Vat moed! — Het millennium is nabij
„In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar schept moed! ik heb de wereld overwonnen.” — Joh. 16:33.
1. Waarom zouden Jezus’ discipelen erg moedig moeten zijn?
DEZE raad gaf Jezus in de afscheidswoorden die hij op de vooravond van zijn arrestatie en terechtstelling tot zijn discipelen sprak. Zelf heeft hij deze hoedanigheid van moed in een opmerkelijke mate ten toon gespreid, en hij wilde dat zijn toegewijde volgelingen dit eveneens zouden doen. Zij zouden heel erg moedig moeten zijn, want Jezus had hun zojuist gezegd: „Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat. Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u. Denkt aan het woord dat ik tot u heb gezegd: Een slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen; indien zij mijn woord hebben onderhouden, zullen zij ook het uwe onderhouden. Maar zij zullen u al deze dingen aandoen wegens mijn naam, omdat zij hem niet kennen die mij heeft gezonden.” — Joh. 15:18-21.
2. Wat ligt in christelijke moed opgesloten? (Vergelijk Psalm 27:13, 14; 31:24.)
2 Wat ligt echter in christelijke moed opgesloten? Wordt er een soort heldenmoed mee bedoeld, zoals soldaten aan het front deze in het heetst van de strijd ten toon spreiden? Neen, er ligt veel meer in opgesloten. Men bezit pas christelijke moed wanneer men te allen tijde een voorbeeldige morele kracht ten toon spreidt, wanneer men Gods koninkrijk onder werkelijk alle omstandigheden loyaal ondersteunt en wanneer men standvastig is, volharding toont en voortdurend loyaal is aan juiste beginselen. Ware moed omvat resoluutheid en een positieve vastberadenheid om met inspanning van alle krachten voorwaarts te gaan en het gewenste doel te bereiken, zelfs ondanks schijnbaar overweldigende tegenstand en moeilijkheden. Men moet het besluit hebben genomen dat de apostel Paulus tot uitdrukking bracht met de woorden: „De dingen die achter mij liggen vergetend en mij uitstrekkend naar de dingen die vóór mij liggen, streef ik naar het doel.” — Fil. 3:13, 14.
DANIËLS VOORBEELD VAN MOED
3. Welke voorbeeldige moed spreidden Daniël en zijn metgezellen ten toon met betrekking tot voedsel en drank?
3 Gods Woord staat vol met verslagen over personen die ondanks geloofsbeproevingen een grote moed aan de dag hebben gelegd. Iemand die bij verschillende gelegenheden zo’n moed ten toon heeft gespreid, was Gods profeet Daniël. Als jongeman die in Babylon in slavernij verkeerde, „besloot [hij] in zijn hart dat hij zich niet zou verontreinigen met de lekkernijen van de koning en met de wijn die hij dronk”, en Sadrach, Mesach en Abednego sloten zich hierin bij hem aan (Dan. 1:8-19). Hier was moed voor nodig, net zo’n moed als jonge getuigen van Jehovah in sommige landen thans nodig hebben om bijvoorbeeld schoollunches die bloed bevatten, te weigeren. — Hand. 15:28, 29.
4. Welk voortreffelijke voorbeeld hebben veel jonge mensen die thans leven, in Daniël hoofdstuk 3 aangetroffen? (Romeinen 15:4)
4 Toen diezelfde drie metgezellen van Daniël later een krachtig standpunt innamen met betrekking tot de kwestie van afgoderij, heeft Daniël hun standpunt ongetwijfeld loyaal goedgekeurd. Tot vermaning van ons die in deze kritieke dagen leven, heeft hij onder inspiratie een uitvoerig verslag van die gebeurtenis opgetekend. — Dan. hfdst. 3.
5. (a) Waarom had Daniël er moed voor nodig om tot Nebukadnezar, en later tot Belsazar te spreken? (b) Hoe hebben Jehovah’s Getuigen in deze tijd een soortgelijke moed aan dag moeten leggen?
