Houdt gelijke tred door u naar de theocratische vereisten te schikken
„Ik [geef] u bevelen dat gij het gebod op een smetteloze en onberispelijke wijze onderhoudt tot de manifestatie van onze Here Jezus Christus.” — 1 Tim. 6:13, 14, NW.
1. Welke grote verantwoordelijkheid kwam er na 1914 n. Chr. op gezalfde getuigen van Jehovah en op belijdende christenen te rusten?
MET de oprichting van Jehovah’s koninkrijk in het jaar 1914 (n. Chr.) kwam er een grote verantwoordelijkheid te rusten op de gezalfde getuigen van Jehovah en op allen die het christendom beleden. Zouden zij opstaan om dit goede nieuws van het opgerichte koninkrijk op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis aan alle natiën bekend te maken, of zou hun geloof hen in de steek laten en hen in de hopeloze vergetelheid dezer oude wereld doen wegzinken? Voordat zij door God als zijn getuigen gebruikt konden worden, moesten zij eerst geloof en vertrouwen in Jehovah en zijn Woord tonen. Daarom stelde Jezus de vraag: „Zal de Zoon des mensen wanneer hij komt, dan werkelijk dit geloof op aarde vinden?” Wanneer wij eens terugzien naar het jaar 1918, toen Jehovah tot zijn tempel kwam, dan kunnen wij God oprecht danken dat hij „dit geloof op aarde” aantrof, het geloof van een Abraham. Hij vond mensen die geheel aan hem als de Almachtige God Jehovah waren toegewijd, die „alles” van deze wereld hadden opgegeven en hun leven niet liefhadden tot de dood toe. — Luk. 18:8; Matth. 19:27; 24:14; Openb. 12:11, NW.
2, 3. (a) Waarom en hoe werd het gezalfde overblijfsel door Jehovah gebruikt? (b) Welke woorden van Jesaja begonnen in vervulling te gaan?
2 De jaren 1914 tot 1918 werden gekenmerkt door talloze beproevingen. De vijand had hun zichtbare aardse organisatie aanzienlijk vernield, maar hun liefde voor en hun toewijding aan God kon hij niet breken; hun geloof in hem bleef ongeschokt. Met deze toegewijden begon Jehovah onder het opgerichte koninkrijk Gods een nieuwe aardse organisatie, een Nieuwe-Wereldmaatschappij, te bouwen. Jezus stelde deze getrouwen als groep aan ’over al zijn bezittingen.’ Onmiddellijk gevoelden zij hoe noodzakelijk het was dat zij zich van hun verantwoordelijkheid en het aan hun toevertrouwde kweten. Aangezien zij op geen enkele wijze aan het mystieke Babylon waren gebonden, konden zij direct met het voor hen liggende werk beginnen, en wel het ten uitvoer brengen van de aan hen gegeven opdracht, het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk tot de einden der aarde bekend te maken. Omdat Gods geest op het gezalfde overblijfsel rustte en er veel werk te doen was, kwamen zij tot leven en een schitterende, door God gezegende toekomst stond hen, de kern van de Nieuwe-Wereldmaatschappij, te wachten. — Matth. 24:45-47, NW; Ezech. 37:1-14; Openb. 11:11.
3 De woorden van Jesaja’s profetie begonnen in vervulling te gaan: ’Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid van Jehovah gaat over u op. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal Jehovah opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar uw stralender opgang. Hef uw ogen op en zie rondom: zij allen verzamelen zich, komen tot u; uw zonen komen van verre en uw dochters worden op de heup aangedragen. Dan zult gij het zien en stralen van vreugde; uw hart zal zich ontroerd verruimen, want tot u zal de rijkdom der zee zich wenden, het vermogen der volken zal tot u komen.’ ’De zonen uwer verdrukkers zullen deemoedig tot u komen, aan uw voeten zullen al uw versmaders zich neerwerpen en zij zullen u noemen: De stad van Jehovah, het Sion van den Heilige Israëls.’ Na 1919, en vooral sedert 1935, begonnen grote scharen mensen, uit alle natiën, stammen, volken en talen, zich tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij te vergaderen om daar theocratisch onderricht te ontvangen. Gods universele organisatie kwam bekend te staan als ’De stad van Jehovah, het Sion van den Heilige Israëls.’ — Jes. 60:1-5, 14, NBG; Openb. 7:9; Micha 4:1-5.
