s Herder-Koning verworpen. Dit deden zij door de Koninkrijksboodschap te verwerpen en door zijn volgelingen, zij die de boodschap brachten, te vervolgen. Zodoende deden zij de volgende profetie voor de laatste keer in vervulling gaan: „Sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden” (Zach. 13:7; Matth. 26:31). Het verstrooide overblijfsel moest daarom eerst worden bijeenvergaderd wilden zij in het herderlijke werk van Jehovah onder leiding van zijn Herder-Koning delen. Van 1919 af ging de liefderijke Schepper zijn schapen weer bijeenvergaderen, want de politieke en religieuze herders van deze wereld deden niets in die richting. Hij zorgde er voor dat zijn schapen luisterden naar de stem van Degene die hij had verwekt en die hij met het toezicht over zijn kudde had belast. De stem was de boodschap van de Herder-Koning, de Grotere David. Deze boodschap verzekerde hen er van dat Gods koninkrijk was opgericht en de macht er van in zijn handen berustte en dat „dit goede nieuws van het koninkrijk” op de gehele bewoonde aarde gepredikt moest worden tot een getuigenis voor alle natiën voordat het volledige einde over deze wereld zou komen.
16. (a) Waarom werden zij niet tot een toestand van ledigheid bijeenvergaderd? (b) Welke naam namen zij aan, en waarom mogen de vijanden niet wegens het dragen van die naam op hen vitten?
16 De schapen van zijn koninklijke „kleine kudde” kenden deze unieke, niet na te bootsen stem van de Grotere David en gaven er gehoor aan. Van de uiteinden der aarde waarheen zij verstrooid waren, stroomden zij met duizendtallen bijeen in een eenheid van organisatie onder zijn zorg. Daar zouden zij veilig zijn voor het naderende einde der wereld en zouden zij verzekerd zijn van levenonderhoudend geestelijk voedsel. Doch deze op schapen gelijkende volgelingen van het Lam Gods zijn niet ledig geweest. Er moest door de jaren heen van hun zijde een groot werk worden verricht, want het was noodzakelijk dat zij hun Leider nabootsten en op zoek gingen naar de afgedwaalde en verstrooide schapen en hen het benodigde geestelijk voedsel opdienden en hun voetstappen leidden naar de schaapskooi van goddelijke zorg en bescherming. Als een erkenning dat Jehovah God hen opnieuw had bijeengebracht en als een belijdenis dat zij zijn kudde waren, nam het overblijfsel van de „kleine kudde” de naam aan die hen onderscheidde als de getuigen van Jehovah. Dat gebeurde in 1931, maar tot op deze dag hebben zij overeenkomstig de naam geleefd. Het is bezijden de zaak wanneer de vijanden op hen vitten en hun vragen wie hen tot Zijn getuigen heeft gemaakt. Laten de vijanden liever eens aantonen waar zij in gebreke zijn gebleven datgene te doen wat zij volgens de naam zouden moeten doen — getuigenis afleggen van Jehovah.
„ANDERE SCHAPEN”
17. Wat zag het weer bijeenvergaderde overblijfsel in 1931 in toen God hun gezichtspunt verruimde?
17 Tegen 1931 was het bijeenvergaderen van al Gods schapen die op aarde leefden, nog niet volledig volbracht. De goddelijke Verzorger, die er zichzelf aansprakelijk voor had gesteld degenen die hem toebehoorden bijeen te brengen en te voeden, verruimde in dat zelfde jaar 1931 het gezichtspunt en inzicht van zijn weer bijeenvergaderde overblijfsel. Hij opende hun ogen, zodat zij konden inzien dat zij nog een groots herderswerk moesten verrichten. Grote aantallen personen van goede wil moesten door middel van de waarheid in hun voorhoofd worden gekentekend voor eeuwig leven. Het overblijfsel meest er op uittrekken en op zoek gaan naar deze die uitriepen en zuchtten vanwege alle verschrikkelijke dingen die in de Christenheid werden begaan. Zij moesten hen kentekenen in de zetel van het verstand, opdat zij zichzelf zouden kunnen identificeren als behorende tot Jehovah God en als onderdanig zijnde aan zijn Koning Jezus Christus (Ezech. 9:1-4). Er is gebleken dat dit een reusachtig werk is.
18. (a) Voor welke anderen is de Juiste Herder gestorven, en welk werk vereist dit vóór het einde der wereld? (b) Hoe kan de eenheid van één kudde worden geschapen?
