Babylon, de gouden stad
Wat ziet de toerist daar thans?
ONGEVEER tachtig kilometer ten zuiden van Bagdad, in Irak, stopt de trein welke Bagdad en Basra met elkaar verbindt. Enkele toeristen stappen uit. Langs de spoorlijn staat op een houten bordje slechts: „Halte Babylon. De treinen stoppen hier om passagiers mee te nemen.” Dat is het eerste wat de toerist van Babylon ziet, dat er in de plaats welke eens de glorie der antieke wereld, de „gouden stad” was, thans zelfs niet eens een station is, maar slechts een halte.
Babylon werd nog bij Noachs leven gebouwd. Nimrod, die „machtige jager in strijd met Jehovah,” legde haar fundament, bouwde daarop de voornaamste zetel van zijn koninkrijk en wilde ze tot de hoofdstad der wereld maken. Als de hoofdstad van een wereldmacht werd Babylon echter pas vele eeuwen later, tegen het einde van de zevende eeuw v. Chr., de hoofdstad der wereld. Gedurende de meer dan veertigjarige regering van koning Nebukadnezar bereikte Babylon het toppunt van zijn glorie en was „het sieraad der koninkrijken,” „de roem der gehele aarde.” — Gen. 10:9; Jes. 13:19; Jer. 51:41, NBG.
HAAR ONNEEMBAARHEID EN PRACHT
Door haar vierkante vorm leek Babylon op een schaakbord met gigantische vierkante vakken. De prachtig aangelegde hoofdstraten kruisten elkaar haaks. De Eufraat verdeelde de stad in tweeën en gaf ook water aan de buiten de stadsmuren gelegen diepe, brede vestinggracht.
Wat een kolossale muren had Babylon! De geschiedschrijver Herodotus, die Babylon in de vijfde eeuw v. Chr. bezocht, berichtte dat ze wel 90 meter hoog en tweeëntwintig à vijfentwintig meter dik waren! Het was een muur die 88 kilometer lang was, vierentwintig kilometer aan elke kant. Op de top er van bevonden zich 250 torens waarin wachtposten voor de soldaten. De vijanden konden er geen tunnel onderdoor graven want de muur ging meer dan tien meter diep de grond in. Nebukadnezar ging er danig prat op, zoals uit een inscriptie blijkt: „Ik heb een grote muur van kalk en steen gemaakt, die evenals een berg onbeweeglijk is. De fundamenten er van op de boezem der onderwereld heb ik in de diepte geplaatst en zijn top bergenhoog verheven.”
Om de stad gemakkelijk in en uit te kunnen gaan, waren er honderd bronzen poorten aangebracht, vijfentwintig aan elke zijde. Iedere poort kon gesloten worden door twee zwaar metalen deuren, die op in de muur gebouwde bronzen posten ronddraaiden. Langs beide oevers van de rivier liep een doorlopende kade welke door een geweldig grote muur van de stad werd gescheiden. Deze muur werd door vijfentwintig poorten onderbroken en van elke poort voerde een pad schuins naar de waterkant. Door veerboten kon men voortdurend naar de overkant komen, waar straten op het water uitkwamen. Eén straat leidde echter naar een boogbrug en een andere naar een tunnel onder de rivierbedding.
De koning spaarde geld noch krachten om van Babylon de luisterrijkste stad ter wereld te maken. De gouden tempels en paleizen flonkerden in de zon. Babylon was waarlijk ’groot van schatten.’ — Jer. 51:13, NBG.
Des konings trots en vreugde was zijn paleis. Dit vierkante gebouw was omgeven met drievoudige bolwerken, waarvan het buitenste zich tot bijna elf kilometer uitstrekte. De stenen binnenmuren waren met een glazuurlaag bedekt, waarop een uitgestrekte rij dieren stond afgebeeld. Nebukadnezar noemde zijn paleis „De bewondering der mensheid.”
Geen wonder dat de mensen het bewonderden! Binnen de muren van het koninklijke paleis trof men een van de zeven wonderen der antieke wereld aan — de hangende tuinen van Babylon. De koning bouwde deze verheven tuinen om zijn vrouw te behagen. De koningin, een Midianitische prinses, kwam uit een heuvelachtig land en zij verafschuwde het vlakke Babylonische land en smachtte naar de bergen van haar geboortestreek.