4. Waarom dienen de zachtmoedigen zich naar Jehovah’s vereisten te schikken, en wat zijn enkele van die vereisten?
4 Het is slechts betamelijk dat deze naar Jehovah’s op een berg gelijkende organisatie gestroomde zachtmoedigen zich naar zijn vereisten schikken, en ook alleen op deze wijze zullen zij gelijke tred kunnen houden met de Nieuwe-Wereldmaatschappij. Allereerst moeten wij de theocratische organisatie erkennen; dat Jehovah zijn kudde door bemiddeling van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse op de juiste tijd van het geestelijke voedsel voorziet. Studie en omgang zijn eveneens vreugdevolle vereisten, waardoor wij gelijke tred kunnen houden met het steeds sterker wordende, door de Nieuwe-Wereldorganisatie uitgestraalde inzichtslicht. Tevens moeten wij beseffen dat wij oude-wereldgewoonten en -ambities moeten afleggen. Ruzie, rassenhaat en religieuze haat, nationale tradities, trots, wedijver en talloze andere aan deze wereld eigen zijnde, verdeeldheid scheppende theorieën en gewoonten moeten wij met blijdschap van ons werpen als behorend tot dit voorbijgaande samenstel van dingen. Alle vormen van wereldse zelfzucht, afgunst, nijd, egoïstische ambities, religieuze sektarische veten, vervolging van elkaar — wat alle manifestaties zijn van de geest van dit stervende samenstel van dingen en zijn god, Satan — moeten aan deze oude wereld worden overgelaten. Daarvoor is geen plaats in het nieuwe samenstel van dingen. Alleen wanneer wij ons naar deze theocratische vereisten richten, zullen wij gelijke tred kunnen houden met de Nieuwe-Wereldmaatschappij. — Jak. 3:13-15; 4:1-4; Matth. 24:45, 46, NW.
ZELFBEHEERSING OEFENEN
5. Hoe worden wij door zelfbeheersing geholpen in de pas te blijven lopen met de Nieuwe-Wereldmaatschappij?
5 Wij dienen op de reis naar de nieuwe wereld zelfbeheersing te oefenen. Nadat Mozes vele jaren lang ijverig en getrouw als een dienstknecht van Jehovah had gediend, ging hij toch het Beloofde Land niet binnen omdat hij één keer zijn zelfbeheersing had verloren. Hij liet zich tot toorn verleiden en in een opwelling van woede liet hij na Jehovah in de ogen van Israël te heiligen. Hierdoor werd hem het voorrecht ontnomen het Beloofd Land binnen te gaan. Zij die in deze tijd naar het tegenbeeldige Beloofde Land reizen, moeten er voor waken hun zelfbeheersing te verliezen. Zelfbeheersing wil zeggen dat wij in alles gematigdheid en zelfbedwang tonen. Paulus gaf de Filippenzen de raad: „Uw redelijkheid worde aan alle mensen bekend.” Wanneer wij de gewoonten der oude wereld opgeven en die der nieuwe aankweken, willen wij bij al wat wij doen, redelijk en verstandig te werk gaan. De wijze man geeft ons de raad: „Wees niet te zeer rechtvaardig en gedraag u niet al te wijs; waarom zoudt gij uzelf tot verbijstering [vernietiging] brengen? Wees niet te zeer goddeloos en wees geen dwaas: waarom zoudt gij sterven vóór uw tijd?” Dit houdt in dat wij zelfbeheersing moeten oefenen, dat wij moeten weten wanneer te beginnen en wanneer op te houden. Willen wij gelijke tred houden met de Nieuwe-Wereldmaatschappij, dan is het belangrijk dat wij niet eenzijdig worden, maar evenwichtig zijn in alles. — Fil. 4:5, NW; Pred. 7:16, 17, NBG, RS.
