De heilige plaats in haar juiste toestand brengen
„Tot tweeduizend driehonderd avonden en morgens; en de heilige plaats zal stellig in haar juiste toestand worden gebracht.” — Dan. 8:14, NW; NBG.
1. In welk opzicht is de christenheid na haar eeuwen van bestaan teleurgesteld geweest, en van welke periode nadert ze het einde?
MET de snel voortschrijdende tijd komen steeds meer mensen tot de overtuiging dat de christenheid niet de plaats of het heiligdom van de zuivere aanbidding van de ene levende en ware God is. De plaats van Zijn aanbidding behoort heilig te zijn en de christenheid is verre van dat. Na de zestien eeuwen van haar bestaan behoorde er eigenlijk iets beters van haar verwacht te worden, want ze beweert deze ware God, de Schepper van hemel en aarde, te aanbidden. Na alle ontwrichting die er op het gebied van religie heeft plaatsgevonden, is het thans duidelijk dat de christenheid niet „in haar juiste toestand [is] gebracht”, of „in rechten staat [is] hersteld” (Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap). De christenheid bevindt zich overduidelijk in haar „tijd van het einde” en nadert het einde van deze periode. — Dan. 12:4.
2. Voor de vervulling van welke profetie van Daniël moeten wij ergens anders dan naar de christenheid kijken?
2 Wij moeten ergens anders kijken dan naar de christenheid om te weten te komen waar die „heilige plaats” of dat „heiligdom” van de Allerhoogste God „in haar juiste toestand” is gebracht, of „gerechtvaardigd” wordt. — Dan. 8:14; Statenvertaling.
3. Waar bevindt zich het middelpunt van de theocratie, en welke goede definitie geeft een Engelse encyclopedie van de uitdrukking „theocratie”?
3 Volgens de Heilige Schrift is het „heiligdom” van God zijn tempel van aanbidding. In een andere betekenis van het woord dat de Schrift voor „tempel” (heichal, Hebreeuws) gebruikt, is het zijn „paleis” (Mal. 3:1; Ps. 45:15). Hierin regeert hij over zijn opgedragen volk. Voor hen is hij de God-Regeerder of Theocraat. Van daaruit oefent hij theocratisch bestuur of theocratische heerschappij uit. Het is het middelpunt van zijn theocratie. Een goede definitie van deze regeringsterm „theocratie” wordt gegeven in M’Clintock en Strongs Cyclopædia, Deel 10. blz. 317, waar staat: „Een vorm van regering zoals onder de joden in de oudheid in zwang was, waarbij Jehovah, de God van het universum, rechtstreeks als hun opperste nationale heerser werd erkend en zijn wetten als de gezamenlijke wetten van het koninkrijk werden beschouwd. Dit beginsel is herhaaldelijk in de Mozaïsche wet vastgelegd en er werd daarna onveranderlijk naar gehandeld.”
4. Welke vragen rijzen er derhalve met betrekking tot Jehovah’s „heilige plaats” of „heiligdom”, en waarom dienen mensen die verontrust zijn over wat er op religieus gebied gebeurt, belang te stellen in de antwoorden?
4 Hoe zou, met het oog op het voorgaande, de „heilige plaats” of het „heiligdom” van Jehovah God „in haar juiste toestand [moeten] worden gebracht”? En wanneer zou dit gebeuren, of wanneer is het gebeurd? Dit is iets dat de ware aanbidding, de juiste religie, betreft en allen die verontrust zijn over de thans heersende beroering, verwarring en ontgoocheling op religieus gebied, hebben goede reden om belang te stellen in de antwoorden op deze vragen.
5. In de laatste jaren van welke wereldmacht ontving Daniël het visioen, en onder welke omstandigheden?
5 De profeet Daniël uit de oudheid werd gebruikt om deze aangelegenheid onder onze aandacht te brengen. Dit gebeurde reeds in de zesde eeuw voor onze gewone tijdrekening, of meer dan vijfentwintig eeuwen geleden. Daniël was toen een balling in Babylon en stond in dienst van koning Nabónidus, de vader van Belsazar die als medebestuurder optrad. Het Babylonische Rijk, de derde wereldmacht van de bijbelse geschiedenis, was toen in zijn laatste jaren, want Daniël vertelt ons verder: „In het derde jaar van het koningschap van koning Belsazar was er een visioen dat mij, ja mij, Daniël, verscheen, na dat wat mij in het begin verschenen was.” — Dan. 8:1.
