De dagen van de christenheid zijn geteld!
SEDERT de vierde eeuw G.T., ofte wel 1600 jaar lang, heeft het deel van de natiën dat bekendstaat als de christenheid de aarde beheerst. In recente tijden is de christenheid echter bevreesd geworden wegens de opkomst van het communisme. Deze godloze ideologie heeft aan kracht gewonnen en vormt een ernstige bedreiging voor het voortbestaan van de christenheid.
De christenheid is bovendien in haar eigen gebied bezig uiteen te vallen. Het lidmaatschap van de kerk is achteruitgegaan, en in sommige gevallen is het bezoek dermate teruggelopen dat er kerkgebouwen moesten worden gesloten. Priesters en predikanten verlaten het ambt. Geplaatst tegenover deze en andere veelbetekenende feiten zei de zielenherder van de grootste kerk in Denver, in de Amerikaanse staat Colorado:
„De waarheid is dat de kerk, ondanks haar erfenis en ’goodwill’, thans in een staat van verval verkeert.”
Een predikant in Ontario merkte op: „Voor de mannen die een omgekeerd boordje dragen en preken houden, is het een moeilijke tijd, die ongetwijfeld nog moeilijker zal worden.”
Niettemin zeggen sommigen misschien: ’Ja, maar de kerken zullen de storm wel doorstaan. Kijk maar naar de christenheid in het verleden. Het is weliswaar een beproeving voor de kerk, maar God zal haar er wel doorheen halen.’ De rooms-katholieke aartsbisschop J. V. Casey verwacht een spoedig herstel: „Volgens mij kan het niet anders of de kerk komt sterker uit de jaren zeventig te voorschijn dan ze daarvóór was”, zegt hij. En de predikant uit Ontario die moeilijke tijden voor de geestelijken voorzag, zei nog: „Maar het is ook een opwindende, een fascinerende tijd.”
Is dit nogal halfslachtige optimisme dat dergelijke geestelijken uiten gerechtvaardigd? Als het eindresultaat aan mensen werd overgelaten, zouden zij misschien nog een sprankje hoop voor het voortbestaan van de christenheid kunnen zien. In werkelijkheid moet de christenheid echter rekenschap aan God afleggen. De apostel Paulus schrijft aan degenen die het christendom belijden dat het Gòd is „aan wie wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebr. 4:13). Is voor de christenheid de tijd aangebroken voor een afrekening met God?
Ja, de tekenen tonen dat de dagen van de kerken der christenheid geteld zijn, en uit de bijbel blijkt dit zelfs nog duidelijker. Hoe?
EEN NAUWKEURIG ZINNEBEELDIG VOORBEELD
Behalve dat er in de christelijke Geschriften veel over de vernietiging van de huichelachtige valse religie staat, zegt de bijbel ook dat dingen die in de vroegere geschiedenis van Jeruzalem plaatsvonden, typologisch waren en werden opgetekend als een waarschuwing. Ze komen overeen met dingen die aan het eind van het huidige samenstel van dingen zouden plaatsvinden (Rom. 15:4; 1 Kor. 10:11). Dit door God geïnspireerde verslag houdt ons het geval van Jeruzalem als een parallel van de christenheid voor. Evenals de christenheid, beweerde ook Jeruzalem God te dienen, en zijn religieuze leiders profeteerden eveneens dat de stad zou blijven bestaan.
Wij gaan terug naar de tijd dat het nog maar zes jaar duurde voordat Jeruzalem zou worden vernietigd — vlak voor het einde van de stad. Het was dus zeer passend en uiterst dringend dat de inwoners van Jeruzalem werden gewaarschuwd. God zorgde er liefdevol voor dat dit ook gebeurde. In Jeruzalem was Gods profeet Jeremia druk bezig de mensen te waarschuwen, terwijl Ezechiël, die zich onder de verbannen joden in Babylon bevond, een visioen ontving waarin zelfs het, nu zeer verminderde, aantal dagen van Jeruzalems bestaan werd genoemd. In het visioen werd Ezechiël getoond dat Jeruzalem precies driehonderd negentig jaar vanaf de tijd dat Israël in twee koninkrijken werd verdeeld een afrekening met God te wachten stond. Alarmerend! Waarom? Omdat er reeds driehonderd vierentachtig jaren van die tijd verstreken waren (997-613 v.G.T.). In 607 v.G.T. zou Jeruzalems einde komen!