6. Wat dient elk lid van de Nieuwe-Wereldmaatschappij te kunnen aanbevelen?
6 Allen die naar de nieuwe wereld reizen, de dienaren vooral, hebben de plicht het juiste voorbeeld te stellen. Iedere dienaar dient zich zo te gedragen dat zijn gedrag een aanbeveling voor anderen is. Elk dient evenals de apostel te kunnen zeggen: „Wordt navolgers van mij, evenals ik het van Christus ben.” Wat voor voorbeeld stelde deze apostel dan wel? Onder inspiratie zeide hij van zich zelf: „Op deze dag roep ik u tot getuigen dat ik rein ben van het bloed van u allen, want ik heb mij er niet van weerhouden u al de raad Gods te vertellen. . . . Blijft daarom waakzaam, en houdt in gedachten dat ik er drie jaar lang, dag en nacht, niet mede ben opgehouden een ieder van u onder tranen te vermanen. En nu vertrouw ik u toe aan God en aan het woord van zijn onverdiende goedgunstigheid, welk woord u kan opbouwen en u de erfenis kan geven onder alle geheiligden.” — 1 Kor. 11:1; Hand. 20:26-32, NW.
7. Waarom kan een dienaar zijn gewoonten, en vooral zijn eet- en drinkgewoonten, niet de verkeerde kant op laten gaan?
7 De Nieuwe-Werelddienaren moeten Paulus’ goede voorbeeld navolgen opdat ook zij tot welzijn van de vele tienduizenden die elk jaar in de Nieuwe-Wereldmaatschappij komen, het voorbeeld kunnen stellen. Deze nieuwelingen, die dit prachtige voorbeeldige gedrag waarnemen, zullen er toe worden bewogen de dienaren na te volgen en aldus gelijke tred te houden met de Nieuwe-Wereldmaatschappij. Daarom zeide Paulus zo met klem: „De opziener dient daarom onberispelijk te zijn, een echtgenoot van één vrouw, matige gewoonten te hebben, gezond van verstand te zijn.” Een dienaar mag niet toelaten dat hij zich door zijn gewoonten laat leiden, daar de kudde Gods naar hem opziet voor het juiste leiderschap. Wanneer er geen zelfbeheersing wordt geoefend, kunnen sommige gewoonten, vooral eet- en drinkgewoonten, zeer licht ontaarden. Er wordt ons gezegd dat gulzigaards noch dronkaards het koninkrijk Gods zullen beërven. Wanneer men zich overeet, toont men gebrek aan oordeel; iemands energie wordt er door ondermijnd en het maakt hem geestelijk lui en slaperig. Wanneer iemand te veel drinkt, verliest hij de beheersing over zich zelf. Een dronkaard mist zelfbeheersing, waardigheid en welvoeglijkheid. Hoe kan een dronkaard de theocratische organisatie met een rein geweten vertegenwoordigen? Dit is onmogelijk! Dronkenschap belemmert de vooruitgang en onteert de gemeente van God en haar Christus. Stellig betaamt het hun niet die gelijke tred houden met de Nieuwe-Wereldmaatschappij. Daarom geeft Paulus opzieners de raad, ’matige gewoonten te hebben, . . . geen dronken ruziemaker te zijn, niet iemand die slaat, maar hij moet redelijk zijn.’ En zijn raad aan christelijke vrouwen luidt, dat zij ’ernstig dienen te zijn, niet lasterlijk, matige gewoonten te hebben, en getrouw in alles.’ En tot het huisgezin Gods zegt hij: „Hetzij gij derhalve eet of drinkt of iets anders doet, doet alles tot Gods heerlijkheid.” — 1 Tim. 3:2, 3, 11; 1 Kor. 9:25; 10:31, NW.