DE „HEILIGE PLAATS” OF HET „HEILIGDOM”
6. Waar had Daniël zijn God aanbeden voordat hij in ballingschap werd gevoerd, en verloor die God zijn ware tempel door wat er ongeveer elf jaar later plaatsvond?
6 Voordat Daniël in het jaar 617 v.G.T. in ballingschap werd gevoerd, had hij zijn God Jehovah in de tempel te Jeruzalem aanbeden. Ongeveer elf jaar nadien, in 607 v.G.T., had koning Nebukadnezar, de grootvader van Belsazar, de stad Jeruzalem en haar door Salomo gebouwde tempel echter vernietigd. Die luisterrijke tempel was niet werkelijk de woonplaats van Daniëls God Jehovah, doch was er een afbeelding van. Met de verwoesting van Jeruzalems tempel door de Babyloniërs in 607 v.G.T. werd dus Gods ware woonplaats of Paleis niet werkelijk vernietigd. — 1 Kon. 8:27; Hand. 7:48; 17:24.
7. Wat beeldde die tempel te Jeruzalem af, en wiens offer werd in het Allerheiligste daarvan aangeboden?
7 Die aardse tempel was geen afbeelding of afschaduwing van de christelijke gemeente die 639 jaar later op de dag van Pinksteren in 33 G.T. in de herbouwde stad Jeruzalem werd opgericht. Neen, maar hij was een afbeelding of afschaduwing van Jehovah’s hemelse tempel of paleis, waarin hij oppermachtig boven de levende cherubs die hem vergezellen, regeert. In Psalm 99:1 wordt dit prachtig onder woorden gebracht: „Jehovah zelf is koning geworden. Dat de volken in beroering zijn. Hij zit op de cherubs. Laat de aarde sidderen.” Daar in het Allerheiligste van Jehovah’s tempel bood Jezus Christus, toen hij naar de tempel was opgestegen, zijn offer aan.
8, 9. (a) Wie ging het Allerheiligste van de aardse tempel binnen, en om wat te doen? (b) Wat zegt Hebreeën 9:1, 24-28 met betrekking tot de diensten van Jezus Christus als geestelijke Hogepriester?
8 Voordat het oude Jeruzalem door de Babyloniërs werd vernietigd, bood de joodse hogepriester daar elk jaar op 10 Tisjri het bloed van de offers van de Grote Verzoendag aan en spatte hij dat voor het gouden verzoendeksel waarop twee gouden cherubs gebeeldhouwd waren, waarboven het Sjekinah-licht scheen als zinnebeeld van de onzichtbare tegenwoordigheid van Jehovah aldaar (Ex. 25:17-22; Lev. 16:11-17; Num. 7:89; 1 Sam. 4:4; 2 Sam. 6:2). Jezus Christus daarentegen was geen levitische priester van het geslacht van Aäron en is niet het Allerheiligste van de stoffelijke, aardse tempel te Jeruzalem binnengegaan. Ten aanzien van zijn dienst als Jehovah’s geestelijke Hogepriester lezen wij derhalve:
9 „Christus is niet binnengegaan in een met handen gemaakte heilige plaats, een kopie van de werkelijkheid, maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen. . . . Maar nu heeft hij zich in het besluit van de samenstelsels van dingen eens voor altijd gemanifesteerd om zonde weg te doen door middel van het slachtoffer van zichzelf. . . . zo werd ook de Christus eens voor altijd geofferd om de zonden van velen te dragen.” — Hebr. 9:1, 24-28.