Wat is er in de situatie van Jeruzalem waar wij ons thans om dienen te bekommeren? Dit: dat de christenheid thans net zo verdorven is als Jeruzalem destijds. Bovendien ontvangt de christenheid nu al meer dan vijftig jaar net zo’n waarschuwing als die welke Ezechiël gaf. Van wie? Wie treedt als een hedendaagse „Ezechiël” op? De groep die bestaat uit ware christenen, Christus’ geestelijke broeders die thans op aarde zijn. Zij worden in dit werk bijgestaan door duizenden anderen die de waarschuwingsboodschap hebben opgenomen en aan mensen uitdragen. Deze gezalfde geestelijke broeders van Christus als lichaam, dienen als een „profeet” voor God en zij zijn getuigen voor Jehovah.
In de waarschuwing die zij geven, wordt de nadruk gelegd op de nabijheid van het einde van de christenheid, en ze bevat niet alleen inlichtingen uit Ezechiëls profetie, maar ook uit andere gedeelten van Gods Woord de bijbel. De bijbelse chronologie en de dingen die de profetieën voor onze ogen in vervulling doen gaan, bewijzen onomstotelijk dat de christenheid weldra zal worden vernietigd. In het kort geeft de bijbel ons het volgende beeld:
In de herfst van 1914 G.T. eindigden de „tijden der heidenen”. Deze „tijden” omvatten de periode vanaf de val van Gods voorbeeldige koninkrijk in 607 v.G.T. tot 1914 G.T. (2520 jaar). De heidense natiën hebben in deze periode naar eigen goeddunken geregeerd, zonder inmenging van enig aards of hemels koninkrijk dat God vertegenwoordigde. 1914 kenmerkte echter de tijd dat Christus op zijn hemelse troon werd geplaatst.a De christenheid wordt, speciaal vanaf die tijd, geoordeeld en haar bericht is sinds 1914 met meer bloed bevlekt dan in haar hele verleden. Ze is verantwoordelijk voor twee wereldoorlogen, die in haar eigen gebied werden gestreden, en niets schijnt haar ervan te weerhouden een derde voor te bereiden. Haar zonden van bloedvergieten, immoraliteit, misdaad, revolutie, afgoderij en spiritisme zijn zó groot dat ze, evenals Jeruzalem, geen enkel recht van bestaan meer heeft. Ze heeft bewezen tegen God en zijn Messiaanse koninkrijk te strijden.
Als u leest wat God over Jeruzalem zei, merk dan op hoe nauwkeurig het de toestand van de christenheid weergeeft. God zei tot Ezechiël:
„Dit heeft de Heer Jehovah gezegd: ’dit is Jeruzalem. Te midden van de natiën heb ik haar gesteld, met landen rondom haar. En ze ging zich weerspannig gedragen tegen mijn rechterlijke beslissingen, in goddeloosheid meer dan de natiën, en tegen mijn inzettingen meer dan de landen die rondom haar zijn, want mijn rechterlijke beslissingen hebben zij verworpen en, wat mijn inzettingen betreft, zij hebben er niet in gewandeld.’
Daarom, dit heeft de Heer Jehovah gezegd: ’Omdat gijlieden onstuimiger waart dan de natiën die rondom u zijn — in mijn inzettingen hebt gij niet gewandeld en mijn rechterlijke beslissingen hebt gij niet volbracht; maar naar de rechterlijke beslissingen van de natiën die rondom u zijn, hebt gij gehandeld, niet waar? — daarom, dit heeft de Heer Jehovah gezegd: „Zie, ik ben tegen u, o stad, ja, en ik zal stellig in uw midden rechterlijke beslissingen voltrekken voor de ogen van de natiën. En ik zal stellig in u doen wat ik niet gedaan heb en desgelijks ik niet meer zal doen wegens al uw verfoeilijkheden.”’” — Ezech. 5:5-9.
SLECHT VOEDSEL EN SLECHTE GEZONDHEIDSTOESTANDEN
Daar de christenheid zich meer dan vijftig jaar in haar „tijd van het einde” bevindt en gezien haar interne toestand, is het duidelijk dat haar dagen inderdaad zijn geteld. Wat gebeurt er als deze dagen eindigen? Jehovah vertelde Ezechiël wat er in het typologische voorbeeld, Jeruzalem, zou gebeuren:
„En wat u aangaat, neem u tarwe en gerst en tuinbonen en linzen en gierst en spelt, en gij moet ze in één gebruiksvoorwerp doen en ze tot brood voor u maken [zulk een mengsel van ingrediënten zou voor een jood die de Wet hield onrein zijn. (Vergelijk Leviticus 19:19.)], naar het getal van de dagen dat gij op uw zijde ligt; driehonderd negentig dagen zult gij het eten. En uw voedsel dat gij zult eten, zal naar het gewicht zijn [zoals tijdens een hongersnood] — twintig sikkelen per dag [ongeveer 225 gram]. Van tijd tot tijd zult gij het eten. En water zult gij slechts naar de maat drinken, het zesde deel van een hin [ongeveer een halve liter]. Van tijd tot tijd zult gij drinken.” — Ezech. 4:9-11.