18 Jezus, de Juiste Herder, is niet alleen gestorven voor de „kleine kudde” van hen die met hem het hemelse koninkrijk zullen beërven. Hij is ook gestorven voor hen die volmaakt menselijk leven in het aardse paradijs van de nieuwe wereld zullen verkrijgen. Dezen moet hij vóór het einde van deze oude wereld en het begin van de nieuwe, beginnen bijeen te vergaderen. Met het oog op de naderbijkomende wereldvernietiging moeten zij voor behoudenis worden gekentekend. Op dezen doelde Jezus, toen hij zeide: „En ik heb andere schapen, die niet van deze [Koninkrijks]-schaapskooi zijn; die moet ik ook inbrengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden” (Joh. 10:16, NW). Die vermelding van „één herder” strookt met Jehovah’s profetie voor onze tijd: „Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en hij zal hen weiden, namelijk Mijn knecht David.” Jezus, de koninklijke Zoon van David, wordt er door geïdentificeerd als degene van wie Jehovah heeft gesproken als van „Mijn knecht David”, de ’ene Herder’ (Ezech. 34:23). Alleen omdat er de ene Herder is, kan de eenheid van één kudde, een wereldomvattende eenheid, worden geschapen, de grote verscheidenheid van natiën waaruit de leden van de kudde worden bijeenvergaderd ten spijt. In schreeuwende tegenstelling tot deze oude wereld met haar hopeloze en tot vernietiging leidende verdeeldheid heeft de Almachtige Jehovah deze eenmaking van zijn ene kudde onder zijn ’ene herder’, zijn regerende Koning, succesvol tot stand gebracht. Er is in het universum geen aantrekkingskracht, geen eenmakende kracht die gelijk is aan de enige levende en waarachtige God en zijn ene Herder-Koning. ’En Ik, Jehovah, zal hun tot een God zijn; en Mijn knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik, Jehovah heb het gesproken’ (Ezech. 34:24, AS). Welk een eenmakende kracht ligt er in die verklaring opgesloten!
19. Hoe werd de organisatie van het overblijfsel een herderlijke organisatie, en welke onthulling in 1935 werd door hen met vreugde begroet?
19 Zodra het weer bijeenvergaderde overblijfsel van Gods koninklijke „kleine kudde” in zijn Woord zag dat het werk van zijn ’ene herder’ bestond in het bijeenvergaderen van zijn „andere schapen” en dat hij nu moest beginnen, voordat de oude wereld in een catastrophe zou eindigen, legden zij zich er op enthousiaste wijze op toe zich bij hem te voegen in zijn herderlijke werk. Op deze wijze werd hun gehele theocratische organisatie een herderlijke organisatie. Met vreugde, gejuich en handgeklap juichten zij in 1935 de onthulling uit Gods Woord toe, dat een „grote schare”, een niet te tellen menigte van deze „andere schapen”, uit „alle natiën en stammen en volken en talen” verzameld moest worden, voordat de laatste verdrukking over deze wereld zou komen, en dat ook dezen Jehovah God dag en nacht op actieve wijze in zijn geestelijke tempel moesten dienen. — Openb. 7:9-15, NW.
20. Wie hebben zij sedertdien in de kudde verwelkomd, en hoe hebben dezen de ’ene herder’ nagebootst?
20 Aldoor sedertdien hebben zij zich er over verheugd hoe God hun herderlijke werk heeft beloond. Elk jaar hebben zij de toevloed van grote getalen „andere schapen” in de kudde die in Gods tempel is, begroet en verwelkomd. Deze „andere schapen” hebben de geest van het kleine overblijfsel in zich opgenomen; zij zijn tot het besef gekomen van hun verplichting de ’ene herder’ na te bootsen en met hem een aandeel te nemen in het zoeken naar nog andere verdwaalde, verloren en verstrooide schapen. Zij zijn er daarom op uitgetrokken en hebben loyaal zij aan zij met het overblijfsel gewerkt onder de leiding van de hemelse Herder, de grotere David. Zelfs niet de meedogenloze heerschappij der Fascistische, Nazistische, Communistische en religieus-totalitaire dictators, neen, zelfs niet het uitbreken van de tweede wereldoorlog, heeft de verbreiding van hun herderlijke werkzaamheden over de ganse aarde een halt kunnen toeroepen.
21. Hoe heeft de Herder-Koning zijn schapen aangemoedigd zich in het offensief te begeven, en tot het oprichten van welke school werd daarom in 1942 het plan opgevat?