10. Wanneer begon Jezus zijn offerandelijke loopbaan op aarde, en als welke priester uit de oudheid werd hij?
10 Toen Jezus op aarde was, deed hij afstand van zijn volmaakte menselijke leven, met welke zelfopofferende loopbaan hij begon toen hij in 29 G.T. door Johannes de Doper in water werd gedoopt. Daar daalde Gods geest op Jezus neer waardoor hij tot geestelijk leven als een geestelijke Zoon van God werd verwekt. Terzelfder tijd zalfde die geest hem als een geestelijke Hogepriester en een geestelijke Koning die geleek op koning Melchizédek van de stad Salem uit de oudheid.
11. (a) In welke nieuwe verhouding kwam Jezus te staan, en waardoor werd de staat waarin hij toen wandelde afgebeeld? (b) Wat scheidde hem toen van geestelijk leven in de hemelen?
11 Vanaf die tijd noemde Johannes de Doper de gezalfde Jezus „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”, en ook „de Zoon van God” (Joh. 1:29-51; Matth. 3:13-17). Wegens deze nieuwe geestelijke verhouding tot Jehovah God in de hemel, wandelde Jezus Christus, zelfs gedurende de tijd dat hij zijn offerandelijke loopbaan op aarde volgde, als het ware in de geestelijke staat die werd afgebeeld door de eerste afdeling van de tempel, het Heilige genaamd. Zoals het gordijn of voorhangsel dat het Heilige van het Allerheiligste van de tempel scheidde, scheidde Jezus’ volmaakte vlees hem gedurende zijn menselijke leven in het vlees van het geestelijke leven in de onzichtbare hemelen waar God persoonlijk woont. Hij ging door dit „voorhangsel” heen door als mens te sterven en als een geest te worden opgewekt.
12. Naar de wijze van wie werd Jezus Christus een hogepriester, en wat beeldde het gordijn binnenin de tempel af?
12 Met betrekking hiertoe werd aan de gekerstende Hebreeën, de natuurlijke afstammelingen van de patriarch Abraham, geschreven: „Op deze manier is God, toen hij zich voornam om aan de erfgenamen van de belofte [aan Abraham] nog overvloediger de onveranderlijkheid van zijn raad te bewijzen, tussenbeide gekomen met een eed [om de belofte te bekrachtigen], opdat wij, die naar de veilige plaats zijn gevlucht, door twee onveranderlijke dingen, waarin God onmogelijk kan liegen, een krachtige aanmoediging mogen hebben om de hoop te grijpen die voor ons is gesteld. Deze hoop hebben wij als een anker voor de ziel, zowel zeker als vast, en ze gaat in tot binnen het gordijn, waar ten behoeve van ons een voorloper is binnengegaan, Jezus, die voor eeuwig een hogepriester naar de wijze van Melchizédek is geworden” (Hebr. 6:17-20). „Daarom, broeders, aangezien wij door het bloed van Jezus vrijmoedigheid hebben betreffende de weg des ingangs in de heilige plaats, die hij voor ons heeft ingewijd als een nieuwe en levende weg door het gordijn, dat is zijn vlees, heen, en aangezien wij een grote priester over het huis van God hebben, zo laten wij . . . naderen.” — Hebr. 10:19-22.
13. Wat voor opstanding kreeg Jezus volgens het getuigenis van 1 Petrus 3:18, en wie zullen met hem in die opstanding delen?
13 Dat Jezus Christus wegens het feit dat hij zijn menselijke leven als een slachtoffer heeft afgelegd ten einde door het „gordijn, dat is zijn vlees”, heen te gaan, als een geestelijk schepsel werd opgewekt, getuigt de apostel Petrus door te schrijven: „Immers, ook Christus is eens voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen, om u tot God te leiden, hij, ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest” (1 Petr. 3:18). Op deze wijze heeft hij zijn vlees voor altijd achtergelaten en is hij met het „bloed”, dat wil zeggen, de waarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer, naar de hemel opgestegen. Daar bood hij, als Hogepriester, die loskopende verdienste voor de persoon van God, dus in het tegenbeeldige Allerheiligste, aan. Al zijn opgedragen, gedoopte volgelingen, die door Gods geest zijn verwekt en met Gods geest zijn gezalfd, hebben de hoop in Jezus’ opstanding te delen en zich als erfgenamen van God en medeërfgenamen met Jezus Christus in de geestenhemel bij hem te voegen. — Rom. 8:14-17.
