Hoofdstuk 22
Menselijk geluk in het Paradijs onder een goddelijke regering
1. Wat is het voornemen van de „gelukkige God” met betrekking tot zijn menselijke schepselen, en waar zullen de leden van de losgekochte mensheid worden gevestigd?
„DE GELUKKIGE God” — zo wordt Jehovah genoemd (1 Tim. 1:11). Het is zijn liefderijke voornemen al zijn menselijke schepselen voor eeuwig gelukkig te maken. In het vijfentwintigste jaar van de ballingschap van zijn profeet Ezechiël gaf hij de grenzen aan van het gebied dat zijn uitverkoren volk in bezit zou gaan nemen. Hij deed dit door bemiddeling van Zijn engel nadat hij Ezechiël ertoe had geïnspireerd over de ondergang van de duivelse Gog van Magog te profeteren. Dit laatste deel van het aan Ezechiël gegeven visioen duidt er klaarblijkelijk op hoe Jehovah door bemiddeling van zijn Messías Jezus de leden van de losgekochte mensheid in Zijn nieuwe ordening overal op de hele aarde zal plaatsen. De hele aarde, in een paradijstoestand, is het toegewezen tehuis van de mensheid, zoals onder goddelijke inspiratie in Psalm 115:16 staat: „Wat de hemel betreft, aan Jehovah behoort de hemel toe, maar de aarde heeft hij aan de mensenzonen gegeven.” Hij zal personen op aarde vestigen waar Hij, als de Schepper en Eigenaar van de aarde, hen verkiest te plaatsen.
2. Hoe heeft Jehovah in Ezechiëls visioen geïllustreerd dat Hij de leden van de losgekochte mensheid een plaats op aarde zal toewijzen?
2 Ter illustratie hiervan stelde Jehovah in Ezechiëls visioen zelf de plaats van elk van de twaalf stammen van Israël vast, met de aangegeven grenzen. Ten noorden van een strook land dat het domein van het bestuur zou zijn, kregen zeven stammen hun respectieve stroken land toegewezen die van het oosten tot aan de Middellandse Zee in het westen evenwijdig aan elkaar liepen, terwijl ze van noord naar zuid elk even breed waren, namelijk Dan bovenaan, gevolgd door Aser, Náftali, Manasse, Efraïm, Ruben en Juda. Ten zuiden van het bestuursdomein lagen, van oost naar west evenwijdig aan elkaar, de stroken land van de overige vijf stammen: eerst Benjamin, gevolgd door Simeon, Issaschar, Zébulon en ten slotte Gad (Ezech. 47:13 tot 48:8, 23-29). De stam Levi kreeg niet zo’n strook als erfdeel, want deze stam was uit de oorspronkelijke twaalf stammen van Israël gekozen om Jehovah in zijn heiligdom te dienen. Daarom werden de leden van deze stam rondom Jehovah’s heiligdom in de strook van het bestuursdomein geplaatst.
3. Waar was de speciale „bijdrage” in het bestuursdomein gelegen, en waar moest hierin het heiligdom van Jehovah gevestigd worden?
3 Het bestuursdomein liep van de oostelijke oever van de Jordaan en de Dode Zee tot de Westelijke of Middellandse Zee. Deze strook diende rondom het gebied van de berg Moría een speciaal als bijdrage geschonken stuk land te omvatten, een „bijdrage die gijlieden dient bij te dragen”. De grootte moest 25.000 el (ongeveer 13 kilometer) in het vierkant zijn. Dit was, van noord naar zuid, ook de breedte van het bestuursdomein. In het midden van deze vierkante „bijdrage”, of zes en een halve kilometer vanaf elke zijkant, moest Jehovah’s heiligdom worden gevestigd (Ezech. 48:8). Deze vierkante „bijdrage” moest worden verdeeld in drie stukken die van oost naar west liepen, en elk deel was dus 25.000 el lang.
4. Welke strook land werd aan de levieten die geen priesters waren toegewezen, en wat mocht er, omdat het heilig was voor Jehovah, niet mee worden gedaan?
