„Uw wil geschiede op aarde” — Deel 12
In hoofdstuk 4 van „Uw wil geschiede op aarde” hebben wij gezien hoe Gods Koninkrijk door het koninkrijk van koning-priester Melchizedek van de stad Salem uit de oudheid en dat van de koningen David en Salomo, die in dezelfde stad, welke alleen was uitgebreid en nu Jeruzalem heette, op „Jehovah’s troon” regeerden, werd voorschaduwd. In 607 v. Chr. werd deze voor Jehovah gebouwde heilige stad met haar tempel door koning Nebukadnezar van Babylon verwoest. Hoe lang zou Jehovah’s koninkrijk over de aarde inactief blijven, zoals door zijn omvergeworpen voorbeeldige koninkrijk te Jeruzalem werd voorgesteld? Volgens Nebukadnezars droom over een grote boom welke later door Jehovah’s profeet Daniël werd verklaard, zoals in hoofdstuk 4 van het boek Daniël staat opgetekend, zou Jehovah’s koninkrijk gedurende een periode van „zeven tijden” waarin de heidenen oppermachtig zouden zijn en de aarde zouden beheersen, ten opzichte van de aarde inactief blijven. Deze „zeven tijden” welke 2520 jaren duurden, begonnen in 607 v. Chr. bij de vernietiging van Jeruzalem en haar gebied Juda en eindigden in het door de geschiedenis gekenmerkte jaar 1914 (n. Chr.). Volgens de droom van de grote boom, zoals die door Daniël aan Nebukadnezar werd verklaard, zou er toen iets gebeuren wat van universeel belang was. Wat dan wel?
42. Waarom zou dit alles betekenen dat Gods herstelde koninkrijk in 1914 (n. Chr.) de heerschappij moest overnemen, en wat zou hierdoor met betrekking tot God worden getoond?
42 Wat had dit alles aan het einde van de „zeven tijden” in de herfst van het jaar 1914 (n. Chr.) te betekenen met betrekking tot de wereldheerschappij? Niets minder groots en wonderbaarlijks dan dat het herstelde koninkrijk van God de heerschappij diende over te nemen omdat toen de „tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher” waren aangebroken (Hand. 3:21). Het begin van de „bestemde tijden der natiën” werd door de verwoesting van het voorbeeldige koninkrijk van God in Juda en door het vertreden van zijn hoofdstad Jeruzalem door de heidense natiën gekenmerkt. Het einde van die „zeven tijden” van 2520 jaar moest worden gekenmerkt doordat deze verwoesting van het koninkrijk ophield en zijn symbolische hoofdstad niet langer werd vertreden. Hoe zou dit geschieden? Doordat Gods koninkrijk overeenkomstig het met David gesloten koninkrijksverbond wederom opgericht zou worden, zonder dat de wereldse natiën bij machte zouden zijn het te vertreden. Ten einde te tonen dat Jehovah, de Allerhoogste God, de macht over het koningschap der mensen heeft, moet hij het koninkrijk vervolgens geven aan wie Hij wil. Hij moet de laagste onder de mensen daarover aanstellen. — Dan. 4:17, SV.
43. In welk opzicht was degene aan wie Jehovah het koninkrijk gaf, de „laagste onder de mensen”?
43 Dit betekent dat Hij het aan de gezalfde Zoon van David, Jezus Christus, moest geven, die als de laagste onder de mensen werd beschouwd, ja, zo laag zelfs dat hij ten onrechte een heiligschenner, lasteraar, opruier, wijnzuiper en veelvraat werd genoemd en gelijk een misdadige slaaf aan een martelpaal werd genageld. Hij vernederde zich door van de hemel naar de aarde af te dalen, zich van zijn hemelse macht en heerlijkheid te ontdoen, de gedaante van een slaaf aan te nemen en in de gelijkenis van mensen te verschijnen. Op aarde nam hij Gods juk op zich en nodigde anderen uit op hun beurt zijn juk te dragen, want, zo zei hij: „Ik ben zachtmoedig en nederig van hart.” Vervolgens „heeft hij zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal.” — Fil. 2:5-8.
44. Wat moest Jehovah wegens zulk een in het oog vallende nederigheid, volgens de bepalingen van het Koninkrijksverbond ten aanzien van Jezus doen, en welke gebeurtenis komt thans naderbij?