Een hongersnood waardoor een pestilentie zou uitbreken! Er zouden echter nog afgrijselijker dingen gebeuren:
„’Daarom zullen vaders zelfs zonen eten in uw midden, en zonen zullen zelfs hun vaders eten, en ik zal stellig strafgerichten in u voltrekken en al wat er van u overblijft, naar elke wind verstrooien. Daarom, zo waar ik leef,’ is de uitspraak van de Heer Jehovah, ’voorzeker, omdat het mijn heiligdom was dat gij verontreinigd hebt met al uw walgelijkheden en met al uw verfoeilijkheden, ben ikzelf ook Degene die u zal verminderen, en mijn oog zal geen leed gevoelen en ikzelf zal ook stellig geen mededogen tonen. Een derde deel van u — door de pestilentie zullen zij sterven, en door hongersnood zullen zij aan hun eind komen te midden van u.’” — Ezech. 5:10-12.
Jehovah toonde Ezechiël vervolgens dat de toestanden in Jeruzalem zo slecht zouden worden dat er praktisch geen voedsel meer zou zijn en dat zij misschien zelfs mest als brandstof zouden moeten gebruiken. Toen Jehovah, ten einde de nadruk te leggen op de uiterste noodtoestand die er zou heersen, Ezechiël zei menselijke uitwerpselen als brandstof te gebruiken, werd hij als de zoon van een priester met afschuw vervuld. De gedachte was weerzinwekkend en daarom stond Jehovah hem toe rundermest te gebruiken. Evenals Ezechiël hierover met afgrijzen vervuld was, zouden de joden met afgrijzen vervuld zijn over de toestanden die zij tijdens het beleg van Jeruzalem door de Babyloniërs zouden meemaken. Jehovah zei:
„Mensenzoon, zie, ik breek de staven waaromheen ringvormige broden gestoken zijn, in Jeruzalem, en zij zullen brood moeten eten naar het gewicht en met angstige bezorgdheid, en naar de maat en vol huivering zullen zij zelfs water drinken, opdat zij aan brood en water gebrek hebben en zij elkaar ontzet aankijken en wegrotten in hun dwaling.” — Ezech. 4:16, 17.
Wat zou er gebeuren met degenen die de hongersnood en de pestilentie overleefden? Om dit aan te tonen, werd Ezechiël gezegd zijn haar en zijn baard af te scheren en het haar in drie delen af te wegen. Een derde deel moest verbrand worden, een ander deel moest met het zwaard worden geslagen en het laatste deel moest in de wind worden verstrooid. — Ezech. 5:1-4.
Het derde deel dat midden in de stad verbrand moest worden, stelde degenen voor die van honger en door de pestilentie zouden sterven. — Ezech. 5:12.
Het derde deel van het haar dat met het zwaard werd geslagen, beeldde het deel van de mensen af dat niet als gevolg van pestilentie zou sterven, maar door het oorlogszwaard zou worden gedood.
Het laatste deel symboliseerde degenen die de val van Jeruzalem overleefden en onder de heidense natiën verstrooid zouden worden zoals het haar in de wind. Zij werden niet voor een vredig leven in ballingschap verstrooid, maar, zoals Jehovah zei: „Een zwaard zal ik achter hen trekken.” — Ezech. 5:2.
Ezechiël moest kennelijk een gedeelte van het laatste derde deel van zijn haar nemen en op twee manieren gebruiken. God gebood hem: „En gij moet daarvan weinige in getal nemen en ze in uw slippen wikkelen. En andere ervan zult gij nemen en gij moet ze midden in het vuur werpen en ze in het vuur tot as verbranden.” — Ezech. 5:3, 4.
Dank zij Gods onverdiende goedheid was de situatie derhalve niet voor alle inwoners van Jeruzalem volkomen hopeloos. De weinige haren die in Ezechiëls slippen werden gewikkeld beeldden een overblijfsel af uit degenen die waren gevangen genomen. Dezen zouden ook in ballingschap gaan, doch zij (of hun nakomelingen) zouden uit de verstrooiing terugkeren om, nadat het land Juda zeventig jaar lang woest en verlaten had gelegen, een gereinigde aanbidding van Jehovah op te nemen.