4 Het bovenste of noordelijke deel was van noord naar zuid tienduizend el breed. Dit werd aan de levieten die geen priesters waren toegewezen. Van dit toegewezen land mocht niets verkocht of verruild worden, „want het is iets heiligs voor Jehovah” (Ezech. 48:13, 14). Jehovah’s heiligdom stond niet op deze heilige strook land.
5. Welke strook land werd aan de priesters toegewezen, welk gebouw stond daar, en hoe werd het vanwege zijn heiligheid genoemd?
5 Onmiddellijk ten zuiden van deze levitische strook land lag het deel dat voor de priesters gereserveerd was. Ook dit was van noord naar zuid tienduizend el of ongeveer 5,2 kilometer breed (Ezech. 48:9-12). In dit priesterlijke deel stond Jehovah’s heiligdom of tempel. Het was een „heilige bijdrage voor de priesters” en werd „iets allerheiligst, aan de grens van de levieten” genoemd.
6. Wat waren de afmetingen van de derde of onderste strook van de speciale „bijdrage”, en wat waren de kenmerken van het stuk land bestemd voor de stad?
6 Het derde of onderste deel van de vierkante „bijdrage” was daarom van noord naar zuid slechts vijfduizend el of 2,6 kilometer breed. In het midden van dit deel lag de stad. Zoals Ezechiël 48:15 zegt, is het „iets profaans voor de stad, tot een woonplaats en tot weiland. En de stad moet zich er middenin bevinden”. Elke zijde van de stadsmuur was 4500 el. Deze had dus een omtrek van 18.000 el en mat bijna 2 1/2 kilometer in het vierkant. Rondom de hele stad lag een strook weidegrond van tweehonderd vijftig el of ongeveer een achtste kilometer breed. Hierdoor werd het hele stadsgebied 2,6 kilometer of 5000 el in het vierkant, zodat de noordzijde ervan aan het heilige deel van de priesters grensde. — Ezech. 48:15-17.
7. Waar werd het voedsel verbouwd voor degenen die in de stad werkten, en waaruit werd deze staf van werkers genomen?
7 Aangezien het ’profane’ deel bestemd voor de stad van oost naar west 25.000 el lang was, betekende dit dat er aan elke zijde van deze stad van 5000 el in het vierkant nog een gebied van 10.000 el lang lag. Dit open land moest worden bebouwd; de opbrengst ervan moest tot voedsel dienen voor allen die in de stad werkten. Er was een staf werkers in de stad uit alle stammen. Mensen uit alle twaalf niet-levitische stammen van Israël dienden in de stad en hadden er dus gemeenschappelijke belangen. — Ezech. 48:18, 19.
ZICHTBARE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE HEMELSE REGERING
8. Wie was het zichtbare hoofd van deze stadsregering, en waar was zijn domein gevestigd?
8 Wie was het zichtbare hoofd van de stadsregering? Het was de „overste” of Nasi, die een speciaal gebied of domein toegewezen kreeg. Waar? In het bestuursdomein, waar de „bijdrage” van 25.000 el in het vierkant lag. Wat er ten oosten en ten westen van deze „bijdrage” van het bestuursdomein overbleef, was het domein van de „overste”. Het westelijke deel liep van de westgrens van de „bijdrage” helemaal tot aan de Middellandse Zee. Het oostelijke deel liep van de oostgrens van de „bijdrage” oostwaarts naar de Jordaan en de Dode Zee of Oostelijke Zee (Ezech. 47:18). De stam Juda grensde in het noorden en de stam Benjamin in het zuiden aan dit domein. — Ezech. 48:20-22.
9. Hoeveel uitgangen waren er in de stadsmuur, waar bevonden ze zich, hoe werden ze genoemd, en hoe vinden deze poorten hun weerspiegeling in die van het hemelse Nieuwe Jeruzalem?