21 De Herder-Koning Jezus Christus was er niet de persoon voor om toe te laten dat de dictatoriale gelijkschakeling der mensen en de totale mobilisatie der strijdende natiën zijn schapen dusdanig zou ontmoedigen, dat zij van het bijeenvergaderingswerk zouden afzien. Hij bleef in het offensief. Hij moedigde hen aan plannen te maken en zich te organiseren voor een groter werk. In 1942 openbaarde hij door middel van Gods Bijbel dat de tweede Wereldoorlog niet zou overgaan in de vernietigende strijd van Armageddon maar gevolgd zou worden door een tijdperk van vrede, een na-oorlogse periode. Zulk een vrede — zou hij van blijvende duur zijn? Het antwoord dat Jehovah’s getuigen uit de Bijbel op deze vraag gaven, was het aanhalen van Gods eigen vierkante Neen! Voor zolang de vrede vóór Armageddon zou voortduren, zou er echter heel veel werk te doen zijn, dringend werk, dat over de gehele aarde moest worden verricht, en dit in landen waar het zoeken naar de „andere schapen” nog niet was doorgedrongen. Met zulk een door de Bijbel geïnspireerd vertrouwen in een na-oorlogs herderlijk werk, en met de vastbeslotenheid zich er dadelijk op voor te bereiden en zich onmiddellijk in het offensief te begeven, werd in het jaar 1942 het plan opgevat de opleidingsschool voor zendelingen, de Wachttoren Bijbelschool Gilead, op te richten.
22. Wanneer gradueerde de school haar eerste klas zendelingen, en wat had het op goddelijke wijze voorzien in geldelijke middelen voor de school, tien jaar later tot gevolg?
22 In februari 1943, middenin de crisis van de tweede Wereldoorlog, begon de eerste klas studenten, die allen reeds geordineerde getuigen van Jehovah waren, haar studie en opleiding voor een tijdsduur van vijf volop bezette maanden. Vroeg in de volgende zomer, precies tien jaar geleden, zond de Gileadschool haar eerste afgestudeerden uit, vier en tachtig in aantal. Hoe lang deze kosteloze zendingsschool haar deuren zou openhouden, hoe lang ze les zou geven en jaarlijks twee grondig opgeleide groepen zendelingen zou afleveren, was destijds in dat door de oorlog verscheurde jaar, nog niet bekend. Maar de grote Opziener der schapen heeft door zijn ’ene herder’ tot nu toe in de geldelijke middelen voorzien, en vandaag, in het Yankee Stadion, New York, heeft de Wachttoren Bijbelschool Gilead de mateloze vreugde haar een en twintigste klas zendelingen, samengesteld uit leerlingen die uit acht en twintig verschillende landen afkomstig zijn, te gradueren. Terzelfder tijd bevinden zich te midden van het grote aantal toekijkende congressisten de toekomstige studenten van de twee en twintigste klas. Ook juichen terzelfder tijd honderdduizenden Jehovah’s getuigen over de gehele aarde die hun hart, geest en gebeden hierheen hebben gericht, deze gelukkige gebeurtenis toe.
„GILEAD”
23, 24. Op welke wijze is de naam „Gilead”, met het oog op het uitermate belangrijke aandeel dat deze school in het herderlijke werk heeft, op passende wijze met deze school verbonden?
23 De Bijbelse naam „Gilead” is niet zonder diepe betekenis met deze zendingsschool verbonden. Gilead was het land dat juist ten Oosten van de rivier de Jordaan en tussen de rivier de Arnon in het Zuiden en de Jarmoek in het Noorden lag. Heden ten dage wordt het ingenomen door het Hasjemietische Koninkrijk van Jordanië. Het is een land dat oneffen is door heuvels en bergen, ongeveer zoiets als de ligging van de Wachttoren Bijbelschool Gilead in het hoogland-gedeelte ten Oosten van het Cayugameer, in het Noorden van de staat New York. Eén bijzonder kenmerk trok de Israëlietische kolonisten vijftien eeuwen voor Christus aan tot Gilead, en dat was zijn weiden in het hoogland. De twaalf stammen Israëls hadden het veertigste jaar van hun langdurige tocht uit Egypte bereikt. Door de heidense bewoners van deze hooglanden tot een strijd uitgelokt, streden de Israëlieten, onder leiding van Mozes, en zij overwonnen en namen het land Gilead in bezit. Van de twaalf stammen Israëls hadden de stammen Ruben en Gad veel vee. Toen zij de waterrijke plateau’s van Gilead zagen, bemerkten zij dat die geschikt waren om er te weiden en zij verkozen zich liever in Gilead te vestigen dan de rivier de Jordaan over te steken en het Beloofde Land binnen te gaan.