44 Wegens zulk een nederigheid moest God Jezus hoog verheffen, hoger nog dan koning David, die op de aardse berg Zion regeerde. De Allerhoogste God moest hem tot Davids „Heer” verhogen door deze gezalfde Zoon van David aan Zijn rechterhand, naast zichzelf in het universum, te doen zitten. Het herstelde koninkrijk Gods over de mensheid moest daarom in de hemel, als het ware op een hemelse berg Zion en niet op de aardse berg Zion in het Midden-Oosten, worden opgericht. Vervolgens moest Jehovah God de roede van de sterkte van zijn gezalfde Koning uit dit hemelse Zion zenden en hem gebieden: „Heers temidden van uw vijanden” (Ps. 110:1, 2; Openb. 14:1). Dan moet Jezus Christus er op last van Jehovah toe overgaan die „oorspronkelijke slang”, Satan, in de kop te vermorzelen. Die gebeurtenis komt naderbij. Dit koninkrijk van Davids Zoon moet de Allerhoogste God evenals Nebukadnezar na zijn herstel, zegenen. Alle mensen van goede wil moeten erdoor gezegend worden.
HOOFDSTUK 5
DE OPMARS VAN WERELDMACHTEN
1. Welke opmars begon er in 607 v. Chr., en hoe weten wij dat Jehovah God zowel de opmars als zij die erin meeliepen, had voorzien?
GEDURENDE het verstrijken van de 2520 jaren der „bestemde tijden der natiën” hebben zowel mensen als engelen de opmars van wereldmachten, die op aarde als het ware in een grootse optocht aan het oog zijn voorbijgetrokken, kunnen gadeslaan. Hoewel de opmars in 607 v. Chr., toen de 2520 jaar begonnen te tellen, begon, had de alwijze Koning des hemels, Jehovah God, de opmars en de opeenvolgende wereldmachten in de volgorde waarin ze aan de optocht zouden deelnemen, reeds lang voor die tijd voorzien. Als een indrukwekkend bewijs van zijn onfeilbare vooruitziende blik voorzei hij niet alleen de opmars maar ook wie erin zouden meelopen, terwijl hij zelfs hun naam en andere kenmerkende eigenschappen van hen bekendmaakte opdat wij hen zouden kunnen identificeren. Op wonderbaarlijke wijze heeft hij de geschiedenis omtrent hen lang voor de tijd laten optekenen. Zijn heilig Woord, de bijbel, bevat dan ook veel van tevoren geschreven geschiedenis, geschiedenis die thans op verbazingwekkende wijze door de latere door mensen opgetekende geschiedenissen betreffende gebeurtenissen uit het verleden, wordt bekrachtigd.
2. Alleen van welk standpunt uit bezien, kunnen wij begrijpen wat er sedert 1914 n. Chr. is gebeurd, en wat staat ons daarom in de naaste toekomst te wachten?
2 Wat er sedert het einde van de „bestemde tijden der natiën” in de herfst van 1914 (n. Chr.) op aarde is gebeurd, kunnen wij alleen begrijpen en naar waarde schatten wanneer wij het vanuit het standpunt van Jehovah’s profetische Woord bezien. De lange opmars der wereldmachten nadert zijn einde. Dat ons in de naaste toekomst wereldschokkende gebeurtenissen staan te wachten, wordt ons door middel van Jehovah’s tevoren opgetekende geschiedenis duidelijk verzekerd.
3. Wanneer begon de opmars der wereldmachten met Babylon, en door welke gedragslijn van de zijde van Babylon?
3 De opmars gedurende de „bestemde tijden der natiën” begon met Babylon. Babylon was reeds lang voordien, ongeveer 2239 jaar voor de christelijke jaartelling, door Nimrod, de achterkleinzoon van Noach, in de vallei van Mesopotamië gesticht. Voordat ze een wereldmacht werd die iets met de getuigen van Jehovah God had uit te staan, werd ze echter door twee andere wereldmachten, respectievelijk Egypte en Assyrië, voorafgegaan. Alleen door deze mededingers naar de wereldheerschappij te onderwerpen en vervolgens het koninkrijk van Jehovah’s volk met Jeruzalem uit de oudheid als hoofdstad te verwoesten, werd Babylon een wereldmacht, de derde wereldmacht waarvan in de bijbelse geschiedenis melding wordt gemaakt. Assyrië had Egypte veroverd en zelfs getracht te verhinderen dat Babylon aan de macht zou komen door de stad te vernietigen. Babylon werd echter herbouwd, waarna ze ernaar streefde de overheersende macht te krijgen. Omstreeks 633 v. Chr. verwoestte ze de Assyrische hoofdstad Ninevé, en in de dagen van koning Nebukadnezar, die Jeruzalem en haar voor Jehovah God opgerichte heiligdom te gronde richtte, bereikte ze het toppunt van haar macht.