8. Wat voor soort van leven dient een christen te trachten te leiden?
8 Doordat een christen zich naar Gods vereisten schikt, zal hij een evenwichtig, gelukkig en voldoening schenkend leven leiden. En „godvruchtige toewijding [is] een middel tot gewin. Voorzeker, deze godvruchtige toewijding gepaard aan zelfgenoegzaamheid is een middel van groot gewin.” Het helpt een christen in te zien dat hij slechts een der vele leden is van het grote lichaam van Gods heerlijkheid weerspiegelende lofprijzers; dat zijn gedrag in de gehele christelijke organisatie wordt weerspiegeld, waardoor de vooruitgang met de Nieuwe-Wereldmaatschappij wordt bevorderd of belemmerd. — 1 Tim. 6:5, 6, NW.
9. Hoe kunnen wij onze gewoonten in toom honden?
9 Het is geen gemakkelijke opgave in een onvolmaakte wereld goede gewoonten aan te kweken, omdat dit niet automatisch gaat, maar men er weloverwogen en moeizaam voor moet werken. Ze zijn voornamelijk de vruchten van Gods geest, het gevolg van het ijverig toepassen van zijn Woord. Wanneer wij slechte of onjuiste gewoonten hebben, dan is het onvermijdelijk dat wij uit de pas geraken met de Nieuwe-Wereldmaatschappij en hiervan worden afgetrokken. Let dus op uw gewoonten en uw vooruitgang. Vraag u zelf eens af: Zou Jezus zich net zo hebben gedragen? Hierbij komt zelfbeheersing te pas; hoe zou hij in dit geval te werk zijn gegaan? Volg zijn voorbeeld na. Vraag u zelf af wanneer u op het punt staat een onzekere handelwijze te gaan volgen: Zal ik door deze handelwijze een grotere waardering voor de Schepper krijgen of wordt ze er door verdorven? Wat zal er gebeuren wanneer ik alles volledig tot ontplooiing laat komen? Zullen de vruchten theocratisch, redelijk, praktisch zijn? Of zal mijn geestelijke welzijn er door in gevaar worden gebracht? Houd Paulus’ woorden in gedachten: „Blijft beproeven of gij in het geloof zijt.” Blijft beproeven of u nog gelijke tred houdt met de Nieuwe-Wereldmaatschappij, door te letten op uw geestesgesteldheid, uw gezindheid, uw gedrag en uw vooruitgang. Ga niet alleen in horizontale richting tot rijpheid voort, dat wil zeggen, voorwaarts gaande in het aantal jaren dat u in de waarheid bent, maar ook in opwaartse richting, verticaal in geestelijke gezindheid, waardering, liefde en begrip. „Blijft u er van vergewissen wat gij zijt.” — 2 Kor. 13:5, NW.
GEHOORZAAM HEN DIE DE THEOCRATIE VERTEGENWOORDIGEN
10, 11. Welk standpunt dient te worden ingenomen ten aanzien van de gedragsregels en beginsels der nieuwe wereld en de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse?
10 Nieuwelingen moeten leren zich naar de beginselen en gedragsregels van de Nieuwe-Wereldmaatschappij te schikken en dienovereenkomstig te handelen, zodat allen in de organisatie tot aller welzijn en zegen soepel kunnen samenwerken, tot heerlijkheid van God, de Vader. Enkelen van hen die zich pas met ons hebben verbonden, vinden het af en toe tamelijk moeilijk zich aldus te veranderen omdat zij geneigd zijn enigszins opstandig en onhandelbaar te zijn. Het is voor ons echter van groot belang dat wij om werkelijk een deel van de Nieuwe-Wereldmaatschappij te kunnen worden, de juiste achting voor theocratische regelingen en orde aan de dag leggen. Wij dienen een nederige, gehoorzame geestesgesteldheid te bezitten. Wanneer wij eenmaal in de Nieuwe-Wereldorganisatie zijn gekomen, kunnen wij ons denken en handelen niet door gedachten en neigingen van de oude wereld laten beïnvloeden. Wij hebben de oude wereld achtergelaten, waarom dus niet alles daarvan voor altijd achtergelaten? Waarom getracht haar gedragsregels en methoden in het Nieuwe-Wereldsamenstel te brengen? Haar gedragsregels hebben de oude wereld geen enkel voordeel opgeleverd; wat voor waarde zouden ze dus hebben voor de nieuwe? Alleen wanneer wij gewetensvol al onze krachten inspannen om onze geest te hervormen, wanneer wij weigeren naar dit samenstel van dingen gevormd te worden, zullen wij voor ons zelf kunnen beproeven wat de goede, aangename en volledige wil van God is. — Rom. 12:2, NW.