5 Er was van de zijde van Daniël moed voor nodig om voor de machtige Nebukadnezar van Babylon te staan en de uitleggingen van de dromen van die heerser bekend te maken — vooral aangezien Daniëls profetische verklaringen te kennen gaven dat het Babylonische Rijk uiteindelijk vernietigd zou worden en zijn woorden tevens vernedering voor de koning inhielden (Dan. 2:36-38, 44, 45; 4:24, 25, 33). Ook ten tijde van Belsazars afgodische feestbanket, toen het handschrift van Jehovah op de muur van het paleis van de koning verscheen, moest Daniël erg moedig zijn om de koning en zijn rijksgroten erover in te lichten dat het grote Babylon aan zijn eind was gekomen en aan Medo-Perzië gegeven zou worden (Dan. 5:1-6, 17-28). Evenzo hebben veel getuigen van Jehovah in deze tijd er moed voor nodig gehad om vrijmoedig getuigenis af te leggen over Gods oordelen tegen Babylon de Grote en andere ten ondergang gedoemde stelsels van deze wereld. — Openb. 16:12-16, 19.
IN DE LEEUWEKUIL
6, 7. (a) Hoe kwam het dat Daniël gedurende Daríus’ regering prominentie verwierf? (b) Hoe alleen konden zijn vijanden iets tegen hem vinden? (c) Welke overeenkomstige situaties zijn er in onze tijd ontstaan?
6 Tijdens hun moeilijke ervaringen, die een ware beproeving voor hen vormden, hadden Daniël en zijn metgezellen zich door middel van gebed volkomen op Jehovah verlaten (Dan. 2:17, 18). En het was in verband met gebed dat er opnieuw van Daniël werd verlangd een onwankelbare moed ten toon te spreiden. Babylon was gevallen, en nu heerste Daríus over Medo-Perzië, de vierde wereldmacht die in de bijbel wordt vermeld. Wegens de „buitengewone geest” die de bejaarde Daniël van zijn God ontvangen had, blonk hij uit boven alle andere functionarissen van het koninkrijk. Aangezien deze hoogwaardigheidsbekleders jaloers waren op Daniëls wijsheid en positie, zochten zij naar een manier om hem ten val te brengen. Zij wisten echter heel goed dat zij geen voorwendsel zouden kunnen vinden tenzij zij dit deden in verband met „de wet van zijn God”. — Dan. 6:1-5.
7 Aangezien de samenzweerders op de hoogte waren van Daniëls gewoonte om driemaal per dag tot zijn God te bidden en Hem te loven, brachten zij de koning ertoe een edict te ondertekenen waarin werd bepaald dat iedereen die gedurende een periode van dertig dagen een smeekbede zou richten tot enige god of mens behalve tot de koning, in de leeuwekuil geworpen moest worden. Het edict werd de onveranderlijke wet van de Meden en de Perzen (Dan. 6:6-9). Dit komt overeen met de situatie die in deze tijd in veel landen bestaat waar kleingeestige functionarissen of geestelijken, die zich gegriefd voelen door de weigering van Jehovah’s Getuigen om een deel van de wereld te worden of hun Koninkrijksactiviteit te temperen en die jaloers zijn op Gods zegen op hun werk, zich ten doel stellen de Getuigen „klein te krijgen” en hen tot zwijgen te brengen. Deze tegenstanders weten heel goed dat Jehovah’s dienstknechten gewoonlijk de ordelievendste en eerlijkste personen in de gemeenschap zijn. Daarom bedenken zij op arglistige wijze bepaalde geschilpunten die verband houden met afgodische ceremoniën en begroetingen en het uitroepen van partizanenkreten of patriottische leuzen, zoals „Heil Hitler”, „Viva Franco” en dergelijke.
8. Hoe hebben getrouwe getuigen in deze tijd Daniëls onbuigzame voorbeeld gevolgd?
8 Wat een bezielend voorbeeld heeft Daniël nagelaten met betrekking tot de manier waarop zulke kwesties tegemoetgetreden moeten worden! Het verslag vertelt ons: „Maar zodra Daniël wist dat het geschrift ondertekend was, ging hij zijn huis binnen en, terwijl de vensters in zijn bovenvertrek voor hem open waren in de richting van Jeruzalem, knielde hij zelfs drie maal per dag op zijn knieën en bad en schonk lof voor het aangezicht van zijn God, zoals hij voordien geregeld had gedaan” (Dan. 6:10). Hij hield niet op met zijn gewoontegetrouwe aanbidding van Jehovah. Op overeenkomstige wijze houden getrouwe getuigen in deze hedendaagse tijd niet met hun aanbidding van God op omdat de een of andere dictator hun christelijke activiteit verbiedt of beperkt. Misschien zullen zij omzichtig te werk moeten gaan, zoals door hun van-huis-tot-huisactiviteit te spreiden of door alleen met de bijbel getuigenis te geven of zelfs door de nadruk te leggen op informeel getuigenis. Maar hun aanbidding móeten zij nu eenmaal beoefenen. Zij „kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die [zij] gezien en gehoord hebben”. — Hand. 4:20.