9 De stad van 4500 el in het vierkant in het midden van het ’profane’ deel van de „bijdrage” had twaalf uitgangen in de muren, aan elke kant van de stad drie. Deze poorten werden naar de twaalf oorspronkelijke stammen van Israël genoemd. Op het noorden lagen van rechts naar links de poorten genoemd naar de stammen Ruben, Juda en Levi. In de oostelijke muur lagen de poorten voor Jozef (als vertegenwoordiger van Manasse en Efraïm), Benjamin en Dan. In de zuidelijke muur lagen de poorten voor Simeon, Issaschar en Zébulon, en in de westelijke muur lagen de poorten voor Gad, Aser en Náftali (Ezech. 48:30-34). Dat de stad twaalf poorten had die naar de stammen van Israël waren genoemd, wordt weerspiegeld in het hemelse Nieuwe Jeruzalem, de gemeente of Bruid van Christus, waarover wij lezen:
„Ze had een grote en hoge muur en had twaalf poorten, en bij de poorten twaalf engelen, en er waren namen op gegrift, welke die van de twaalf stammen der zonen Israëls zijn. Naar het oosten waren drie poorten en naar het noorden drie poorten en naar het zuiden drie poorten en naar het westen drie poorten. De muur van de stad had ook twaalf fundamentstenen en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam. En de twaalf poorten waren twaalf parels; elk van de poorten was gemaakt uit één parel. En de brede straat van de stad was zuiver goud, als doorzichtig glas.” — Openb. 21:12-14, 21.
Uit deze hemelse stad en over haar brede straat stroomde de kristalheldere „rivier van water des levens”. — Openb. 22:1, 2.
10. Hoe verschilde de ligging van de visionaire stad en tempel ten opzichte van elkaar met die van Jeruzalem en Salomo’s tempel, en wat beeldde de stad uit Ezechiëls visioen daarom af?
10 Bij het Israël uit de oudheid lag Jehovah’s tempel die door Salomo was gebouwd ín de stad Jeruzalem, maar in Ezechiëls visioen liggen de stad en de heilige tempel gescheiden, ofschoon zowel de stad als de tempel binnen de speciale „bijdrage” liggen. Deze scheiding wordt nog beklemtoond doordat er gezegd wordt dat de stad ligt in „iets profaans voor de stad, tot een woonplaats en tot weiland” (Ezech. 48:15). De priesters en de levieten woonden of werkten niet in de stad. Zo zou in de vervulling van het visioen onder de duizendjarige regering van de Messías, de stad met haar weiland niet het hemelse Jeruzalem afbeelden, hetwelk de getrouwe gemeente van geestelijke Israëlieten van de Messías is of zijn Bruid (Openb. 21:1, 2, 9-21). De stad beeldt een aardse, zichtbare bestuurszetel over de aangelegenheden van de losgekochte mensheid af.
11. Wie beelden de levieten als geheel af, wie beelden de priesters te zamen met hun hogepriester af, en waar dienen zij?
11 Aangezien Jehovah al de manlijke leden van de stam Levi in ruil nam voor de eerstgeboren zonen van Israël die in die paschanacht in Egypte voor de dood gespaard waren gebleven, beelden de levieten en de levitische priesters af wat in Hebreeën 12:23 „de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen” wordt genoemd. De hogepriester van deze priesters en levieten stelt natuurlijk zinnebeeldig degene voor die in Hebreeën 3:1 wordt genoemd. Dit vers wordt tot deze gemeente van de eerstgeborenen gericht en luidt: „Dientengevolge, heilige broeders, deelgenoten van de hemelse roeping, beschouwt de apostel en hogepriester die wij belijden — Jezus.” De leden van de gemeente van de eerstgeborenen doen als zijn onderpriesters dienst. Tot hen zegt 1 Petrus 2:5, 9: „Gij [wordt] als levende stenen opgebouwd tot een geestelijk huis om een heilige priesterschap te vormen . . . Maar gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit’.” Dit zijn degenen die na hun opstanding uit de doden tot geestelijk leven in de hemel, Jehovah in zijn heiligdom dienen.
12. Wat wordt te kennen gegeven door het feit dat de „overste” of Nasi niet „mijn knecht David” wordt genoemd, hoe dient die titel te worden toegepast, en wat voor bestuur zal de losgekochte mensheid door deze regeling hebben?