14. (a) Waar wandelen deze gezalfde volgelingen in de afbeelding? (b) Waarom kunnen zij een „heerleger” en ook „de vaste plaats van zijn heiligdom” worden genoemd?
14 Zolang deze door de geest verwekte christenen nog op aarde in het vlees zijn, verrichten zij als onderpriesters dienst in de geestelijke toestand die wordt afgebeeld door de eerste afdeling van de tempel, het Heilige (1 Petr. 2:5-9). Op deze wijze dienen zij, hoewel zij nog op aarde zijn, God in zijn „heilige plaats” of „heiligdom”. Omdat deze geestelijke onderpriesters ten slotte 144.000 in aantal zullen zijn, zouden zij een „heerleger” en ook „het volk dat uit de heiligen bestaat” genoemd kunnen worden. Aangezien Jehovah God deze aarde zijn „voetbank” noemt, zouden deze 144.000 „de vaste plaats van zijn heiligdom” genoemd kunnen worden. Zij vertegenwoordigen deze op zijn minst, want zij zijn de aardse onderdanen en vertegenwoordigers van Jehovah’s Theocratie.a Gedurende de tijd dat zij in het vlees op Gods voetbank zijn, worden zij ook afgebeeld als personen die zich in de binnenste voorhof voor de priesters, waar het offeraltaar stond, bevinden. — Dan. 8:11, 24.
DE PLAATS VAN ZIJN HEILIGDOM NEERGEWORPEN
15, 16. (a) Waarin stellen het gezalfde overblijfsel en andere bijbelonderzoekers belang met betrekking tot Daniëls visioen, en welke twee beesten zag hij? (b) Wat deed het ene beest ten opzichte van het andere, en wat gebeurde er met de overwinnaar?
15 Thans, na meer dan negentien eeuwen waarin deze 144.000 theocratische medeërfgenamen van Jezus Christus werden uitgekozen, bevindt zich nog slechts een overblijfsel van deze erfgenamen van Gods hemelse koninkrijk op aarde. Deze gezalfde christenen, alsook alle andere bijbelonderzoekers, stellen er belang in opnieuw het visioen te beschouwen dat de profeet Daniël tijdens die laatste dagen van de Babylonische wereldmacht kreeg.b In Daniël 8:2-6 vertelt hij hoe een ram met twee horens wordt aangevallen door een ruigharige geitebok die één enkele horen tussen zijn ogen had. In Daniël 8:7, 8 wordt vervolgens gezegd:
16 „En ik zag hem in nauw contact met de ram komen, en hij ging van bitterheid jegens hem blijk geven, en vervolgens stootte hij de ram neer en brak zijn twee horens, en er bleek geen kracht in de ram te zijn om voor hem stand te houden. Hij wierp hem derhalve ter aarde en vertrapte hem, en de ram bleek niemand te hebben die hem uit zijn hand bevrijdde. En de geitebok, van zijn kant, nam een uitermate groot air aan; maar zodra hij machtig werd, werd de grote horen gebroken, waarna er op een in het oog vallende wijze vier voor in de plaats oprezen, naar de vier windstreken van de hemel.”
17. Voor welke tijd wordt het visioen bewaard, en wat beelden volgens hetgeen de engel zei de horens van de ram en daarna de horens die zich uit de bok ontwikkelden af?
17 Betreffende de betekenis van dit visioen worden noch Daniël noch wij in het ongewisse gelaten. Door bemiddeling van een engel wordt Daniël verteld: „Versta, o mensenzoon, dat het visioen voor de tijd van het einde is. . . . Zie, ik doe u weten wat er op het laatst van de openlijke veroordeling zal geschieden, want het is voor de bestemde tijd van het einde. De ram die gij gezien hebt, die de twee horens had, beduidt de koningen van Medië en Perzië. En de harige bok beduidt de koning van Griekenland; en wat de grote horen aangaat die tussen zijn ogen was, die beduidt de eerste koning. En dat die gebroken werd, zodat er vier waren die ten slotte in zijn plaats opstonden: er zijn vier koninkrijken uit zijn natie die zullen opstaan, maar niet met zijn kracht.” — Dan. 8:15-22.