24 Mozes stemde hiermede in, op voorwaarde dat de stammen Ruben en Gad en de halve stam Manasse een contingent soldaten overzonden om de andere Israëlieten te helpen totdat zij het land van melk en honing in bezit zouden hebben genomen. Hierop antwoordden zij: „Schaapskooien zullen wij, hier voor ons vee bouwen en steden voor onze kinderen, maar wijzelf zullen, slagvaardig, optrekken voor de Israëlieten uit, totdat wij hen op de plaats hunner bestemming gebracht hebben” (Num. 32:1-17, LV). Mettertijd werden de hooglanden derhalve bezaaid met de stenen schaapskooien voor de kudden van de twee en een halve stam, en ze werden een kenmerkende bijzonderheid van Gilead. Hoe passend is het dus dat de Wachttoren Bijbelschool, die door middel van haar afgestudeerde zendelingen zulk een uitermate belangrijk aandeel heeft in het herderlijke werk van Jehovah’s ’ene herder’, de naam „Gilead” draagt, die er op zulk een bijzondere wijze mede verbonden is!
25. Met het oog op welke Israëlietische richter uit het land Gilead is de naam betekenisvol voor de zendingsschool, en waarom?
25 Ook was Gilead het land van een van Israëls uitnemende richters, Jeftha, de zoon van Gilead. In het belang van de overwinning over aanvallende Ammonieten, legde Jeftha de gelofte af Jehovah datgene te offeren wat hem het eerst uit zijn huis tegemoet kwam bij zijn zegevierende terugkeer. Zijn enige kind, zijn ongehuwde dochter, bleek degene te zijn die hem daar het eerst tegemoetkwam, al dansend ter ere van Jehovah’s overwinning. Zij kwam er niet tegen in opstand degene te zijn die dus zou worden geofferd aan haar vaders God, die zich had gerechtvaardigd over de vijanden van zijn volk. Maar voordat zij werd opgedragen tot een leven van maagdelijkheid als Gods heilige bezit dat niet aangeraakt mocht worden door een man, trokken zij en haar metgezellinnen in de bergen van Gilead heen en weer om te weeklagen over het verlies van de gehuwde staat dat zij moest lijden. Nadat er twee maanden waren verstreken waarin zij dit hadden gedaan, kwam zij naar huis, en Jeftha droeg haar in getrouwheid aan zijn gelofte op aan de exclusieve, maagdelijk-reine dienst van de God die hem met overwinning had gezegend en stelde haar ter beschikking van deze God. In dit profetische en getrouw naar het leven opgevoerde drama van rechtvaardiging beeldde zijn aan God opgedragen, maagdelijke dochter de grote schare „andere schapen” af die reeds ten getale van honderdduizenden zijn bijeenvergaderd, vooral sedert de Wachttoren Bijbelschool Gilead werd gesticht. Met grote vreugde juicht deze hedendaagse dochterklasse de overwinning van de Grotere Jeftha, hun „Eeuwige Vader”, toe. Zij geven hun leven van dienst over aan Jehovah God en houden zichzelf in maagdelijke reinheid vrij van besmetting met deze wereld. Zij schenden de gelofte van de Grotere Jeftha, de ’ene herder’, die hen aan de tempeldienst van de Allerhoogste heeft aangeboden, niet. — Richt. 11:1-40.
26. Voor welk geneeskundig product stond Gilead bekend, en hoe is dit in lieflijke overeenstemming met het voornemen dat door de school wordt gediend?
26 Nog iets: Het land Gilead stond bekend voor zijn geneeskundige balsem die uit zijn talrijke struiken werd verkregen (Gen. 37:25; Jer. 8:22; 46:11). Deze balsem werd heinde en ver vervoerd, en hij werd een symbool van Gods middel van geestelijke genezing. In lieflijke overeenstemming met dit product uit Gilead en zijn genezende eigenschappen, hebben de afgestudeerde zendelingen van de Wachttoren Bijbelschool de geneeskrachtige balsem van Jehovah’s boodschap van vertroosting en verzoening naar alle natiën gevoerd, en zij hebben hem aangewend voor de geestelijke genezing en het geestelijke herstel van velen die tegenover een geestelijke dood stonden.
27, 28. (a) Wat betekent de naam „Gilead”, en verwijst hij naar kwantiteit, formaat of grootte? (b) Wat is de historische achtergrond van de naam?