12 Over de „overste” of Nasi, die zijn domein ten oosten en westen van de 25.000 el in het vierkant metende „bijdrage” heeft, wordt niet gezegd dat hij degene is die door Jehovah „mijn knecht David” wordt genoemd en die door Hem als koninklijke Herder over Jehovah’s kudde wordt verwekt (Ezech. 34:23, 24; 37:24, 25). Derhalve wordt hij niet in individuele zin gebruikt om de hemelse Messías Jezus af te beelden, betreffende wie Jehovah voorzei: „Ikzelf, Jehovah, zal stellig hun God worden, en mijn knecht David een overste in hun midden” (Ezech. 34:24; 37:25). In het tempelvisioen heeft de „overste” of Nasi een collectieve betekenis en beeldt hij degenen af die door de hemelse Messías Jezus als zijn zichtbare vertegenwoordigers op de „nieuwe aarde” worden aangesteld. Hierbij zouden degenen die in Psalm 45:16 worden genoemd, zijn inbegrepen. Dat vers wordt tot de koning Jezus Christus gericht en heeft betrekking op zijn aardse kinderen: „In plaats van uw [aardse] voorvaders zullen uw zonen blijken te zijn, die gij tot vorsten [sarim] zult aanstellen op de gehele aarde.” Dezen en alle andere aangestelde „vorsten” zullen een rechtvaardig bestuur voor de mensheid vormen en haar in zekerheid doen wonen, want dit wordt in Jesaja hoofdstuk 32 met de volgende schitterende woorden gewaarborgd:
„Zie! Een koning zal regeren voor louter rechtvaardigheid; en wat vorsten betreft, zij zullen als vorsten heersen voor louter gerechtigheid. En ieder moet als een wijkplaats voor de wind blijken te zijn en een schuilplaats voor de slagregen, als waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots in een uitgeput land.
En in de wildernis zal gerechtigheid stellig verblijf houden, en in de boomgaard zal louter rechtvaardigheid wonen. En het werk van de ware rechtvaardigheid moet vrede worden, en de dienst van de ware rechtvaardigheid, gerustheid en zekerheid tot onbepaalde tijd. En mijn volk moet in een vredige verblijfplaats wonen en in woonsteden van volledig vertrouwen en in ongestoorde rustplaatsen.” — Jes. 32:1, 2, 16-18.
13. Waar zullen zij die met de „overste”-klasse samenwerken vandaan komen, en hoe zal de bestuurszetel, volgens Ezechiëls visioen, voor een ieder die een belangrijke zaak heeft, toegankelijk zijn?
13 Uit alle delen van het land en uit alle gelederen van de losgekochte mensheid zullen vrijwillig mensen komen die actief met de „overste”-klasse zullen samenwerken. Waar? Als het ware in de „stad”, de zichtbare officiële zetel van de „overste”-klasse voor het besturen van de aangelegenheden van de hele mensheid. Op deze wijze leggen deze vrijwilligers een christelijke geest ten aanzien van hen als ware vertegenwoordigers van de regerende Messías Jezus aan de dag. De bestuurszetel zal van alle kanten toegankelijk zijn voor mensen die welke belangrijke zaak maar ook onder de aandacht willen brengen, evenals de vierkante stad in Ezechiëls visioen twaalf poorten had, drie aan elke zijde, die voor alle twaalf stammen van Israël open stonden.
14. Wie zullen door bemiddeling van zulke zichtbare vertegenwoordigers als rechters optreden en ten aanzien van wie?
14 Door bemiddeling van zulke zichtbare vorstelijke vertegenwoordigers op aarde zullen de Messías Jezus en zijn verheerlijkte gemeente, die in de onzichtbare hemelen met hem zal regeren, „de twaalf stammen Israëls”, de hele losgekochte mensheid, „oordelen”. — Matth. 19:28; Luk. 22:29, 30.
15. Waarvan zal deze bestuurszetel geheel en al vervuld zijn, hoe zal Jehovah daar tegenwoordig zijn, en hoe zal de nieuwe naam ervan luiden?