18. Na de val van welke wereldmacht ging het visioen in vervulling, wie waren de symbolische horens van de „ram”, en wie was de symbolische enkele horen van de „bok”?
18 Deze profetie begint derhalve in vervulling te gaan nadat Daríus de Meder en Cyrus de Pers in de herfst van het jaar 539 v.G.T. de val van Babylon teweegbrachten en het Medo-Perzische Rijk als de vierde wereldmacht van de bijbelse geschiedenis werd gesticht. Dit rijk, dat — naar het oosten, naar het westen en naar het zuiden — groter in omvang werd dan dat van Babylon, behield zijn wereldheerschappij van 539 tot 331 v.G.T. (Dan. 5:1 — 6:28; 11:1, 2). Onder aanvoering van de Macedonische koning Alexander voltooide Griekenland in 331 v.G.T. de verovering van het Perzische Rijk. Die grote horen tussen de ogen van de harige bok beeldde derhalve deze „eerste koning”, Alexander de Grote, af. Op deze wijze rees het Griekse Rijk, dat zich snel naar het oosten, helemaal tot aan de rivier de Indus van India uitbreidde, tot de positie van de vijfde wereldmacht van de bijbelse geschiedenis.
19. Hoe werd de „grote horen” van de bok gebroken, en wie werden in plaats daarvan de symbolische vier horens?
19 In 323 v.G.T. maakte de dood door malariakoorts in de stad Babylon een vroegtijdig einde aan Alexanders keizerschap. Op deze wijze werd de „grote horen” op het toppunt van zijn keizerlijke macht gebroken. Na jaren van gekuip van de zijde van de generaals van Alexander, ontstonden er ten slotte vier Hellenistische koninkrijken, maar natuurlijk geen van alle met de „kracht” die Alexander had. Tegen het jaar 301 v.G.T. regeerde generaal Ptolemaeus Lagus derhalve over Egypte en Palestina, generaal Seleukos Nikator over Mesopotamië en Syrië, generaal Cassander over Macedonië en Griekenland en generaal Lysimachus over Europees Thracië en Klein-Azië. Symbolisch gesproken rezen er vier kleine „horens” in de plaats van de ene grote op als bewijs dat bijbelprofetie waarachtig, onfeilbaar is. — Dan. 11:3, 4.
20. (a) Welke periode had de vervulling van het visioen nog niet bereikt? (b) Wat ontstond er uit een van de vier horens, en met welk succes handelde deze?
20 De vervulling van de profetie strekte zich toen echter niet uit tot aan de „tijd van het einde”, „het laatst van de openlijke veroordeling” (Dan. 8:17, 19). Welke geschiedenis van de wereld laat Daniëls visioen nu van tevoren zien? Over de vier Hellenistische koninkrijkshorens schrijvend, zegt Daniël: „En uit een van die kwam nog een horen voort, een kleine, en hij bleef in aanzienlijke mate groter worden naar het zuiden en naar de opgang der zon en naar het Sieraad. En hij bleef groter worden, totdat hij zelfs tot aan het heerleger van de hemel reikte, zodat hij er van het heerleger en van de sterren ter aarde deed vallen en ze vervolgens vertrapte. En zelfs tot aan de Vorst van het heerleger nam hij een groot air aan, en hem werd het bestendige kenmerk ontnomen, en de vaste plaats van zijn heiligdom werd omvergehaald. En een heerleger zelf werd geleidelijk overgegeven, te zamen met het bestendige kenmerk, wegens overtreding; en hij bleef waarheid ter aarde werpen, en hij handelde en had succes.” — Dan. 8:9-12.