4, 5. (a) Bij monde van wie in het bijzonder heeft Jehovah de marsroute voorzegd? (b) Met welk jaar van de regering van koning Jojakim begint het boek Daniël?
4 Jehovah God heeft in het bijzonder bij monde van zijn profeet Daniël de marsroute welke de wereldmachten zouden volgen, voorzegd. Het bericht hierover staat in het profetische boek Daniël opgetekend. Dertien jaar voordat Jeruzalem en haar tempel werden verwoest, trok Nebukadnezar tegen Jeruzalem op, waarna hij koning Jojakim van Juda ertoe dwong een eed van getrouwheid aan hem als opperheer af te leggen. Dit gebeurde nadat Jojakim acht jaar op de „troon van Jehovah” te Jeruzalem had geregeerd. Als dienstknecht van Nebukadnezar bleef hij echter slechts drie jaar regeren (2 Kon. 24:1). In dit derde en laatste jaar van zijn regering als onderworpene aan Babylon verbrak Jojakim zijn eed en kwam hij in opstand.
5 In dit laatste jaar van Jojakims opstand begint het boek Daniël zijn historische verslag met de volgende woorden: „In het derde jaar der regering van Jojakim, den koning van Juda, kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, naar Jeruzalem en belegerde het; en de HERE [Jehovah]a gaf Jojakim, den koning van Juda, in zijn macht, benevens een deel van het gerei van het huis Gods” (Dan. 1:1, 2). De opstandige Jojakim ging de koning van Babylon niet tegemoet om zich over te geven. Hij stierf binnen Jeruzalem, precies zoals Jehovah had voorzegd. — Jer. 22:18, 19.
6. (a) Hoe bleef de wettige geslachtslijn van koning David overeenkomstig het koninkrijksverbond via koning Jojachin bewaard? (b) Wanneer en hoe werden Daniël en drie intieme metgezellen naar Babylon gevoerd?
6 Zijn zoon Jojachin (of Jechonia) volgde hem op de „troon van Jehovah” in Jeruzalem, waartegen koning Nebukadnezar was opgerukt, op. Jojakims lichaam werd buiten de poorten van Jeruzalem gesleept, waar hij dood werd neergeworpen en zonder dat iemand rouw over hem bedreef, werd begraven. Zijn zoon Jojachin ging echter na slechts drie maanden geregeerd te hebben, de belegeraar Nebukadnezar in levende lijve tegemoet. In overeenstemming met Jehovah’s voornemen spaarde Nebukadnezar het leven van de achttienjarige Jojachin en nam hij hem met zijn huisgezin en bestuursambtenaren mee naar Babylon. In dit land kreeg Jojachin nakomelingen zodat de wettige geslachtslijn overeenkomstig het verbond dat Jehovah met koning David voor het eeuwige koninkrijk had gesloten, bewaard bleef (2 Kon. 25:27-30; Matth. 1:11-17). Wat de vaten van Jehovah’s heiligdom te Jeruzalem betreft, Nebukadnezar „bracht ze naar het land Sinear, in den tempel van zijn god; het gerei bracht hij in de schatkamer van zijn god”. Nebukadnezar maakte Jojachins oom, Zedekia, koning in diens plaats, maar bracht andere leden van de koninklijke familie en van de adelstand naar Babylon. Hiertoe behoorden ook de jongeling Daniël met zijn drie intieme metgezellen, Hananja, Misaël en Azarja van de stam Juda. Dit gebeurde elf jaar voordat Jeruzalem en haar heiligdom werden verwoest, of in 618 v. Chr. — Dan. 1:2-7.
7. (a) Wat werd Daniël in Babylon? (b) Hoe kwam het dat geen van de kinderen van koning Zedekia op de troon van Jeruzalem kwam te zitten?
