Hoofdstuk 9
Wie gaat vooraan op de weg naar bevrijding?
1. (a) Waaraan moeten wij ons onderwerpen om veilig door de „grote verdrukking” heen te worden gebracht? (b) Hoe werd dit geïllustreerd door de wijze waarop God zich van Mozes bediende?
ALLEEN wanneer wij Jezus Christus als onze leider aanvaarden en er op overtuigende wijze blijk van geven dat wij werkelijk naar hem luisteren en in zijn voetstappen treden, kunnen wij uit deze goddeloze wereld gered worden en de komende „grote verdrukking” overleven (Handelingen 4:12). Dit werd goed geïllustreerd door de gebeurtenissen rond de bevrijding van de natuurlijke Israëlieten uit Egypte in 1513 v.G.T. Door een wonder bracht Jehovah Israël dwars door de Rode Zee heen in veiligheid en vernietigde hij het Egyptische leger dat hen op de hielen zat. In dit alles gebruikte God Mozes om zijn volk te leiden. — Jozua 24:5-7; Exodus 3:10.
2. (a) Uit wie bestond het ’grote gemengde gezelschap’ dat met Israël uit Egypte trok? (b) Waardoor werden velen van hen ongetwijfeld aangetrokken? (c) Ten aanzien van welke kwestie werden zij al gauw op de proef gesteld?
2 Toen de Israëlieten uit Egypte trokken met het vooruitzicht het Beloofde Land binnen te gaan, sloten anderen zich bij hun gelederen aan. Zoals Mozes later schreef, ’trok een groot gemengd gezelschap ook met hen op’ (Exodus 12:38). Wie waren dat? Het waren Egyptenaren of andere buitenlanders die hun lot aan dat van Israël verbonden. Zij hadden de vrees inboezemende plagen gezien die Jehovah over de onderdrukkende natie Egypte had gebracht ten einde te bewijzen dat hij de enige ware God was en dat de goden van Egypte valse goden waren en hun aanbidders niet konden bevrijden. Ongetwijfeld klonk ook datgene wat zij van de Israëlieten hadden gehoord over het vooruitzicht op een leven in „een land vloeiende van melk en honing” hun goed in de oren (Exodus 3:7, 8; 12:12). Maar erkenden zij Mozes ook volledig als degene die door God tot regeerder en bevrijder van Zijn volk was verwekt? Zij werden al gauw op de proef gesteld. — Handelingen 7:34, 35.
3. (a) Waarom was het uitermate belangrijk om Mozes’ aanwijzingen op te volgen? (b) Wat was de betekenis van de ’doop in Mozes’? (c) Waarom is dat voor geestelijke Israëlieten van belang?
3 Toen Israël, te zamen met het ’grote gemengde gezelschap’, bij de oever van de Rode Zee kwam, joegen de koning van Egypte en zijn legers hen achterna ten einde hen terug te voeren in slavernij. Om bevrijd te worden, moesten zij bij elkaar blijven en Mozes’ aanwijzingen opvolgen, want Jehovah gebruikte Mozes om hen te leiden. Door middel van een bovennatuurlijke wolk hield Jehovah de vijand tegen terwijl hij de wateren van de zee in tweeën spleet en de zeebedding droog maakte. In schrille tegenstelling met wat er later ten aanzien van de Egyptenaren gebeurde, ontkwamen heel Israël en het ’grote gemengde gezelschap’ samen met Mozes over die droge zeebedding (Exodus 14:9, 19-31). Terwijl zij door de zee trokken, met aan weerskanten van hen een muur van water en de wolk van Gods tegenwoordigheid boven hun hoofd, geschiedde er iets heel belangrijks. De bijbel spreekt erover als een doop — geen letterlijke doop in water maar een symbolische doop in Mozes als Jehovah’s profeet, degene die door God gezonden was om hun Bevrijder te zijn (1 Korinthiërs 10:1, 2). Insgelijks moeten alle geestelijke Israëlieten die de vernietiging van deze goddeloze wereld zullen overleven, een soortgelijke doop ondergaan in Christus als bevrijder en er op overtuigende wijze blijk van geven dat zij krachtig vasthouden aan hem als hun leider. Het hedendaagse ’gemengde gezelschap’ moet hen vergezellen.