11 Laten wij, aangezien de „getrouwe en beleidvolle slaaf” alle goederen van de Meester zijn toevertrouwd, met het juiste geestelijke onderscheidingsvermogen inzien dat alles wat de ’getrouwe slaaf’ doet, tot ons welzijn is. De slaaf kwijt zich daardoor van de plicht die hij voor het aangezicht van Jehovah heeft, en verricht het door Hem opgelegde werk. De wil van de slaaf is daarom Jehovah’s wil. Opstand tegen de slaaf staat gelijk aan opstand tegen God. Het innemen van een juist standpunt inzake de door de slaaf gegeven leiding, is een onderdeel van het gelijke tred houden met de Nieuwe-Wereldmaatschappij.
12. Waarom is het gevaarlijk de weg van de „onafhankelijke denker” te volgen?
12 Het opkomende geslacht heeft de neiging zich te laten voorstaan op persoonlijkheid — of zoals zij het noemen, „onafhankelijk denken.” De „onafhankelijke denker” geeft er blijk van persoonlijke onafhankelijkheid te willen bezitten en hij verzet zich er tegen door een voorschrift of bepaling „aan banden te worden gelegd.” Hij doet de dingen op zijn manier, welke hem altijd beter toeschijnt. Het valt hem bijzonder zwaar zich aan de theocratische autoriteit of hen die haar vertegenwoordigen, te onderwerpen. Hij heeft het gevoel alsof hij zich niet vrij kan bewegen en van alle kanten is ingesloten door instructies. Hij alleen loopt in de pas en alle anderen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij niet. Voor al wat er gedaan moet worden, schijnt hij een betere manier te weten, en hij gedraagt zich opgeblazen van trots en eigenwaarde. Zorgt hij er niet voor dat hij zijn eigenzinnigheid of opgeblazenheid verandert, dan zal zijn trots hem naar een schandelijke val leiden. Het is altijd beter op schriftuurlijke wijze de theocratische regeling te erkennen, waardoor wij de waarheid hebben vernomen, en er mede in overeenstemming te zijn, dan ons tegen de leiding er van te verzetten omdat wij wellicht af en toe niet begrijpen waarom een zeker iets nu precies op die bepaalde wijze wordt gedaan. ’Vertrouw op Jehovah met uw ganse hart en steun op uw eigen inzicht niet. Ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden recht maken. Wees niet wijs in eigen ogen, vrees Jehovah en wijk van het kwaad’ „Trots gaat aan den ondergang vooraf, en hoogmoed aan den val. Beter nederig te zijn met de ootmoedigen, dan met de hoogmoedigen buit te deelen.” Laten deze woorden voldoende zijn. — Spr. 3:5-7, NBG; 16:18, 19, OB.
13. Hoe wordt in de Schrift aangetoond dat het noodzakelijk is iemand die de theocratie vertegenwoordigt, te gehoorzamen en er achting voor te hebben?