7 Toen Daniël en zijn drie metgezellen in Babylon een speciale opleiding ontvingen, bleken zij wijzer dan de beroepsgeleerden van Babylon te zijn. Daniël werd er Jehovah’s profeet, in welke hoedanigheid hij tot het derde jaar van de regering van koning Kores van Perzië bleef dienen (Dan. 1:8-21; 10:1). Ondertussen verbrak koning Zedekia de eed van getrouwheid die hij in Jehovah’s naam had gezworen en begon hij tegen Nebukadnezar in opstand te komen (Ezech. 17:13-21). Derhalve trok de koning van Babylon in het negende jaar van de regering van deze opstandeling voor de derde maal tegen Jeruzalem op. Nadat de door hongersnood getroffen stad het ongeveer achttien maanden onder het beleg had uitgehouden, sloegen de Babylonische legers een bres in haar muren. Koning Zedekia ontvluchtte uit de ten ondergang gedoemde stad maar werd door een vijandelijke krijgsmacht achterhaald. Koning Nebukadnezar liet Zedekia’s zonen voor zijn ogen doden en stak hem vervolgens de ogen uit waarna hij hem blind in ketenen naar Babylon bracht om daar te sterven. Dit geschiedde in het elfde jaar van zijn regering, of in 607 v. Chr. Geen van de kinderen van Zedekia noch van zijn neef, de voormalige koning Jojachin (Chonja of Jechonia), heeft ooit als regeerder in Juda op de troon van David gezeten. — Jer. 22:24-30.
8. Hoe geraakten het land Juda en Jeruzalem woest zonder mens of huisdier, en wanneer begonnen de „zeven tijden” te tellen?
8 In de volgende of vijfde maand (Ab) verbrandden de Babylonische legers het heiligdom van Jehovah en maakten zij de stad Jeruzalem met de grond gelijk. De heilige ark van Jehovah’s verbond kon worden gespaard, maar alle overige heilige voorwerpen van de tempel namen zij hetzij heel of in gebroken toestand mee naar Babylon terug. Twee maanden later, in de zevende maand (Ethanim), vluchtten de armen die in het land waren achtergelaten zuidwaarts naar Egypte, zodat het land Juda en Jeruzalem woest, zonder mens of huisdier, kwamen te liggen. Toen begonnen niet alleen de zeventig jaren van verwoesting van het land, maar tevens de „zeven tijden” of de „bestemde tijden der natiën” waarin het verwoeste Jeruzalem vertreden zou worden. — 2 Kon. 25:22-26.
NEBUKADNEZARS DROOM VAN HET BEELD
9. (a) Wanneer begon Nebukadnezar als zichtbare wereldheerser te regeren? (b) Wanneer had hij zijn eerste profetische droom, en wie bleken niet bij machte te zijn hem de droom uit te leggen?
9 Nu het voorbeeldige koninkrijk van Jehovah God was verwoest en twee van zijn gezalfde koningen als gevangenen in Babylon vertoefden, begon koning Nebukadnezar in de ware zin des woords als zichtbare wereldheerser, als hoofd van de derde wereldmacht in de bijbelse geschiedenis, zonder inmenging van Jehovah, de God van Israël, te regeren. Met Nebukadnezar begonnen derhalve in de herfst van het jaar 607 v. Chr. de „zeven tijden”, die 2520 jaar moesten duren voordat de rechtmatige regering over de mensheid door de Allerhoogste God opgericht zou worden. Van deze indrukwekkende gebeurtenis stelde Jehovah God de koning van Babylon in het tweede jaar van diens regering als wereldheerser, of in 606-605 v. Chr., door middel van een droom in kennis die de koning zich bij het ontwaken niet meer kon herinneren, hoewel de verschrikking van de vergeten droom hem niet losliet. Hij liet de geleerden, de bezweerders, de tovenaars en de onderlegde Chaldeeën — allen dienstknechten van Satan de Duivel, de „god van deze wereld” — bij zich roepen om de droom uit te leggen. Zij wilden echter eerst weten hoe de droom luidde. Omdat de koning hun dit niet kon vertellen, ontstak hij in woede en vaardigde een bevel uit dat alle wijze mannen van Babylon ter dood gebracht moesten worden. Daniël en zijn drie metgezellen waren hier eveneens bij inbegrepen. — Dan. 2:1-13.