9. Hoe heeft Daniël bescherming gevonden, en welke aanmoediging schenkt dit ons in deze tijd?
9 Wegens zijn rechtschapen handelwijze werd Daniël in de leeuwekuil geworpen. Maar betekende dit dat zijn God hem in de steek had gelaten? Geen sprake van! Evenmin laat Jehovah zijn getuigen in de steek wanneer zij in deze tijd in vuile gevangenissen worden geworpen. Daniël was zelfs niet in de steek gelaten door koning Daríus, die ’de nacht in vasten doorbracht’ — waarbij hij waarschijnlijk tot Daniëls God heeft gebeden. Jehovah’s bescherming bleek beslist krachtiger te zijn dan het onveranderlijke edict van de Medoperzische wet. Toen de koning zich de volgende ochtend naar de leeuwekuil haastte en bij Daniël informeerde of zijn God, die hij ’met standvastigheid diende’, hem had kunnen redden, kon Daniël antwoorden: „Mijn eigen God heeft zijn engel gezonden en de muil der leeuwen gesloten, en ze hebben mij niet te gronde gericht, aangezien er voor hem niets dan onschuld in mij werd gevonden; en ook tegenover u, o koning, heb ik geen schadelijke daad begaan.” — Dan. 6:18-22.
10. Hoe kunnen Jehovah’s dienstknechten de plannen van die „brullende leeuw”, de Duivel, verijdelen?
10 Gebed tot Jehovah is thans even belangrijk als in Daniëls tijd, en hoe doeltreffend kan het zijn! Jehovah’s Getuigen zullen in deze tijd dan misschien niet in letterlijke leeuwekuilen worden geworpen, maar zij leven in een wereld waar hun „tegenstander, de Duivel, [rondgaat] als een brullende leeuw, op zoek om iemand te verslinden”. Wat moeten christenen dus doen wanneer zij rechtstreeks met vervolgingen en andere beproevingen te maken krijgen? Zij moeten moedig zijn. Zij moeten zich nederig aan de benarde omstandigheden onderwerpen en zij moeten bidden, terwijl zij tevens het vertrouwen hebben dat hun broeders overal elders ten behoeve van hen bidden. De apostel Petrus geeft de voortreffelijke raad: „[Werpt] al uw bezorgdheid op [God], want hij zorgt voor u. Houdt uw zinnen bij elkaar, weest waakzaam. . . . neemt uw standpunt tegen [de Duivel] in, vast in het geloof, wetend dat dezelfde dingen in de vorm van lijden, in de gehele gemeenschap van uw broeders in de wereld worden volbracht. Maar nadat gij een korte tijd hebt geleden, zal de God van alle onverdiende goedheid zelf uw opleiding voleindigen, hij zal u standvastig maken, hij zal u sterk maken. Hem zij de macht in eeuwigheid.” — 1 Petr. 5:6-11.
11. Welke hedendaagse voorbeelden zijn er van Jehovah’s Getuigen die ’een leeuwekuil’ hebben overleefd?
11 Er zijn veel hedendaagse voorbeelden van getuigen van Jehovah die als het ware in een „leeuwekuil” werden geworpen. Met leeuwen te vergelijken afgezanten van die „brullende leeuw”, de Duivel, trachten Gods volk voortdurend te verslinden. Zijn Getuigen volharden echter in gebed, waarbij zij hun bezorgdheid op Jehovah werpen en „vast in het geloof” hun standpunt tegen de Duivel innemen. Zo was er in Rhodesië bijvoorbeeld een jong meisje dat door haar ouders goed in bijbelse beginselen was onderwezen. Zij werd door guerrillasoldaten gevangen genomen. Haar ouders maakten zich erg bezorgd over haar, aangezien de guerrilla’s gewoon waren tienermeisjes te verkrachten of te indoctrineren. Alles wat de ouders konden doen, was voor haar veiligheid bidden. Verscheidene dagen later kwam zij ongedeerd terug. „Wat heb je allemaal meegemaakt?” vroegen haar ouders. „Ik bleef hun gewoon getuigenis geven”, legde het meisje uit. Degenen die haar gevangen hadden genomen, stuurden haar daarom naar huis. Later kwam de guerrillaleider naar het dorp en zocht haar ouders op. Hij zei tegen hen dat hij alleen maar was gekomen om de ouders van zo’n goed opgevoed jong meisje te ontmoeten.