27 Wat de naam zelf betreft, „Gilead” betekent, volgens de afleiding die de Bijbel er van geeft, „hoop van getuigenis,” of, „getuigenishoop”. Dit verwijst niet naar de kwantiteit, het formaat of de grootte van het getuigenis dat Jehovah’s getuigen over de gehele aarde hebben gegeven. De patriarch uit de oudheid, Jakob, de vader van de twaalf stammen Israëls, verliet in gehoorzaamheid aan Gods bevelen Syrië en de dienst van zijn schoonvader Laban, zonder daarvan vooraf kennis te geven. Hij en zijn gehele huishouden en grote kudden werden door Laban achtervolgd en ingehaald. Voordat zij wederom scheidden, stelden Laban voor een verbond aan te gaan of een contract te tekenen. Jakob richtte daarom een zuil op en liet zijn dienstknechten een hoop stenen opstapelen, en daar op of bij de steenhoop aten hij en Laban en hun metgezellen een vriendschappelijke offerandelijke maaltijd. Het Bericht zegt vervolgens over de steenhoop:
28 ’Laban noemde hem [in het Aramees] Jegar-sahadutha, en Jakob noemde hem [in het Hebreeuws] Gal-ed. En Laban zeide: Deze steenhoop zij heden getuige tussen mij en u. Daarom noemde hij hem Gal-ed, en ook Mizpa, want hij zeide: Jehovah houde wacht tussen mij en u, wanneer wij van elkander gescheiden zullen zijn. . . . zie . . ., God is getuige tussen mij en u.’ Voorts zeide Laban tot Jakob: ’Zie, deze steenhoop, en zie, de opgerichte steen dien ik geplaatst heb tussen mij en u — deze steenhoop zij getuige, en de opgerichte steen zij getuige: voorzeker, ik zal dezen steenhoop niet voorbijtrekken naar u toe, en gij zult dezen hoop en dezen opgerichten steen niet voorbijtrekken naar mij toe, met kwade bedoeling.’ — Gen. 31:47-52, NBG, Da.
29, 30. Wat betekent „Gilead” werkelijk, dit met het oog op de achtergrond van de naam, en hoe is de naam toepasselijk voor de ene kudde van de Herder?
29 Zowel de Aramese naam Jegar-sahadutha als de Hebreeuwse naam Gal-ed betekent „getuigenishoop”. De naam Gilead is, door de verandering van een aantal klinkerklanken, gewoon ontleend aan Gal-ed, en men neemt daarom aan dat de ware betekenis „getuigenishoop” moet zijn. De naam „Mizpa” betekent „de wachttoren”. Evenals Mizpa en Gal-ed of Gilead aldus ten nauwste met elkaar waren verbonden, zo zijn de namen Wachttoren en Gilead (of, „getuigenishoop”) tezamen verbonden in deze Bijbelschool van Jehovah’s getuigen voor verdere opleiding van zendelingen. Bezien in het licht van datgene wat deze namen deed ontstaan betekent Gilead de hoop die er getuigenis van aflegt dat er een verbond of een plechtige overeenkomst is aangegaan om vrede te bewaren binnen de familiebetrekking en zich er nimmer deloyaal jegens te betonen of de leden er van letsel toe te brengen. Jehovah is Degene die alles ziet, en die er waakzaam op toeziet dat men zich aan het bindende contract houdt.
30 Wanneer wij de kudde van de ’ene herder’ in gedachten houden, hoe passend is de naam Gilead dan! Hij duidt de verplichting aan tot onverbrekelijke eenheid en solidariteit van de zijde van de leden van de ene kudde die de ’ene herder’ nu heeft bijeenvergaderd. Evenals Jakob en Laban bij God zwoeren tot wederzijds welzijn de vrede der familiebetrekking te bewaren, zo hebben de leden van de ene kudde door hun gelofte die zij hebben afgelegd toen zij zich aan God opdroegen, gezworen dat zij vrede in hun gelederen zullen bewaren en dat zij nimmer er op uit zullen zijn enig lid van de kudde kwaad te berokkenen. Zij zijn gebonden aan deze vreedzame, behulpzame wijze van goed met elkander omgaan onder hun ’ene herder’. Hierdoor wordt voorkomen dat de schapen van de kudde worden verstrooid door de werking van de een of andere zelfzuchtige geest in de kudde. De vreedzame, harmonieuze onderlinge verhouding van deze ’ene kudde’ over de gehele aarde is er een getuigenis van dat zij de getrouwe kudde van hun Herder-Koning zijn. Jehovah God zelf is er getuige van en zegent hen daarom met voorspoed.
31, 32. Waardoor wordt, ondanks de bovenstaande betekenis van „Gilead”, bewezen dat de Gileadschool een vooraanstaand aandeel heeft gehad in het getuigenis dat werd afgelegd en in het herderlijke werk?
31 Het voorgaande is de grondbetekenis van de naam „Gilead” zoals die op de zendingsschool wordt toegepast. Toch is er sedert het tijdstip dat de eerste klasse van de Wachttoren Bijbelschool Gilead tien jaren geleden gradueerde een verbazingwekkend getuigenis gegeven betreffende het koninkrijk van Gods geliefde Zoon. De stroom van afgestudeerde zendelingen die er elk jaar uit die school is gevloeid, heeft een groot en vooraanstaand aandeel gehad in het ongeëvenaarde getuigenis dat is afgelegd, en in de grote bijeenvergadering van de verdwaalde en verstrooide schapen in één kudde.