4. Hoe groot is de autoriteit die Jehovah aan Christus heeft gegeven?
4 Jehovah heeft zijn Zoon, Jezus Christus, met grote autoriteit bekleed. Door bemiddeling van hem heeft God het mogelijk gemaakt dat wij ’bevrijd worden van het tegenwoordige goddeloze samenstel van dingen’, zodat wij niet hoeven te delen in het sombere lot van dit samenstel (Galáten 1:3-5; 1 Thessalonicenzen 1:9, 10). Via Mozes gaf Jehovah Israël wetten die van invloed waren op de onmiddellijke levensvooruitzichten van het volk. Wanneer zij deze wetten gehoorzaamden, wierp dit veel nut voor hen af. Maar op ongehoorzaamheid aan sommige wetten stond de doodstraf. Later werd Jezus een profeet die groter was dan Mozes. Wat hij onderwees, waren „woorden van eeuwig leven”, en opzettelijke ongehoorzaamheid aan deze woorden leidt tot de dood waaruit geen bevrijding mogelijk is. Het is derhalve erg belangrijk dat wij ter harte nemen wat hij zegt! — Johannes 6:66-69; 3:36; Handelingen 3:19-23.
5. Wat maakt onderworpenheid aan Jezus zeer aantrekkelijk?
5 Sommige mensen schijnt het idee van onderworpenheid aan een leider niet begerenswaardig toe. Zij hebben te veel misbruik van autoriteit gezien. Maar Jezus’ eigen woorden ademen een geest van geruststelling. Hij doet ons de hartelijke uitnodiging toekomen: „Komt allen tot mij die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht” (Matthéüs 11:28-30). Wat een aantrekkelijk vooruitzicht! Degenen die deze hartelijke uitnodiging aanvaarden en hun volledige vertrouwen op hem stellen, zullen niet teleurgesteld worden (Romeinen 10:11). Zij zullen zich net zo zeker voelen als schapen in de kudde van een liefdevolle herder.
DE WARE VOORTREFFELIJKE HERDER
6. (a) Hoe was de natie Israël als schapen in een schaapskooi? (b) Welke belofte deed Jehovah omtrent een herder voor deze „schapen”, en hoe werd die belofte vervuld?
6 De natie Israël was als een kudde schapen die aan Jehovah toebehoorde. Hij verschafte het Wetsverbond, dat diende als de beschuttende muren van een schaapskooi en hen beschermde tegen de levenswijze van goddeloze heidense naties. De Wet leidde gehoorzame personen tot de Messías (Efeziërs 2:14-16; Galáten 3:24). Met betrekking tot die Messiaanse Herder-Koning had Jehovah voorzegd: „Ik wil één herder over [mijn schapen] verwekken, en hij moet hen weiden, ja, mijn knecht David” (Ezechiël 34:23, 31). Dit betekende niet dat David, die toen niet meer leefde, weer persoonlijk als koning over Gods volk zou regeren. Het wilde veeleer zeggen dat Jehovah uit het koninklijke geslacht van David een herder-koning zou verwekken door bemiddeling van wie God zijn volk in zekerheid verblijf zou doen houden (Jeremia 23:5, 6). Op verscheidene tijdstippen stonden er mannen op die valselijk beweerden de Messiaanse bevrijder te zijn, maar in het jaar 29 G.T. gebruikte Jehovah Johannes de Doper om Jezus Christus aan de „schapen” van Israël voor te stellen als degene die werkelijk door God gezonden was, de Messías met de authentieke geloofsbrieven. Dit was de hemelse Zoon van God, wiens levensbeginsel naar de schoot van een joodse maagd was overgebracht zodat hij in de koninklijke geslachtslijn van David geboren kon worden. De naam David betekent „geliefde”, en het was dus passend dat Jehovah nadat Jezus in water was gedoopt, hoorbaar uit de hemel verklaarde: „Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; ik heb u goedgekeurd.” — Markus 1:11.