12. Welk vurige gebed mogen wij altijd tot Jehovah opzenden, en met welk vertrouwen?
12 Hoe waar is het dat Jehovah voor zijn gebedsvolle dienstknechten zorgt en hen bijstaat! Vol vertrouwen kunnen wij altijd net als David bidden: „O Jehovah, mijn God, tot u heb ik mijn toevlucht genomen. Red mij van allen die mij vervolgen en bevrijd mij. Opdat niemand mijn ziel verscheure zoals een leeuw doet, mij wegrukkend terwijl er geen bevrijder is.” Ja, wij zullen soms misschien het gevoel hebben dat onze ’ziel te midden van leeuwen is’, dat wij ons bevinden onder „verslinders, ja, de mensenzonen, wier tanden speren en pijlen zijn, en wier tong een scherp zwaard is”. Maar als gevolg van onze vurige gebeden tot Jehovah en het feit dat wij toevlucht hebben gezocht in de schaduw van zijn vleugels, zullen wij deze beproevingen kunnen doorstaan als personen die hun rechtschapenheid bewaren (Ps. 7:1, 2; 57:1-4). Evenals Daniël ’door geloof de muilen van leeuwen toestopte’, zullen wij dit ook kunnen doen. — Hebr. 11:33.
IN „EEN TIJD VAN BENAUWDHEID”
13. (a) Waarom moest Daniël tijdens de regering van Cyrus gesterkt worden? (b) Welke overeenkomstige moed hebben Jehovah’s Getuigen in deze tijd nodig gehad?
13 Later, gedurende de regering van koning Cyrus, verscheen er aan Daniël in een visioen een engel die hem versterkte met de woorden: „Wees niet bevreesd, o zeer begeerde man. Moogt gij vrede hebben. Wees sterk, ja, wees sterk” (Dan. 10:1-19). Er was van de zijde van Daniël moed voor nodig om de krachtige profetie die de engel vervolgens aan hem doorgaf, en die wij aantreffen in de hoofdstukken 11 en 12 van Daniël, in ontvangst te nemen en op te tekenen. En gedurende de vervulling van het laatste deel van deze profetie, waarin wordt beschreven hoe de communistische „koning van het noorden” en de kapitalistische „koning van het zuiden” in dit atoomtijdperk met elkaar in botsing komen, hebben Jehovah’s Getuigen er moed voor nodig gehad om „geen deel van de wereld” te zijn.
14. (a) Waardoor wordt Michaël als de Heer Jezus Christus geïdentificeerd? (b) Hoe kunnen wij moed putten uit het verslag in Daniël hoofdstuk 12?
14 In het boek wordt verscheidene malen melding gemaakt van Michaël, wiens naam betekent: „Wie is gelijk God?” (Dan. 10: 13, 21) Aldus wordt deze grote vorst geïdentificeerd als de Heer Jezus Christus, die strijdt voor de rechtvaardiging van Jehovah’s soevereiniteit. Met betrekking tot deze „tijd van het einde” zegt de engel tot Daniël: „En gedurende die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst die ten behoeve van de zonen van uw volk optreedt. En er zal zich stellig een tijd van benauwdheid voordoen zoals er niet is teweeggebracht sedert er een natie is ontstaan tot op die tijd. En gedurende die tijd zal uw volk ontkomen, een ieder die geschreven wordt bevonden in het boek” (Dan. 12:1, 4). Mogen wij erg moedig zijn, zodat wij de kracht bezitten om alles te doen wat Daniëls God van ons verlangt, totdat Satans goddeloze wereld in die „tijd van benauwdheid” wordt weggevaagd. Dan zal namelijk de glorierijke dag van Jezus’ duizendjarige regering aanbreken. „Velen . . . van hen die in de stofbodem slapen, . . . zullen ontwaken” met het vooruitzicht eeuwig op aarde te mogen leven. Ook de moedige Daniël zal „opstaan tot [zijn] bestemming aan het einde der dagen”. — Dan. 12:2, 9, 13.
„WEEST MOEDIG EN STERK”
15, 16. (a) In welke vroegere situatie van Daniëls volk Israël was er moed vereist? (b) Hoe kan de moed van Gods volk in deze tijd net als in Israël gesterkt worden?