32 Tien jaar geleden sloot het dienstjaar 1943 met een gemiddelde van 109.794 schapen waarvan bericht werd dat zij in de kudde waren en maandelijks een actief aandeel in het herderlijke werk hadden. Onder de 21 bijkantoren van het Wachttorengenootschap die toen ondanks het woedende wereldconflict werkzaam waren, besteedden zij totaal 28.726.524 uren aan de veldactiviteit voor dat jaar. Terwijl dit dienstjaar 1953 tegen het einde loopt, is het aantal bijkantoren meer dan drie maal zo groot en het aantal schapen in de kudde die een bericht inleveren omtrent hun activiteit in het herderlijke werk bedraagt een half millioen, en dat in vele landen waarvan men voordien nooit heeft gehoord. Velen die zich deze middag hier in dit enorme publiek in het Yankee stadion bevinden, zijn hier vanwege het werkzaam zijn van de Wachttoren Bijbelschool Gilead en omdat er afgestudeerden van de school aan hun land zijn toegewezen. Zelfs enkelen van deze een en twintigste klas die nu gradueert, zijn gereed om hun diploma van verdienste te ontvangen vanwege de werkzaamheid van voorgaande afgestudeerden der school. Dit is het niet te ontkennen bewijs dat de getrouwe Schepper de school heeft gezegend en dat de school een onderdeel van zijn goddelijke voorzienigheid is. Wat de school in het wereldomvattende getuigenis omtrent Gods koninkrijk tot stand heeft gebracht, is er een onuitwisbaar bewijs van dat Jehovah zijn profetische belofte heeft gehouden en dat hij zijn Knecht, de Grotere David, zijn ene Herder-Koning, heeft verwekt, en dat hij hem op getrouwe wijze heeft gebruikt bij het bijeenvergaderen van de verstrooide schapen.
ERGERNIS VAN DE VIJAND OVER HET HERDERLIJKE WERK
33. Hoe tonen de politieke en religieuze herders der Christenheid in het algemeen misnoegen over het succes van het bijeenvergaderen van Jehovah’s kudde?
33 Zoals wel te verwachten was, zijn de politieke en religieuze herders der Christenheid misnoegd over het succes van het bijeenvergaderen van Jehovah’s kudde. Zij maken er aanspraak op dat het veld van hen is; zij maken er aanspraak op dat alle schapen van hen zijn opdat zij ze op zelfzuchtige wijze kunnen uitbuiten. Zij zijn er gebelgd over dat de ’ene herder’ hun veld binnenkomt en zijn schapen van onder hun macht vandaan roept en hen in zijn ’ene kudde’ brengt. Door de Koninkrijksboodschap en de brengers er van de toegang te ontzeggen tot dat wat zij hun eigen weiden noemen, trachten zij te voorkomen dat de zieke, gewonde en hulpbehoevende schapen de stem van de Herder horen. Ten einde de oren van de schapen af te keren van de stem van de ware Herder, stellen zij het herderlijke werk dat door Jehovah’s getuigen wordt verricht, verkeerd voor en trachten zij moeilijkheden voor dit werk te scheppen bij de regeringen van deze wereld.
34-36. Welk voorbeeld van deze verkeerde voorstelling wordt er uit Afrika bericht?
34 Een voorbeeld hiervan vindt men in verband met Afrika, alwaar het bijeenvergaderen van schapen uit natiën, stammen, kleuren en talen een phenomenaal succes heeft gehad. In het Parlement van Kaapstad werd door een lid van dat Huis de verklaring afgelegd dat de Wachttorenbeweging verantwoordelijk was voor de gruwelen die door de Mau Mau in Kenya, Oost-Afrika, werden bedreven. Er werd toegegeven dat de bron waaruit hij zijn inlichtingen had geput datgene was wat in een Londens tijdschrift, The Twentieth Century van januari 1953 in Engeland was verschenen onder de titel „Achtergrond van de Mau Mau”.