Daarom bouwde de koning over een oppervlakte van 1,6 ha bogen van tweeëntwintig tot 90 meter hoog. Hij overdekte deze gehele berg van metselwerk met voldoende aarde, zodat er zelfs de grootste bomen gekweekt konden worden. Bovenop de top bouwde de koning een reservoir dat door middel van een hydraulisch werktuig — dus al enkele eeuwen gebruikt voordat het door Archimedes werd uitgevonden — vanuit de Eufraat van water werd voorzien. Om te voorkomen dat het water tot het metselwerk zou doordringen, werden er tussen de aarde en de stutbogen daaronder stenen vloeren met bitumen en loden platen aangelegd. Deze terrastuin kwam boven de stadsmuren uit. Een overvloed van de prachtigste bloemen en struiken groeiden er aan de voeten van de woudreuzen; beekjes klaterden langs kunstmatig aangelegde rotsen. Hoe onvergelijkelijk mooi! Wat voor indruk moest dit wel niet maken op een bezoeker uit het buitenland! Vanaf een afstand leek het alsof het natuurlijk beboste berghellingen waren.
Via trappen kon men aan de buitenkant van de tuin de top bereiken. Koninklijke gezelschappen die zich wilden vermaken, konden hier een feestmaal nuttigen en het gehele panorama van Babylons glorie aan hun voeten overzien. Wanneer koning Nebukadnezar op het dak van zijn koninklijke paleis liep en dit alles bewonderde, glom hij van trots en zei: „Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een koninklijke woonstede door de sterkte mijner macht en tot eer mijner majesteit?” — Dan. 4:30, NBG.
DE BRON DER VALSE RELIGIE
Haar stichter, Nimrod, verhief zich tegen de ware God, Jehovah, waardoor hij Satan de Duivel ging aanbidden. De demonenreligie is in Babylon ontstaan. Men zwaaide valse, gouden goden lof toe. Op bijna elk groot vierkant plein stond een religieuze tempel met zeer veel gouden goden. Een der opvallendste van de meer dan vijftig tempels in Babylon was de grote tempeltoren van Mardoek of Bel, de nationale god. De pyramidale tempel met zijn acht trapsgewijs opklimmende vierkante verdiepingen — zoals moderne wolkenkrabbers — verhief zich tot een hoogte van 144 meter! Een wenteltrap leidde naar de top. Hier stond een twaalf meter hoog gouden beeld van de god Bel! Verder stonden er in de tempel nog twee andere kolossale gouden goden, een geweldig groot gouden altaar en twee gouden leeuwen. Niet voor niets werd Babylon „de gouden stad” genoemd.
Bijna alles en iedereen was met demonenreligie besmet. De beroemdste stadspoort, de Isjtarpoort, werd naar de vruchtbaarheidsgodin Isjtar genoemd, die ook wel met „koningin des hemels” en „moeder der goden” werd aangeduid. Door deze poort liep de beroemde processiestraat, waarin eens per jaar een kleurrijke optocht voorbijtrok van de heidense aanbidders met hun zilveren en gouden goden. Ze liep uit op de tempel van Isjtar. Niet dat er slechts in één tempel Isjtar-altaren stonden, want men trof ze overal aan en er waren op zijn minst 180 grote altaren aan haar gewijd. Vreemd genoeg kreeg deze „koningin des hemels” meer aandacht van de heidense aanbidders dan hun hoofdgod Bel.
Bovenop de tempels tuurden Chaldeeuwse astrologen naar de sterren. Deze demonenaanbidders verdeelden de hemelen in bepaalde afdelingen om de loop der planeten in elk van deze afdelingen na te gaan, in de ijdele hoop dat zij hierdoor konden waarzeggen en de toekomst konden voorspellen. De Babylonische astrologen waren dus de ontwerpers van de dierenriem. De hoedanigheden der Babylonische godheden waren van invloed op de keuze van het symbool voor de maand. Zo stelt de maagd, het zesde teken van de dierenriem, Isjtar voor, aan wie de zesde maand was gewijd.
Vanuit Nimrods goddeloze stad Babylon verbreidde de demonenreligie zich in allerlei vormen — magie, waarzeggerij, voorzegging, toverij, aanbidding van de koning, beeldenaanbidding, sekseaanbidding, dieraanbidding, enz. — tot de einden der aarde, zodat zelfs nu nog het merendeel der mensen er mee besmet is.
Zoals verwacht kan worden wanneer een valse religie de nationale religie is, waren de morele toestanden onuitsprekelijk verdorven. De antieke geschiedschrijver Quintus Curtius schreef over Babylon, dat „niets corrupter kon zijn dan haar zeden, en dat niets geschikter kon zijn om tot buitensporige genoegens aan te zetten en te verlokken. . . . De Babyloniërs gaven zich wel bijzonder over aan wijn en de genietingen van het dronken-zijn. Op hun feestgelagen legden de vrouwen in het begin nog enige mate van welvoeglijkheid aan de dag, maar langzamerhand nam dit af totdat zij ten slotte hun eerbaarheid volledig prijsgaven.”