7. (a) Hoe toonde Jezus als „de voortreffelijke herder” de diepte van zijn liefdevolle bezorgdheid voor de „schapen”? (b) Hoe liet dit zich vergelijken met het optreden van vroegere, valse messíassen?
7 Nog geen vier maanden voor zijn dood zei Jezus: „Ik ben de voortreffelijke herder; de voortreffelijke herder doet afstand van zijn ziel ten behoeve van de schapen” (Johannes 10:11). Hij stelde de hoedanigheid waarin hij kwam, tegenover die van valse messíassen die voordien waren gekomen, door te zeggen: „Wie niet door de deur de schaapskooi binnengaat, maar op een andere plaats omhoogklimt, die is een dief en een plunderaar. Maar wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen. Hem doet de deurwachter open, en de schapen luisteren naar zijn stem, en hij roept zijn eigen schapen bij de naam en leidt ze naar buiten. Wanneer hij alle die van hem zijn, naar buiten heeft gebracht, gaat hij vóór ze uit, en de schapen volgen hem, omdat ze zijn stem kennen. Een vreemde zullen ze geenszins volgen, maar ze zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen.” — Johannes 10:1-5, 8.
8. (a) In welke nieuwe „schaapskooi” bracht Jezus de joden die hem volgden? (b) Hoevelen heeft hij in deze kooi gebracht?
8 Degenen die zich in de joodse schaapskooi bevonden en die gunstig reageerden op de leiding die door het Wetsverbond werd verschaft, aanvaardden Jezus als de Messías toen Johannes de Doper als „de deurwachter” hem introduceerde. Zij gaven er blijk van Jezus’ „eigen schapen” te zijn, en hij leidde hen naar een nieuwe figuurlijke schaapskooi die aan Jehovah toebehoorde. Deze kooi beeldde een begunstigde verhouding tot Jehovah af op basis van het nieuwe verbond, dat met geestelijk Israël werd gesloten en door Jezus’ eigen bloed werd bekrachtigd. Door middel van dit verbond konden zij hemels leven met Christus verwerven en aldus het „zaad” van Abraham vormen, door bemiddeling waarvan mensen uit alle naties gezegend zouden worden (Hebreeën 8:6; 9:24; 10:19-22; Genesis 22:18). Jezus Christus, die door God uit de doden werd opgewekt en weer hemels leven verkreeg, is de „deur” van deze schaapskooi van het nieuwe verbond. In overeenstemming met het voornemen van zijn Vader heeft hij maar een beperkt aantal personen in deze kooi gebracht — slechts 144.000 — die eerst uit de joden en later uit de Samaritanen en de heidenen werden genomen. Als de Voortreffelijke Herder kent Jezus elk van zijn schapen bij de naam en schenkt hij hun liefdevolle persoonlijke zorg en aandacht. — Johannes 10:7, 9; Openbaring 14:1-3.
9. Wie zijn de door Jezus genoemde „andere schapen”, en wanneer worden zij bijeenvergaderd?
9 Jezus beperkt zijn herderlijke zorg echter niet tot deze „kleine kudde”, die het hemelse koninkrijk verwerft (Lukas 12:32). Hij zei ook: „Ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden” (Johannes 10:16). Wie zijn dit? Het zijn personen die niet in het nieuwe verbond zijn opgenomen; het zijn geen geestelijke Israëlieten. Maar zij worden in nauwe verbondenheid gebracht met de leden van het geestelijke Israël terwijl die zich nog op aarde bevinden en behoefte hebben aan de soort van herderlijke zorg die Jezus beschrijft. De „andere schapen” zijn mensen die gedurende deze laatste dagen op grond van hun geloof in het offerandelijke bloed van Jezus binnen Jehovah’s voorziening voor eeuwig leven op aarde worden bijeenvergaderd. Zij zijn dezelfden als de in Openbaring 7:9, 10, 14 genoemde „grote schare”, en zij hebben dus het vooruitzicht de komende grote verdrukking te overleven.