35 Het artikel luidt: „Bewegingen die ’politiek’ en ’religie’ combineren, zijn voor Afrika, waar de stam in geen enkel geval het onderscheid weet, geen nieuwigheid. . . . De kulten zijn in ieder geval zodanig toegenomen dat een hoge Katholieke dignitaris kortgeleden in een privé-gesprek verklaarde, en dat niet geheel en al bij wijze van grap, dat de eventuele erfgenaam van alle eeuwen in Afrika, de Wachttoren zal zijn. Dit laatste verschijnsel, misschien wel de meest verbreide politiek-religieuze beweging van de huidige tijd, is, zoals dat met zo vele het geval is, verbonden met een bron in Amerika, in dit geval Rechter Rutherford, de uit New York afkomstige grondvester van Jehovah’s getuigen, wiens Engelse discipelen ieder weekeinde worden gezien wanneer zij op de stoffige trottoirs van elk Engels provinciestadje blaadjes verkopen uit hun van goed gemaakte knapzakken. Evenals de Afrikanen willen ook zij zich . . . tegen Autoriteit en de groten dezer wereld verzetten. . . . Deze bewegingen zijn allen òf voortgesproten uit het Protestantisme òf verbreid onder de déracinés [ontwortelden]. In de Katholieke wereld schijnen er minder bewegingen van deze aard te zijn, misschien vanwege de superieure symboliek van het Katholicisme, haar minder actieve onderricht, en haar superieure psychologie, welke niet zo vaak zijn hoofd te pletter loopt tegen het voornaamste struikelblok van Protestants Afrika, veelwijverij.”
36 Het nieuwsblad Cape Argus van 24 februari 1953, zeide onder het opschrift: „WATCH TOWER” het volgende: „Er was aan het licht gekomen dat de basis van de moeilijkheden in Kenya teruggevoerd zou kunnen worden tot de Wachttorenbeweging uit Amerika. De organisatie liet haar lectuur op grote schaal in Kenya en Rhodesia verspreiden. De autoriteiten waren op het ogenblik de zaak aan het onderzoeken.”
37. Hoe deed een populair tijdschrift, in een recente speciale uitgave over Afrika, mee aan het bevooroordeeld spreken tegen Jehovah’s getuigen?
37 Later, in dezelfde poging de plichtvergeten herders der Christenheid te verdedigen en het herderlijke werk van Jehovah’s ’ene herder’ in discrediet te brengen, kwam de speciale uitgave van het tijdschrift Life van 4 mei 1953, met zijn lange artikel over „Afrika”. Op pagina 126 zeide de schrijver onder „Half-overtuigde bekeerlingen” het volgende: „Zelfs het Christendom dat wij hun hebben gegeven, schijnt oppervlakkig. Ik heb bevonden dat behalve degenen die door de Katholieken zijn opgeleid, de zendingen geen bevredigende of betrouwenswaardige bekeerlingen schijnen voortgebracht te hebben. Dit is ten minste het algemene gevoelen onder hen die zendingsjongens in dienst hebben gehad. Ik kan er geen verklaring voor aanvoeren behalve misschien dat de inboorling al gauw ziet dat de blanke man zelden in praktijk brengt wat hij predikt. En het is ternauwernood voldoende een jongen liederen te leren zingen en de Bijbel te leren lezen, en de meisjes hun bevallige naaktheid te leren bedekken met een huikmantel, en dan te verwachten dat Christelijke deugden van liefdadigheid en eerlijkheid onmiddellijk ingescherpt zullen worden.” Dan neemt dit zelfde nummer van Life op bladzijde 178 in zijn hoofdartikel over „Amerika en Afrika” dit commentaar op: „Van de V.S.-zendingen in Afrika zijn Jehovah’s getuigen niet de minst invloedrijke, wier evangelie, verre van ’beschaving’ aan te moedigen, de ergste luchtkastelen der Afrikanen bevordert.”
38. Waarom zijn moderne beschaving en Christendom niet een en hetzelfde, en tot welk Christendom moedigen Jehovah’s getuigen Afrikaanse gelovigen aan en trachten zij hen te brengen?
38 Indien dat hoofdartikel met het woord „beschaving” bedoelt de vooruitgang van de mensen in de kunsten, wetenschap en staatskunst van deze in verval gerakende oude wereld, dan moedigen Jehovah’s getuigen die verre van aan. Het beslissende punt waarover gesproken dient te worden, de werkelijk ter zake dienende vraag die gesteld en beantwoord moet worden, is: Moedigen zij Christendom aan? Het is niet hun schuld dat de beschaving heden ten dage zelfs in haar religie heidens is, en dat beschaving en waarachtig Christendom niet een en hetzelfde zijn. Het Christendom waartoe de getuigen van de Allerhoogste God aanmoedigen en waartoe zij de Afrikaanse gelovigen trachten te brengen, is het Christendom dat hen bekend maakt met de ene, levende en waarachtige God en zijn voorziening voor redding door het slachtoffer en het koninkrijk van zijn Zoon Jezus Christus, een Christendom dat hen bevrijdt van hun heidense en demonische bijgeloven en praktijken, dat hen leert volgens Christus’ reglement te leven, dat een man slechts één vrouw heeft, dat zij hun kinderen in de vreze, aanbidding en dienst van God opvoeden, eerlijke en betrouwbare werkers zijn voor hun werkgevers, Gods Heilige Boek lezen en begrijpen, in vrede, eenheid en broederlijke liefde leven ondanks dat zij verschillende huidskleuren hebben, verschillende talen spreken en uit verschillende stammen afkomstig zijn, en predikende getuigen van Jehovah worden en zodoende een aandeel hebben in het hoogst belangrijke herderlijke werk van Jehovah’s Herder-Koning Jezus voordat deze verdoemde, oude-wereld-beschaving in Armageddon eindigt.