De valse religie had daar wel in zeer grote mate toe bijgedragen. Er bestond in Babylon een ongekend gruwelijke religieuze wet. Ze deed een beroep op de laagste hartstochten en was de aanleiding dat Babylon een magnetische aantrekkingskracht bezat voor grote aantallen vreemdelingen. Herodotus vertelt hoe iedere inheemse vrouw verplicht was eens in haar leven de tempel van Mylitta te bezoeken, de maangodin welke het symbool van het vrouwelijke deel in de voortplantingshandeling was. Ze moest daar dan in de omgeving van de godin wachten en de omhelzingen van de eerste de beste vreemdeling die een zilverstuk in haar schoot wierp beantwoorden — prostitutie beoefenend in de naam van religie!
JEHOVAH BESLUIT BABYLON TE VERNIETIGEN
Is het daarom te verwonderen dat Babylons zonden zich helemaal tot aan de hemel opstapelden? Jehovah, de God des hemels, besloot Babylon te vernietigen. — Jer. 51:9, NBG.
Bijna 200 jaar voordat Babylon viel voor Kores de Pers, liet Jehovah zijn profeet Jesaja Babylons ondergang voorzeggen. — Jes. 47:9, 13, NBG.
Wie zou Jehovah gebruiken om Babylon te vernietigen? Hoe zou de onneembare stad kunnen vallen? Tevens voorzei Jehovah bijna 200 jaar voor Babylons val wie de stad zou innemen en hoe ze zou vallen: „Zo zegt de HERE [Jehovah] tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren vóór hem te openen, geen poorten blijven gesloten.” — Jes. 45:1, NBG.
Er zijn vele steden overwonnen en vernietigd die toch weer zijn herbouwd. Dit is met Babylon echter niet het geval geweest, zoals werd voorzegd! — Jes. 13:20, 21; 14:23; 13:19, NBG.
Vervolgens liet Jehovah ongeveer vijftig jaar voor Babylons val nogmaals bij monde van een andere profeet zijn besluit bekendmaken: „Ik spande u een strik en gij waart gevangen ook, Babel, voordat gij het wist.” Haar einde zou als een schokkende verrassing komen: „Plotseling is Babel gevallen.” Er zou een grote slachting onder haar soldaten worden aangericht: ’Zijn jonge mannen zullen op zijn pleinen vallen.’ „Babels helden houden op met strijden,” en „zij zijn tot vrouwen geworden.” Hoe zou het met Babylons grote muur gaan? Jehovah’s besluit dienaangaande luidde: „Babels brede muur zal tot den grond geslecht worden en zijn hoge poorten zullen met vuur verbrand worden.” — Jer. 50:24; 51:8; 50:30; 51:30, 58, NBG.
Enkele uren voor de val voorzei Jehovah wederom haar ondergang. Koning Belsazar zag het handschrift op de muur maar begreep het niet. Jehovah’s profeet Daniël heeft het hem toen verklaard. De vernietiging was op handen! — Dan. 5:28, NBG.
Diezelfde nacht viel Babylon nog zoals Jesaja ongeveer twee eeuwen voordien had voorzegd. De Babyloniërs hielden een groot religieus feest en de stad was dronken. Kores greep dit aan als de geschikte tijd om de loop van de Eufraat te wijzigen en haar water weg te leiden naar de kanalen en reusachtige grote reservoirs welke de Babyloniërs zelf hadden gemaakt. Het water in de rivier begon te zakken maar het verwekte geen geweeklaag. Uit Belsazars paleis, waar de koning ’een groten maaltijd had aangericht’ klonk lawaai (Dan. 5:1, NBG). Terwijl de bacchanalen in volle gang waren, snelden Kores’ soldaten over de nu bijna droge rivierbedding. Dan waren er echter toch nog de poorten der rivier? Tegen de gewoonte in had men de poorten opengelaten! Hoe stond het echter met de poorten welke vanaf de rivier toegang gaven tot de straten? Ook die waren tegen de gewoonte in opengelaten. De massieve deuren welke toegang gaven tot des konings paleis zouden echter toch stellig wel gesloten zijn. Neen, ook die stonden open. Een groep Perzische soldaten stormde het paleis binnen, snelde op de koning af en doodde hem; zijn lichaam viel op de grond, te midden van omvergegooide wijnglazen. Dronken Babyloniërs vluchtten in paniek naar alle kanten en werden gedood als waren het geen weerstand biedende vrouwen. Het was geen strijd, maar een moordpartij.