21. Wat zou de symbolische kleine horen volgens de engel doen, en hoe zou het met hem aflopen?
21 Wij krijgen een geïnspireerde sleutel tot de betekenis van dit profetische visioen, want er wordt, wederom door bemiddeling van een engel, met betrekking tot de vier Hellenistische koninkrijken tot Daniël gezegd: „En in het laatst van hun koninkrijk, naarmate de overtreders hun daden tot voltooiing brengen, zal er een koning opstaan met bars gelaat en die dubbelzinnige gezegden verstaat. En zijn kracht moet machtig worden, maar niet door zijn eigen kracht. En op verwonderlijke wijze zal hij verderf stichten, en hij zal stellig succesvol blijken te zijn en doeltreffend handelen. En hij zal machtigen werkelijk in het verderf storten, ook het volk dat uit de heiligen bestaat. En naar zijn inzicht zal hij ook stellig het bedrog in zijn hand doen gelukken. En in zijn hart zal hij een groot air aannemen, en gedurende een tijd van onbezorgdheid zal hij velen in het verderf storten. En tegen de Vorst der vorsten zal hij opstaan, maar zonder hand zal hij verbroken worden.”
22. Wat moest Daniël van de engel doen, hetgeen van invloed zou zijn op het begrijpen van het laatste gedeelte van het visioen?
22 De betekenis van dat gedeelte van het visioen moest voor ons inzicht verzegeld worden, want Daniël kreeg te horen: „En het gezicht omtrent de avond en de morgen, hetgeen gezegd is, dat is waar. En gij, van uw kant, houd het visioen geheim, want het is voor nog vele dagen.” — Dan. 8:23-26.
23. (a) Wie is de „Vorst van het heerleger”, en wie „de Vorst der vorsten”? (b) Uit welke symbolische „horen” kwam volgens de geschiedenis de ’kleine horen’ voort?
23 Die „vele dagen” moeten nu echter toch wel ten einde zijn en daarom vragen wij: Wat onthult de wereldgeschiedenis omtrent de vervulling van dit profetische visioen? De engel verklaarde dat de „Vorst van het heerleger” de „Vorst der vorsten” was. Dat is de hemelse Theocraat, Jehovah God. Van allen op aarde die „vorsten” worden genoemd, is hij De Vorst. Geen van hen is met Hem te vergelijken of kan tegen Hem standhouden. Zelfs niet de symbolische ’kleine horen’, die ’koning met bars gelaat’. Wie is die barse politieke macht dan? Volgens de geschiedenis was het een zijtak van een van de vier symbolische „horens”, de meest westelijke, namelijk het Hellenistische koninkrijk van generaal Cassander over Macedonië en Griekenland. Dit koninkrijk werd later opgeslokt door het koninkrijk van generaal Lysimachus, de koning over Thracië en Klein-Azië. Hierdoor bleven er nog maar drie symbolische „horens” over. In de tweede eeuw voor onze gewone tijdrekening werden die westelijke Hellenistische gebieden echter door Rome overgenomen.
24. (a) Hoe werd Rome de zesde wereldmacht van de bijbelse geschiedenis? (b) Waarom kon het Romeinse Rijk, ondanks zijn anti-christelijke reputatie, niet de symbolische ’kleine horen’ zijn?
24 In de eerste eeuw voor onze gewone tijdrekening nam het keizerrijk Rome de oostelijke Hellenistische en ten slotte de zuidelijke gebieden over. Zo werd Rome in het jaar 30 v.G.T. dus de zesde wereldmacht van de bijbelse geschiedenis. Bleek het Romeinse Rijk derhalve die ’kleine horen’, die ’koning met bars gelaat’, te zijn? Neen! Want het bleef niet tot aan de „bestemde tijd van het einde” bestaan. Volgens hetgeen de engel tot Daniël zei, is dat de tijd waarin de vervulling van de profetie moet plaatsvinden (Dan. 8:19). Het is waar dat het Romeinse Rijk de door de geest verwekte volgelingen van Jezus Christus, die Jehovah in zijn geestelijke „heiligdom” aanbaden en dienden, wreed heeft vervolgd. Dezen bevonden zich in de geestelijke toestand die wordt afgebeeld door het Heilige van de aardse tempel. Naar verluidt heeft Rome, na de grote brand in Rome waarvan keizer Nero de christenen de schuld gaf, de apostelen Petrus en Paulus ter dood gebracht. Ook toont Openbaring 1:9 aan dat het Romeinse Rijk de apostel Johannes naar het strafeiland Patmos verbande. Een dergelijke vervolging hield echter kort voor de zogenaamde bekering van keizer Constantijn op. Dat was echter nog altijd zestienhonderd jaar voor de „tijd van het einde” die aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T. begon. Zelfs het Heilige Roomse (d.i. Romeinse) Rijk verloor lang voor het jaar 1914 zijn macht.