10. Wat moet men doen om tot deze „andere schapen” te behoren?
10 Om aan de bijbelse beschrijving te beantwoorden van zulke „andere schapen” die door de Voortreffelijke Herder beschermd en gespaard worden, moet men naar Zijn stem „luisteren” en er blijk van geven dat men waarlijk tot de ’ene kudde’ behoort waarin zich ook de werkelijke erfgenamen van het hemelse koninkrijk bevinden. Doet u dit? Hoe zorgvuldig luistert u naar zijn stem?
11. Waaruit zal blijken dat wij werkelijk „luisteren” naar wat Jezus in Johannes 15:12 heeft gezegd?
11 U weet ongetwijfeld dat Jezus heeft gezegd: „Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt net zoals ik u heb liefgehad” (Johannes 15:12). Hoe wordt uw leven door dit gebod beïnvloed? Is de liefde die u betoont, de soort van liefde waarin Jezus het voorbeeld gaf? Is het werkelijk een zelfopofferende liefde? Geeft u door uw daden en gevoelens blijk van zo’n liefde jegens allen in de christelijke gemeente en jegens de leden van uw eigen gezin?
12. (a) Als wij werkelijk ’door bemiddeling van Jezus worden onderwezen’, in hoeverre zal dit dan een verandering in ons teweegbrengen? (b) Wat dienen wij derhalve te doen met hetgeen wij uit de bijbel leren?
12 De apostel Paulus zegt dat indien wij Jezus werkelijk ’horen’ en „door bemiddeling van hem [worden] onderwezen”, onze gehele persoonlijkheid zal veranderen. Wij zullen de persoonlijkheid die met onze vroegere levenswandel overeenkomt wegdoen en „de nieuwe persoonlijkheid” aandoen, die een weerspiegeling vormt van Jehovah’s voortreffelijke hoedanigheden (Efeziërs 4:17-24; Kolossenzen 3:8-14). Wanneer u de bijbel bestudeert, denkt u er dan ernstig over na op welke terreinen van uw leven u persoonlijk veranderingen moet aanbrengen ten einde God te behagen? Bent u er gewetensvol mee bezig zulke veranderingen aan te brengen? Schenkt u aandacht aan het belangrijke werk dat Jezus voor onze tijd heeft opgedragen — de prediking van het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk — en zoekt u naar manieren om daar een aandeel aan te hebben? Wordt u er uit waardering voor Gods onverdiende goedheid jegens u toe bewogen dit van ganser harte te doen? — Matthéüs 24:14.
13. (a) Hoe zou, als wij niet oppassen, ons hart ons kunnen misleiden? (b) In hoeverre moeten wij derhalve in de voetstappen van Christus treden?
13 Wij moeten oppassen dat ons hart ons niet misleidt. Miljoenen mensen belijden in Jezus Christus te geloven, en misschien kunnen zij enkele van de dingen aanhalen die hij heeft geleerd, maar zij passen alleen datgene toe wat hun goed uitkomt. Enkelen vermijden het misschien zich over te geven aan gedrag dat zij als heel verkeerd beschouwen. Het vooruitzicht om op een paradijsaarde te leven onder het koninkrijk van God kan hun heel goed in de oren klinken, en zij vinden het misschien fijn thans om te gaan met degenen die er oprecht naar streven christelijke beginselen in hun leven toe te passen. Maar indien wij tot degenen willen behoren die als overlevenden de „nieuwe aarde” zullen binnengaan, moeten wij oplettend luisteren naar alles wat Jezus zegt. Het is van levensbelang te beseffen dat wij onze eigen schreden niet succesvol kunnen richten. Wij moeten naar Gods Zoon luisteren, die door Jehovah tot Bevrijder van Zijn volk is aangesteld, en nauwgezet in zijn voetstappen treden. — Jeremia 10:23; Matthéüs 7:21-27; 1 Petrus 2:21.