13 In Jehovah’s organisatie dient men gehoorzaam te zijn aan en achting te hebben voor iemand die de theocratie vertegenwoordigt. „Laat de oudere mannen die op juiste wijze de leiding hebben, een dubbele eer waardig gerekend worden, vooral hen die hard werken wat spreken en leren betreft” (1 Tim. 5:17, NW). Jehovah is verantwoordelijk voor de organisatie van zijn schepselen, draagt macht en autoriteit aan hen over en bepaalt welke eer hun gegeven dient te worden. „Nu heeft God de leden in het lichaam geplaatst, elkeen zoals het hem behaagde.” Aardse opzieners vertegenwoordigen Jehovah in hun toewijzing evenzeer als hemelse opzieners. „Weest elkander onderworpen in de vreze van Christus. Laten vrouwen onderworpen zijn aan hun echtgenoot als aan de Heer, . . . Ja, zoals de gemeente onderworpen is aan de Christus, laten zo vrouwen ook in alles aan hun echtgenoot onderworpen zijn . . . de vrouw . . . dient diepe achting voor haar echtgenoot te hebben.” Hieruit blijkt dat er in de christelijke gemeente orde en achting dient te bestaan voor overgedragen autoriteit. — 1 Kor. 12:18; Ef. 5:21-33, NW.
14-16. (a) Hoe wordt in het geval van Zacharia toegelicht dat men achting moet hebben voor iemand die de theocratie vertegenwoordigt? (b) In het geval van Paulus met de hogepriester Ananias? (c) In het geval van David en koning Saul? (d) De aartsengel Michaël en de Duivel?
14 Toen Gabriël Zacharia vertelde dat hem een zoon geboren zou worden, geloofde Zacharia de engel niet. Door zijn ongeloof toonde hij gebrek aan achting. Daarom zeide de engel tot hem: „Ik ben Gabriël, die voor Gods aangezicht sta, en ik werd uitgezonden om met u te spreken en het goede nieuws hierover aan u bekend te maken. Maar zie! gij zult stom zijn en tot aan de dag waarop dit alles zal geschieden, niet kunnen spreken, omdat gij mijn woorden niet hebt geloofd. Niettemin zullen ze op de voor hen bestemde tijd worden vervuld.” Gabriël was Jehovah’s vertegenwoordiger en zijn woorden dienden niet in twijfel te worden getrokken. Streng strafte God zulk een minachting voor deze autoriteit af. — Luk. 1:19, 20, NW.
15 Toen Ananias beval dat Paulus op zijn mond geslagen zou worden, zeide Paulus tot hem: „God zal u slaan, gij witgekalkte wand. Zit gij terzelfder tijd over mij te oordelen naar de Wet en, in overtreding der Wet, te gebieden dat ik word geslagen?” De omstanders zeiden: „Smaadt gij de hogepriester van God?” waarop Paulus zijn verontschuldigingen aanbood en zeide: „Broeders, ik wist niet dat het de hogepriester was, want er staat geschreven: ’Gij moet niet beledigend spreken over een regeerder van uw volk.’” Paulus lette er bij andere gelegenheden, wanneer hij voor koningen of regeerders van deze wereld stond, altijd bijzonder op dat hij de juiste achting toonde. Hoeveel meer achting dienen wij te hebben voor hen aan wie Jehovah autoriteit overdraagt! — Hand. 23:1-5, NW.
16 Bij vele gelegenheden bedreigde koning Saul het leven van David. Toen David echter Saul van het leven kon beroven, zeide hij: ’Wie slaat ongestraft zijn hand aan den gezalfde van Jehovah?’ David gaf blijk van vrees voor God en een diepe achting voor degenen die door hem waren aangesteld, doordat hij weigerde de hand aan Saul te slaan (1 Sam. 26:9; Ps. 105:14, 15, NBG). Judas stelt het gedrag van personen zoals de inwoners van Sodom en Gomorra en de steden rondom, tegenover dat van Michaël. Van de goddelozen zeide hij: „Ook deze mensen, die zich aan dromen overgeven, [bezoedelen] het vlees en zij minachten heerschappij en spreken schimpend over heerlijken. Toen Michaël, de aartsengel, daarentegen een geschil had met de Duivel en redetwistte over Mozes’ lichaam, durfde hij geen oordeel tegen hem uitbrengen in beschimpende bewoordingen, doch zeide: ’Jehovah berispe u.’ Deze mensen spreken evenwel schimpend van alles wat zij niet kennen, maar in alles wat zij van nature begrijpen, gelijk de onredelijke dieren, blijven zij zich verderven.” Petrus bracht een zelfde beschuldiging in tegen hen die minachting betoonden en de wet verachtten: „Vermetel, eigenzinnig, beven zij niet voor heerlijken maar spreken er schimpend over, terwijl engelen, hoewel zij sterker en krachtiger zijn, uit achting voor Jehovah geen beschuldiging tegen hen inbrengen in beschimpende woorden. Maar deze mensen, gelijk de redeloze dieren welke er zijn om te worden gevangengenomen en vernietigd, zullen, in alles waarvan zij onwetend zijn en waarvan zij schimpend spreken, juist de vernietiging ondergaan in hun eigen loopbaan van vernietiging, zich zelf benadelend als loon voor hun verkeerde gedrag.” — Judas 8-11; 2 Petr. 2:6-13, NW.