15 Gods volk staat thans al helemaal op de drempel van het millennium. De situatie doet denken aan die van Daniëls volk, Israël, in een veel vroegere periode van hun geschiedenis. Dit was toen zij gelegerd waren aan de oever van de rivier de Jordaan en klaar stonden om het Beloofde Land binnen te gaan. Het doel was in zicht. Er lagen echter nog beproevingen en moeilijkheden in het verschiet. Er was moed nodig. Vandaar dat een andere beroemde profeet van Jehovah, de bejaarde Mozes, de volgende woorden tot Israël sprak: „Weest moedig en sterk. Weest niet bevreesd en krimpt niet van angst ineen voor [uw vijanden], want Jehovah, uw God, zelf trekt met u mee. Hij zal u niet in de steek laten, noch u geheel en al verlaten.” En Mozes gaf degene die tot zijn opvolger was benoemd, Jozua, een overeenkomstige vermaning: „Weest moedig en sterk.” — Deut. 31:1-8.
16 Het gehele volk zou inderdaad heel erg moedig moeten zijn; daarom gaf Mozes de priesters, de levieten en de oudere mannen van Israël instructies met betrekking tot hetgeen er na verloop van elke zeven jaar moest gebeuren op het loofhuttenfeest dat allen moesten vieren: „Verzamel het volk, de mannen en de vrouwen en de kleinen en uw inwonende vreemdeling, die binnen uw poorten is, opdat zij mogen luisteren en opdat zij mogen leren, daar zij Jehovah, uw God, moeten vrezen en er zorg voor moeten dragen alle woorden van deze wet te volbrengen” (Deut. 31:9-12). Het was voor het succes van die natie van essentieel belang dat zij naar Jehovah’s wet luisterden, deze leerden kennen en deze gehoorzaamden, en dit is ook thans nodig als Gods volk de moed wil ontvangen die hen in staat zal stellen het einde van de wereld te overleven.
17, 18. Wat is ervoor nodig om „moedig en sterk” te worden, en waarom moeten christelijke ouderlingen hier in het bijzonder aandacht aan schenken?
17 In die kritieke tijd in Israël moest de oudere man Jozua een voorbeeldige moed ten toon spreiden, evenals christelijke ouderlingen in de gemeente deze eigenschap thans aan de dag moeten leggen. Daarom moeten wij nauwlettend aandacht schenken aan wat Jehovah rechtstreeks tot Jozua zei, welke woorden een versterking vormen van wat Mozes voordien had gezegd: „Wees moedig en sterk, . . . Wees slechts moedig en zeer sterk. . . . Wees moedig en sterk. Krimp niet van angst ineen en wees niet verschrikt, want Jehovah, uw God, is met u, overal waar gij gaat” (Joz. 1:6, 7, 9). Jehovah zei tot Jozua wat ervoor nodig was om „moedig en sterk” te zijn en in elke situatie wijs te handelen. En wat is dat? Laat de Schrift hier antwoord op geven:
18 „Dit wetboek [van Jehovah] dient niet uit uw mond te wijken, en gij moet er dag en nacht met gedempte stem in lezen, opdat gij zorgvuldig moogt handelen overeenkomstig alles wat erin geschreven staat; want dan zult gij uw weg succesvol maken en dan zult gij wijs handelen.” — Joz. 1:8.
19, 20. Wat zal het uiteindelijk tot resultaat hebben wanneer wij „moedig en sterk” zijn?
19 Wat had de verstandige handelwijze van Jozua, gepaard aan de moedige gehoorzaamheid van het volk, uiteindelijk tot resultaat? Nadat alle hinderpalen waren overwonnen, nadat Jehovah Israël de overwinning over al hun vijanden had gegeven en toen het volk zich uiteindelijk in dat „land vloeiende van melk en honing” had gevestigd, kon Jozua hen aanmoedigen met de woorden: „Gij weet zeer goed met geheel uw hart en met geheel uw ziel dat niet één woord van alle goede woorden die Jehovah, uw God, tot u gesproken heeft, onvervuld is gebleven. Alles is voor u uitgekomen. Geen woord daarvan is onvervuld gebleven.” — Joz. 5:6; 23:14.
20 Wanneer Jehovah’s hedendaagse moedige volk ten slotte uit de catastrofale „tijd van benauwdheid” te voorschijn is gekomen om onder Christus’ duizendjarige vredige regering te leven, zullen zij de vervulling van Jehovah’s beloften op een veel grootsere, ja, op een blijvende schaal ervaren. Mogen wij allen „moedig en zeer sterk” zijn, zodat wij in leven kunnen blijven en het millennium, dat nu zo nabij is, kunnen binnengaan!
[Illustratie op blz. 25]
Evenals Jehovah Daniël heeft beschermd, beschermt hij getuigen tegen hedendaagse „leeuwen”