15 Deze met een stad te vergelijken bestuurszetel onder de regering van de Messías zal geheel en al vervuld zijn van Jehovah’s geest. De vrucht van zijn geest zal daar tot zijn eer in overvloedige mate ten toon worden gespreid, namelijk „liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid, zelfbeheersing” (Gal. 5:22, 23). In alle gerechtelijke aangelegenheden van de mensheid zal deze vruchtbare geest van Jehovah werkzaam zijn om leiding te geven. Die geest zal ertoe bijdragen de hele gehoorzame mensheid in het herstelde Paradijs op aarde tot volmaaktheid van hart, geest en lichaam op te heffen. Jehovah, die in zijn hemelse heiligdom op de troon is gezeten, zal deze symbolische stad goedkeuren en er zijn gunst over uitstorten. Hij zal van zijn goddelijke tegenwoordigheid aldaar blijk geven door er zijn liefdevolle, weldadige aandacht op te richten. Ter bekrachtiging hiervan besluit de profetie waartoe Hij Ezechiël inspireerde daarom met het geven van een nieuwe naam aan deze symbolische vierkante stad: „Rondom zal ze achttienduizend el zijn [de omtrek]; en de naam van de stad zal vanaf die dag zijn: Jehovah zelf is daar” (NW). „En de naam van de stad zal voor eeuwig zijn: Jehovah-sjammah.” — Ezech. 48:35, NEB.
16. Wat is thans de toestand op aarde met betrekking tot de kennis of erkenning van de goddelijke naam, maar hoe zal dit zijn op de dag die reeds aanbreekt?
16 Wanneer de toekomstige aardse zetel van het wereldomvattende bestuur zo’n glorierijke naam draagt als Jehovah-sjammah, hoe zou er dan nog iemand van de losgekochten der mensheid waar maar ook op deze paradijsaarde kunnen zijn die niet op de hoogte is van de naam van de ene levende en ware God? Nog slechts een korte tijd zal deze aarde met haar religieuze verwarring en duisternis de enige plaats in heel het gebied van de met verstand begaafde schepping zijn waar talloze personen God de Schepper niet bij name kennen of waar zijn naam wordt genegeerd of door egocentrische personen zelfs wordt ontwijd. Want zie! een nieuwe dag breekt aan, de langverwachte dag! Reeds verlichten de eerste stralen van de dageraad het gelaat van godvrezende mensen die de profetieën van de bijbel in vervulling zien gaan. Wanneer nu spoedig de zon over deze aanbrekende dag opgaat en haar zenit bereikt, zal er geen plaats op aarde meer in duisternis en zonder kennis van Gods onvergelijkelijke naam en faam zijn. Dat zal de dag zijn voor de vervulling van de goddelijke woorden:
„De aarde zal vervuld worden van het kennen van Jehovah’s heerlijkheid, ja, zoals de wateren de zee bedekken.” — Hab. 2:14.
17. Welke kennis dienen alle volken daarom thans, nu het er nog de gunstige tijd voor is, te verwerven, en waarom?
17 Ontwaakt daarom, o mensen van alle rassen en nationaliteiten! Staat thans op uit uw sluimering en verwerft levengevende kennis van Jehovah nu de gunstige tijd hiervoor ten einde spoedt! Leest zijn geïnspireerde Woord en roept Zijn naam aan voor redding door bemiddeling van Jezus Christus. Bespaart u op deze vreedzame wijze en met eeuwige zegeningen in het vooruitzicht, het leed dat u tegen uw wil in tot erkentenis van Zijn naam gedwongen moet worden, want dat zou uw eeuwige vernietiging betekenen. Grijpt thans de hoop aan dat u zich onder de eeuwig gelukkige overlevenden zult bevinden wanneer de Soevereine Here God zijn eigen herhaaldelijk bekendgemaakte profetie vervult: „De natiën zullen weten dat ik Jehovah ben.” — Ezech. 36:23; 39:7, AS.
OPMERKING: Een kaart over de hiervoor besproken verdeling van het land vindt u achter in dit boek op de rechterhelft van het schutblad.