17, 18. Welke ernstige gevolgen van het minachten van autoriteit worden ons scherp onder het oog gebracht in de gevallen van Ananias en zijn vrouw Saffira, Korach, Mirjam en Aäron?
17 Een getrouwe dienstknecht zal er voor waken te allen tijde gepaste achting te betonen voor autoriteit en beseffen dat deze vertegenwoordigers in de naam van Jehovah spreken. Toen Ananias en Saffira Petrus belogen, zeide de apostel tot hen: „Gij hebt niet mensen, maar God bedrogen.” Dit gebrek aan achting voor Jehovah en degene die hem vertegenwoordigde, moesten zij met hun leven betalen. Korach kwam in opstand tegen het leiderschap van Mozes en Aäron, doch Mozes toonde aan dat Korachs minachting veel verder reikte. Mozes zeide: „Hieraan zult gij weten dat Jehovah mij heeft gezonden om al deze daden te doen, dat ik ze niet op eigen initiatief doe: Indien deze mensen evenals alle andere mensen zullen sterven en evenals alle andere mensen gestraft zullen worden, dan heeft Jehovah mij niet gezonden. Maar indien het iets is wat door Jehovah in het leven geroepen zal worden en de grond haar mond zal openspalken, hen en al hun bezittingen zal verzwelgen en zij levend in Sheol zullen neerdalen, dan zult gij stellig weten dat deze mensen Jehovah minachtend hebben behandeld.” Wegens hun opstandige gedrag zondigden Korach en zijn bende „tegen hun eigen ziel.” Zulke personen zijn geen tegenstanders van mensen maar van God. — Hand. 5:1-6; Num. 16:1-38; Hand. 5:38, 39, NW.
18 Dat het ernstige gevolgen heeft minachting te tonen, kwam ook sterk tot uiting toen Mirjam en Aäron geen achting toonden voor Mozes als Jehovah’s uitverkoren woordvoerder: „Heeft Jehovah dan alleen maar door Mozes gesproken?” vroegen zij. „Heeft hij ook niet door ons gesproken?” Wegens hun ontheocratisehe gedrag werd Mirjam met melaatsheid geslagen. Alleen omdat zij een berouwvolle houding aan de dag legde en Mozes ten gunste van haar voorspraak deed, werd zij gereinigd. Dat Jehovah misnoegd was over het gedrag van Mirjam, blijkt uit Zijn woorden tot Mozes: „Zou zij niet, wanneer haar vader haar direct in het gezicht had gespuwd, zeven dagen vernederd worden? Zij worde zeven dagen buiten het kamp in quarantaine geplaatst en daarna worde zij weer opgenomen.” Zowel de broeders als de zusters dienen hieruit de waarschuwing ter harte te nemen, dat schimpend of minachtend te spreken over autoriteit, Jehovah’s vertegenwoordigers, zelfs zo’n ernstige zonde is dat iemand „uit het kamp,” de theocratische organisatie, verwijderd kan worden. Het zij bekend dat „het iets vreselijks is in de handen van de levende God te vallen.” — Num. 12:1-15; Hebr. 10:31, NW.