Voor de ballingen in het algemeen zou het echter een zeer moeilijke en droevige ervaring zijn. Het verterende vuur van Jehovah’s toorn zou tegen hen zijn, want God zei ten aanzien van degenen die werden afgebeeld door de haren uit het laatste derde deel dat in het vuur geworpen zou worden: „Van één zal een vuur uitgaan naar het gehele huis van Israël.” Evenals mensenhaar, zouden zij zeer brandbaar zijn en niet Jehovah’s bescherming genieten. — Ezech. 5:4.
DE CHRISTENHEID ZAL GEEN BETERE TIJDEN BELEVEN
Zullen zulke verschrikkelijke dingen de christenheid overkomen? Welnu, wij zien reeds dat kerken en seminaries en andere instellingen die er nauw mee verbonden zijn, door gebrek aan geldelijke bijdragen en steun noodlijdend zijn en worden gesloten. Dit komt doordat de geestelijken de mensen niet met het ware geestelijke voedsel uit Gods Woord hebben gevoed. Velen hebben nooit de bijbel gelezen en steeds meer mensen verliezen alle geloof erin en zelfs in God. Evenals Israël is „het gehele hoofd . . . in een zieke toestand, en het gehele hart . . . zwak” (Jes. 1:5). Degenen die nu geen moeite doen om dit te onderkennen, zullen bemerken dat het te laat is wanneer de dagen van de christenheid ten einde zijn. Alle tekenen wijzen erop dat deze tijd gevaarlijk dichtbij is.
Evenals Jeruzalem aan de ongebreidelde woede van de Babylonische legers werd overgeleverd, zal ook de christenheid er niet aan ontkomen door van afkeer vervulde wereldse elementen te worden vernietigd. God zal haar er niet door heen halen want hij zelf leidt haar terechtstelling. Mochten er medestanders van de christenheid zijn die de vernietiging van de valse religie in de „grote verdrukking” overleven, dan zal hun geen betere, langdurige toekomst beschoren zijn. In het laatste gedeelte van de „grote verdrukking”, de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” in de wereldsituatie die Har–mágedon wordt genoemd, zullen zij alleen maar het vuur van Jehovah’s toorn en zijn symbolische „zwaard” van gerechtelijke oordeelsvoltrekking ondervinden. — Openb. 16:14-16; 19:11-21.
Wat voor nut heeft het al deze dingen te beschouwen? Het is van het grootste nut voor u. Er bestaat namelijk een manier om aan de terechtstelling van de christenheid te ontkomen. Herinner u de weinige haren die Ezechiël in zijn slippen wikkelde. Voor degenen die met de kerken der christenheid zijn verbonden, is het nog niet te laat om te luisteren naar de waarschuwing die Jehovah’s christelijke getuigen thans geven en de plaats van bescherming tegen zijn brandende toorn te zoeken waarin hij liefdevol heeft voorzien. Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat er zulk een schuilplaats is?
Wij kunnen er zeker van zijn omdat God zijn voornemen heeft bekendgemaakt een „nieuwe aarde”, een rechtvaardige menselijke samenleving hier op aarde, te stichten. Hij is niet van plan een religieus vacuüm achter te laten. Integendeel, de reden waarom hij valse religie vernietigt, is juist om de reine aanbidding onbetwist op aarde te laten zegevieren — Gen. 1:28; 2 Petr. 3:13.
De mensen die de „grote verdrukking” overleven, zullen daarom degenen zijn die zich niet langer door de huichelachtige, leugenachtige beweringen van religieuze geestelijken laten misleiden en bedriegen. Het moeten ook mensen zijn die bezorgd zijn om wat er gebeurt, niet alleen met henzelf, maar ook met anderen. Zij moeten denken en redeneren. Zij moeten beseffen dat er WAARHEID op aarde is en dat Jehovah de God van waarheid is. Zij moeten, evenals enkelen in het oude Jeruzalem, inzien dat de noodzaak ’de zaken recht te zetten’ met Jehovah ten einde niet door het terechtstellingszwaard „opgegeten” te worden, een kwestie van leven of dood is. — Jes. 1:18-20; vergelijk Johannes 8:32.
Aangezien de dagen van de christenheid snel ten einde lopen, betekent dit dat allen die wensen te leven onmiddellijk positieve en beslissende stappen moeten doen. De komende „grote verdrukking” zal voor niemand gemakkelijk zijn, want, zoals de apostel Petrus schreef: „Indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, waar zal dan de goddeloze en de zondaar verschijnen?” Hij zei echter ook: „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden.” — 1 Petr. 4:18; 2 Petr. 2:9; Matth. 24:21, 22.
[Voetnoten]
a Zie het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt, hoofdstuk 10, uitgegeven door Watch Tower Bible and Tract Society, Brooklyn, New York.