25. (a) In welke verhouding stond de ’kleine horen’ tot het Romeinse Rijk, en wat bleek hij te zijn? (b) Hoe was hij een ’koning met bars gelaat’?
25 Wat is volgens de geschiedenis dan de symbolische ’kleine horen’, die agressieve ’koning met bars gelaat’? Het was een noordwestelijke zijtak van het Romeinse Rijk, namelijk Brittannië, aangezien er in wat thans Engeland is tot aan het begin van de derde eeuw G.T. Romeinse provincies waren. In de loop van de daaropvolgende eeuwen werd Engeland de zetel van een rijk dat sedert de zeventiende eeuw kolonies in Noord-Amerika omvatte. Tegen het jaar 1763 had het Britse Rijk Spanje en Frankrijk verslagen, die beide een krachtig deel van het Heilige Roomse Rijk vormden. Vanaf die tijd bewees het Britse Rijk de meester van de zeeën en de zevende wereldmacht van de bijbelse profetie te zijn. Zelfs nadat de dertien Amerikaanse kolonies zich afscheidden en de Verenigde Staten van Amerika stichtten, groeide het Britse Rijk dusdanig dat het een vierde van het aardoppervlak en een vierde van de wereldbevolking omvatte. De zevende wereldmacht kreeg een nog grotere macht toen de Verenigde Staten van Amerika met Brittannië samenwerkten en de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht gingen vormen. Economisch en militair was ze inderdaad een ’koning met bars gelaat’.
26. Op welke wijze werd de symbolische ’kleine horen’ groot „naar het Sieraad”, en welke vraag rijst er dus met betrekking tot dat Sieraad als een plaats voor de vervulling van de profetie?
26 In het jaar 1917 werd deze Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht „in aanzienlijke mate groter . . . naar het Sieraad”. Op welke wijze? Door op 9 december Jeruzalem in te nemen en Palestina onder Brits bestuur te brengen. In 1920 gaf de Volkenbond Groot-Brittannië het mandaat over Palestina hetwelk het tot 14 mei 1948 behield. In bijbelse tijden was het Beloofde Land dat Jehovah aan zijn uitverkoren volk gaf zo prachtig dat het het Sieraad, dat wil zeggen, van de gehele aarde, werd genoemd. In Ezechiël 20:6, 15 noemt Jehovah het „het sieraad van alle landen”. Werd de „vaste plaats van zijn heiligdom” letterlijk daar door de symbolische ’kleine horen’ „omvergehaald”? Om dit te weten te komen, moeten wij de tastbare feiten van deze „tijd van het einde” aan een onderzoek onderwerpen.
[Voetnoten]
a Onder „Theocratie’ zegt M’Clintock en Strongs Cyclopaedia verder: „Onder het Nieuwe Stelsel [wegens het Nieuwe Verbond] ging deze gedachte, in de geestelijke betekenis ervan, over op de Messías als de erfgenaam van Davids eeuwige dynastie, en zo wordt Christus de bestuurder van zijn Kerk en het hart van de leden ervan.”
b Zie het artikel „Zijn Heiligdom” (Deel 3), speciaal onder het onderkopje „2300 dagen”, blz. 138, van De Wachttoren van september 1933. Die toepassing van Daniëls profetie werd gevolgd in het boek „Uw wil geschiede op aarde”, hoofdstuk 9, getiteld „Het heiligdom in zijn rechtmatige toestand herstellen. (in het Nederlands uitgegeven in 1961). Zie ook De Wachttoren van 1 en 15 december 1959, blz. 729-733, 756-761 en van 1 en 15 januari 1960, blz. 25-30, 57-62.
[Illustratie op blz. 168]
Salomo’s tempel beeldde niet de christelijke gemeente af, doch veeleer Gods hemelse tempel, waar Jezus met de waarde van zijn loskoopoffer het Allerheiligste binnenging