39. Wat kan er worden gezegd op de beschuldiging dat Jehovah’s getuigen een politiek-religieuze beweging zijn, en wat wordt aangetoond doordat de Afrikanen het evangelie dat de getuigen brengen aanvaarden?
39 Jehovah’s getuigen zijn geen politiek-religieuze beweging; zij verenigen politiek en religie niet. Zij houden hun handen absoluut rein van de politiek dezer wereld, die zij wel kennen. Zij brengen zich in overeenstemming met de definitie van de discipel Jakobus betreffende de „zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader”, namelijk, zich onbesmet van de wereld te bewaren. Het evangelie dat zij prediken en dat volgens het hoofdartikel in Life „de ergste luchtkastelen der Afrikanen bevordert”, is het evangelie waarvan Jezus Christus voorzeide dat het in deze na-oorlogse periode zou worden gepredikt. Het is „dit goede nieuws van het Koninkrijk”, precies hetzelfde evangelie dat zij op alle andere continenten der aarde prediken en waarvan Jezus zeide dat het in de gehele wereld moest worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dit omvat ook Afrika (Matth. 24:14, NW). Indien de Afrikanen dit evangelie bij tienduizenden aanvaarden, dan toont dit op bevredigende wijze aan dat zij dezelfde mate van intelligentie bezitten, dezelfde edele verlangens en wettige hoop, hetzelfde vermogen zich jegens God van goede wil te betonen en hetzelfde door God geschonken vermogen de stem van de Juiste Herder te herkennen en er evenals al zijn „andere schapen” op alle andere continenten gehoor aan te geven. Op deze wijze zullen zij het eeuwige leven in Gods rechtvaardige nieuwe wereld stevig vastgrijpen, en zij zullen zich in het bezit van dat leven verheugen nadat deze atoomeeuw-beschaving voor altijd zal zijn verdwenen.
40. Voor welke verheven zending zullen de afgestudeerden van de zendingsschool, in overeenstemming met hun diploma, zichzelf bekwaam tonen, en met wie zullen zij overal samenwerken?
40 Op het diploma van iedere afgestudeerde van de Wachttoren Bijbelschool Gilead staat deze verklaring: „Hij wordt daarom gegradueerd als een persoon die speciaal bekwaam is om zich met opvoedend werk bezig te houden, goede wil te bevorderen en te werken in het belang van blijvende vrede en de wet van volmaakte orde en rechtvaardigheid onder alle mensen.” De leden van de klas die vandaag gradueert, zullen er op uittrekken om hun bekwaamheid voor deze verheven zending te tonen, evenals de voorgaande twintig klassen dit hebben gedaan in de vele landen waar zij aan zijn toegewezen om er het goede nieuws van het Koninkrijk te gaan prediken. Zij zullen met alle andere getuigen van Jehovah over het gehele veld, de wereld, samenwerken.
41. Wat zijn Jehovah’s getuigen thans of zij nu tot het overblijfsel of de „andere schapen” behoren, en wat zullen zij ondanks alles blijven doen?
41 Of enkelen nu tot het overblijfsel van de hemelse Koninkrijkserfgenamen behoren of tot de meerderheid, de „grote schare” van andere schapen die het aardse paradijs als hun bestemming hebben, Jehovah’s getuigen zijn één verenigde kudde onder zijn ’ene herder’. Onbevreesd voor alle huilende valse herders der Christenheid en ondanks alle gevallen waarin zij op boosaardige wijze door het slijk zijn gesleurd en belasterd, ondanks al de tegenstand van de politieke en religieuze herders van deze wereld en al de vervolging en onderdrukking, zij zullen hun Koning-Herder volgen in zijn herderlijke werk totdat al zijn schapen van dit geslacht zijn gevonden en uit alle natiën in de ene kudde zijn bijeenvergaderd, ten einde daar veilig te verblijven en eindeloos leven in Jehovah’s nieuwe wereld te verkrijgen.
[Illustratie op blz. 300]
Terrein van Gilead