GOD IS NIET PARTIJDIG
19. Waarom is het niet raadzaam naar de met fouten behepte, vleselijke mens te zien?
19 Petrus verklaarde dat Jehovah „niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, hem aangenaam.” Verwijder derhalve de oude-wereldgedachten dat Jehovah’s organisatie met „gunstelingen” is gevuld. Er zijn geen gunstelingen. Indien u hem vreest en rechtvaardige werken doet, dan bent u evenzeer als alle anderen zijn gunsteling. In de gemeente worden de dienaren gekozen wegens de hoedanigheden en bekwaamheid die ze bezitten om te dienen. De gemeente dient hun de achting te tonen welke bij hun toewijzing past, omdat Jehovah zo met u handelt, en u met Hem. Verzwak uw theocratische verhouding niet doordat u over het „vlees” struikelt dat u persoonlijk wellicht niet zo mag. Want Paulus zegt: „Van nu af [kennen wij] geen mens overeenkomstig het vlees. Zelfs indien wij Christus overeenkomstig het vlees hebben gekend, kennen wij hem nu stellig niet meer zo. Indien iemand daarom in eendracht met Christus is, is hij een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, ziet! nieuwe dingen zijn tot bestaan gekomen.” Wanneer wij geneigd zijn naar de met fouten behepte, vleselijke mens te kijken, zullen wij geleidelijk aan onze waardering verliezen voor zijn theocratische positie en zijn verantwoordelijkheid als Jehovah’s slaaf. Wanneer wij dit beginsel van theocratische vertegenwoordiging duidelijk inzien, zullen wij niet op onze eigen rechten en belangen blijven staan, maar wij zullen de wijze raad volgen van hen die door Jehovah zijn aangesteld. Dit zijn de van Jehovah afkomstige „gaven in mensen.” Zij zullen ons er bij helpen onze redding te bewerken tot eer van God en tot rechtvaardiging van zijn grote en heilige naam. — Hand. 10:34, 35; 2 Kor. 5:16, 17; Ef. 4:8, NW.
20. Wat betekent het dus gelijke tred te houden met de Nieuwe-Wereldmaatschappij?
20 Wanneer wij gelijke tred willen houden met de Nieuwe-Wereldmaatschappij, dan vergt dit dus zeer veel van ons. Het betekent dat wij ons leven opdragen, dat wij ons zelf opofferen en evenals Christus Jezus geheel en onvoorwaardelijk aan Jehovah God zijn toegewijd. Het betekent dat wij ons moeten ontdoen van oude-wereldgewoonten en ons naar Jehovah’s vereisten moeten schikken. Het wil zeggen dat wij de „getrouwe en beleidvolle slaaf” erkennen en de juiste achting tonen voor hen die met autoriteit zijn bekleed. Het komt er op neer dat wij ’voor ons zelf beproeven wat wij werkelijk zijn.’ Kort samengevat betekent het dat wij ’het gebod op een smetteloze en onberispelijke wijze onderhouden.’ — 2 Kor. 13:5; 1 Tim. 6:14, NW.
21. Hoe zal het ons tot voordeel strekken wanneer wij gelijke tred houden met de Nieuwe-Wereldmaatschappij?
21 Zodoende zullen wij door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid tot rijpheid voortgaan. Wij zullen bemerken welk een overvloedige zegen het meebrengt gelijke tred te houden met zijn organisatie, en zullen met geestdrift vervuld raken over de theocratische expansie. Wij zullen een en al vuur zijn bij de toename in kennis en begrip. Het door ons gezaaide zullen wij met blijdschap oogsten. Wij zullen een sterke overtuiging bezitten, een rotsvast geloof, en een diepe waardering, terwijl wij zullen overvloeien van vreugde omdat wij de volle verzekering hebben dat wij gelijke tred houden met de Nieuwe-Wereldmaatschappij van God, door wiens leiding en bestuur wij niet alleen in de laatste dagen van deze oude wereld geestelijk goed gevoed zullen worden, maar waardoor wij ook levend de Nieuwe Wereld van rechtvaardigheid binnengeleid zullen worden om daar voor altijd te leven.
[Illustratie op blz. 373]
JAREN IN DE WAARHEID
GEESTELIJKE GROEI