Aldus viel in 539 v. Chr. de onneembare stad Babylon in slechts één nacht en zonder dat er strijd werd gevoerd. Op een inscriptie staan Kores’ woorden: „Ik ben Kores, de koning der wereld. Zonder strijd te voeren zijn mijn legers Babylon binnengetreden.”
Babylon werd niet onmiddellijk een ruïne. Enige tijd later verwoestten de Perzen de grote tempeltoren waar Satan werd aanbeden onder de naam Bel. Nadat Alexander de Grote Medo-Perzië had overwonnen, was hij voornemens om Babylon tot de hoofdstad van zijn oosterse rijk te maken. Te dien einde zette Alexander 10.000 werklieden aan het werk om twee maanden lang het puin van de tot een ruïne geworden tempel van Bel weg te ruimen. Zijn plannen om te tempel te herbouwen en Babylon tot zijn glorie te herstellen, werden door zijn plotselinge dood verijdeld. Toen Alexander in Nebukadnezars paleis was gestorven, begon Babylon langzamerhand te vervallen.
Sedert de vroegste tijden hebben bezoekers van Babylon bericht dat de stad een verlaten ruïne was. Benjamin Tudela, een joodse reiziger uit de twaalfde eeuw, heeft slechts de ruïnes van Nebukadnezars paleis gevonden. Het ineengestorte paleis was volgens zijn zeggen „ontoegankelijk wegens de verscheidene en kwaadaardige soorten van slangen en schorpioenen die daar leefden.” Layard, de Engelse archeoloog, bezocht Babylon in de negentiende eeuw en bracht het volgende verslag uit: „Het terrein van Babylon is een naakte en afschuwelijke woestenij.”
WAT DE TOERIST THANS ZIET
In het begin van de twintigste eeuw zijn Duitse archeologen met systematische opgravingen te Babylon begonnen. Wat ziet de toerist er dan? Zijn oog ziet slechts grote bouwvallige hopen van vervallen gebouwen en paleizen. Er is nauwelijks een spoor van de grote muur te bespeuren. Een der vijvers lijkt meer op een moeras met groen water waarin kikvorsen kwaken. Uilen komen uit spleten te voorschijn vliegen, terwijl schorpioenen en jakhalzen de enige koeriers in Nebukadnezars paleis zijn. In plaats dat de toeristen geboeid worden door de schoonheid, hebben zij slechts het gevoel dat geen stad een vollediger ruïne zou kunnen zijn. Het Forum te Rome ziet er in vergelijking met Babylon nog geweldig goed uit.
De muren van de Isjtarpoort heeft men ontdekt. Daarbinnen bevinden zich geweldig grote gedenkstenen, wel negentig centimeter in het vierkant. Op elk dezer stenen staat de inscriptie: „Ik ben Nebukadnezar, de koning van Babylon. Ik heb de Babelstraat geplaveid met steenblokken voor de processie van de Heer Mardoek.” De blokken liggen daar nog steeds, net als liep Daniël er gisteren nog overheen.
Wanneer een toerist zo te midden van de ruïnes wat vertoeft, moet hij beslist even bij het verleden stilstaan: Hierheen bracht Nebukadnezar, nadat hij in 607 v. Chr. Jeruzalem had vernietigd, de gevangenen van Juda. Hier stroomt de Eufraat, die nog steeds door wilgen wordt vertroeteld en de psalm in gedachten roept: „Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij Sion gedachten. Aan de wilgen aldaar hingen wij onze citers” (Psalm 137:1, 2, NBG). Hier bleef Daniël, die zich niet door de pracht om hem heen liet verblinden, getrouw aan de God des hemels, Jehovah. Hier schreef de vinger Gods op de muur van Belsazars paleis een ondergangsprofetie, welke in enkele uren haar beslag vond.
In gedachten verzonken, begeeft de toerist zich naar de plaats waar hij zijn trein moet halen. Dat bordje: „Halte Babylon. De treinen stoppen hier om passagiers mee te nemen,” intrigeert hem. Hoe passend, denkt hij! Wat een juist commentaar op het lot van Babylon — thans slechts een halte. Wanneer hij zich gereedmaakt om in de trein te stappen, komt bij hem de gedachte op dat er naast het tegenwoordige bordje heel goed nog een bord gehangen kon worden. Hierop zouden de profetische woorden van Jesaja en Jeremia kunnen prijken die werden uitgesproken toen Babylons pracht nog niet was gedoofd en waarin haar ondergang werd aangekondigd. — Jer. 50:13; 51:41, NBG; Jes. 14:4, AS.