10. Hoe kwam Daniël de droom en zijn uitlegging te weten, en met welke woorden zegende hij Jehovah God?
10 Toen Daniël tegenover de scherprechter kwam te staan, vroeg hij hem of hij de koning mocht spreken, die hij vervolgens om uitstel van de voltrekking van het vonnis verzocht opdat hij de droom zou kunnen vernemen en de koning de uitlegging ervan te kennen zou kunnen geven. Hierna verenigden Daniël en zijn drie metgezellen zich in gebed tot Jehovah God. Hun gebed werd verhoord en de voor de gehele wereld van belang zijnde verborgenheid werd Daniël in een nachtgezicht onthuld. Dankbaar zegende Daniël Jehovah, zeggende: „Geprezen zij de naam Gods van eeuwigheid tot eeuwigheid, want Hem behoort de wijsheid en de kracht! Hij toch verandert tijden en stonden, Hij zet koningen af en stelt koningen aan, Hij verleent wijsheid aan wijzen en kennis aan hen die inzicht hebben, Hij openbaart ondoorgrondelijke en verborgen dingen. Hij weet wat in het duister is, en het licht woont bij Hem” (Dan. 2:12-22). Laten wij nu tot de bespreking van de grote verborgenheid overgaan!
11. Hoe schreef Daniël voor het aangezicht van de koning de eer aan Jehovah toe, en waarom is dat wat hij vervolgens zei, voor ons van het grootste belang?
11 Tot redding van alle wijze mannen van Babylon werd Daniël voor de koning geleid. Wat hij zei, is voor ons in deze tijd van het grootste belang, want zijn woorden luidden aldus: „Er is een God in den hemel, die verborgenheden openbaart; Hij heeft den koning Nebukadnezar bekend gemaakt wat in toekomende dagen geschieden zal. . . . bij u, o koning, rezen, terwijl gij op uw legerstede laagt, gedachten op over wat er na dezen geschieden zou, en Hij die verborgenheden openbaart, heeft u bekend gemaakt wat er geschieden zal” (Dan. 2:27-29). Wij leven in de dringende tijden waarop de vervulling van Nebukadnezars droom betrekking heeft!
12. Hoe luidde de droom die Daniël de koning weer voor de geest bracht?
12 Alvorens Daniël ertoe overging de koning diens vergeten droom weer voor de geest te brengen, gaf hij dus eerst te kennen dat hij uit zichzelf geen wijsheid bezat. De droom nu luidde aldus: „Gij, o koning, hadt een gezicht, en zie, er was een groot beeld! Dit beeld was hoog, en de glans ervan was buitengewoon; het stond vóór u, en de aanblik ervan was schrikwekkend. Het hoofd van dat beeld was van gedegen goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van koper, zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer deels van leem. Terwijl gij bleeft toezien, raakte, zonder toedoen van mensenhanden, een steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde; toen werden tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud verbrijzeld, en zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in den zomer, en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was; maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een groten berg, die de gehele aarde vulde” (Dan. 2:31-35). Verbaasd herkende de koning van Babylon de beschrijving, maar wat had het allemaal te betekenen?
13. Wie was volgens Daniëls uitlegging het hoofd van goud, en waarom?
13 „Dit is de droom, en de uitlegging daarvan zullen wij den koning zeggen”, aldus Daniël, die zowel voor zichzelf als voor zijn drie metgezellen die tezamen met hem hadden gebeden, sprak. „Gij, o koning, koning der koningen, wien de God des hemels het koningschap, macht, sterkte en eer geschonken heeft, ja, in wiens hand Hij de mensenkinderen, waar zij ook wonen, de dieren des velds en het gevogelte des hemels heeft gegeven, en dien Hij tot heerser over die alle heeft gemaakt — gij zijt dat gouden hoofd.” — Dan. 2:36-38.
14. Wat zouden, indien Nebukadnezar als het symbolische gouden hoofd een onzichtbare regeerder voorstelde, de metalen delen van het lichaam afbeelden, en in hoeverre zou dit een profetisch beeld zijn?
14 Betekende dit dat Nebukadnezar persoonlijk het hoofd was? Of sprak de uitlegger Daniël via Nebukadnezar eigenlijk tot iemand anders, het werkelijke gouden hoofd, een onzichtbare regeerder die door de koning van Babylon werd voorgesteld? En was het metalen lichaam onder het gouden hoofd een afbeelding van de uit verschillende trappen bestaande organisatie onder dat mysterieuze hoofd dat zich achter de schermen bevond, of zelfs van zulk een trapsgewijs ingedeelde organisatie onder Nebukadnezar zelf? Zo ja, bestond dat beeld dan al helemaal, behalve, laten wij zeggen, een gedeelte van de ijzeren benen en de voeten van ijzer en leem? Wanneer dit het geval was, dan was dit in de droom geziene beeld hoofdzakelijk een op die tijd betrekking hebbende afbeelding van iets wat reeds bestond, en was het op een gedeelte van de ijzeren benen en de voeten na, niet profetisch. Wanneer Nebukadnezar als het gouden hoofd bovendien een afbeelding vormde van een onzichtbare persoonlijkheid die zich achter de schermen bevond, moeten de zilveren borst en armen het hoogste deel van de organisatie onder dat onzichtbare hoofd hebben afgebeeld; de buik en lendenen van koper moeten dan het daaronder komende deel van de organisatie hebben voorgesteld terwijl de benen van ijzer en de voeten deels van ijzer en deels van leem dan een afbeelding moeten hebben gevormd van het laagste deel of de laagste delen van de organisatie, welk laagste ijzeren deel dan op zijn minst al gedeeltelijk tot ontwikkeling was gekomen. Wat zou hierdoor dan te kennen worden gegeven?
15. Wat zouden, aangezien het gouden hoofd van dat standpunt uit bezien een afbeelding van Nebukadnezar zou zijn, de andere metalen delen van het beeld afbeelden?
15 Wanneer Nebukadnezar van dat standpunt uit bezien als zichtbare koning der koningen door het gouden hoofd werd afgebeeld, zou het metalen lichaam onder dat gouden hoofd een afbeelding van de zichtbare organisatie onder Nebukadnezar zijn, een organisatie die reeds bestond en op zijn minst voor het grootste gedeelte werkzaam was. Dan zouden de zilveren borst en armen onder het gouden hoofd een afbeelding van het deel der regeringsorganisatie vormen dat onmiddellijk onder Nebukadnezar zelf stond, terwijl de koperen buik en lendenen het deel der regeringsorganisatie zouden afbeelden dat ondergeschikt aan het zilveren deel daarboven was en niet rechtstreeks in contact met het regeringshoofd, Nebukadnezar, stond en de benen van ijzer en de voeten deels van ijzer en deels van leem het laagste deel of de delen der regeringsorganisatie die het verst van het regeringshoofd zijn verwijderd, zouden afbeelden. Wat zou dit echter betekenen?
16. Hoe zouden Daniël en zijn drie metgezellen in dit geval echter bij het beeld zijn betrokken, en welk deel van een onzichtbare organisatie zouden zij aldus zichtbaar vertegenwoordigen?
16 Dit zou betekenen dat Daniël en zijn drie metgezellen met waarschijnlijk nog enkele andere Babylonische bestuursleden, door de zilveren borst en armen werden afgebeeld. Hoe dat zo? Omdat onmiddellijk nadat Daniël de juiste betekenis van de droom had verklaard, „de koning Daniël [verhief] en . . . hem vele, grote geschenken [schonk]; ja hij maakte hem tot heerser over het gehele gewest Babel en tot opperhoofd over alle wijzen van Babel. Op Daniëls verzoek droeg de koning het bestuur van het gewest Babel op aan Sadrach, Mesach en Abednego, terwijl Daniël aan het hof des konings bleef” (Dan. 2:48, 49). Ten gevolge hiervan werden Daniël en zijn drie joodse metgezellen door de zilveren borst en armen van het beeld dat tot de vernietiging was gedoemd, afgebeeld. In feite waren zij eveneens de zichtbare vertegenwoordigers van het hoogste zilveren deel in de machtige organisatie onder de onzichtbare regerende macht die door Nebukadnezar, het gouden hoofd, werd afgebeeld. Dit zou niet het juiste begrip of de juiste verklaring van de betekenis van het metalen beeld kunnen zijn, gezien Daniël en zijn drie metgezellen geen deel uitmaken van een organisatie die ertoe gedoemd is de vernietiging te ondergaan waarvan in de droom melding werd gemaakt.
(Wordt vervolgd)
Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortgekomen uit den wil van een mens, maar, door den heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken. — 2 Petr. 1:20, 21.
[Voetnoten]
a Dit is een van de 134 plaatsen waar de joodse afschrijvers of sóferim de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst naar hun zeggen hebben veranderd zodat er nu Adonai („de Here”) in plaats van Yehowah of Yahweh („Jehovah”) staat.