Wie is de Messías uit het boek Daniël?
ONGEVEER vijfentwintig eeuwen geleden openbaarde de engel Gabriël aan Daniël een belangrijke waarheid. Er zou na het verstrijken van een voorgeschreven aantal „weken”, geen gewone weken maar „jaarweken”, een „gezalfde” of „messías” komen. Alleen al het feit dat een engel deze boodschap overbracht, wijst erop dat de komst van deze „gezalfde” een gebeurtenis van het grootste belang zou zijn, een gebeurtenis die van grote invloed zou kunnen zijn op de mensheid.
Wat deelde Gabriël Daniël mee? Volgens de vertaling van de Jewish Publication Society of America (auteursrecht 1917), zei hij:
„Zeventig weken zijn verordend over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te beëindigen en om een einde te maken aan zonde en om ongerechtigheid te vergeven en om eeuwige rechtvaardigheid in te voeren en om visioen en profeet te verzegelen en om de allerheiligste plaats te zalven. Weet daarom en onderscheid dat vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te bouwen tot een gezalfde, een vorst, zeven weken zullen zijn; en gedurende tweeënzestig weken zal hij weer gebouwd worden, met een brede plaats en een gracht, maar in moeilijke tijden. En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden afgesneden en niet meer zijn; en het volk van een vorst die zal komen, zal de stad en het heiligdom verwoesten.” — Dan. 9:24-27.
Door de wijze waarop deze vertaling dit gedeelte van Daniël heeft weergegeven lijkt het alsof de „gezalfde, een vorst” na „zeven weken” zou komen, terwijl er na tweeënzestig „weken” een andere „gezalfde” zou worden „afgesneden”. Bevestigt de geschiedenis deze opvatting?
Joodse zienswijzen
Volgens joodse commentators ging „het woord om Jeruzalem te herstellen en te bouwen” uit, toen de profeet Jeremia voorzei dat de stad, na door de Chaldeeën verwoest te zijn, weer herbouwd zou worden. Zo staat er bijvoorbeeld in Jeremia 30:18: „De stad zal werkelijk herbouwd worden op haar heuvel.” Hierdoor zijn zij in staat de „zeven weken” te laten slaan op de periode van zeventigjarige verwoesting die eindigde toen een joods overblijfsel uit Babylonische ballingschap terugkeerde. Vervolgens brengen bepaalde joodse commentators de „gezalfde, een vorst” in verband met koning Cyrus, die het decreet uitvaardigde dat de joodse ballingen weer naar Juda en Jeruzalem mochten terugkeren. Anderen geven er de voorkeur aan de „gezalfde” te vereenzelvigen met bestuurder Zerubbabel of hogepriester Jesua, die beiden, nadat het decreet van Cyrus was uitgevaardigd, uit de Babylonische ballingschap terugkeerden.
Wat valt er dan te zeggen over de „tweeënzestig weken”? Joodse commentators brengen ze van toepassing op een periode van 434 jaar, gedurende welke tijd Jeruzalem volledig hersteld zou worden. Sommigen geloven dat de „gezalfde” die „afgesneden” zou worden (Dan. 9:26) duidt op koning Agrippa (II), die in de tijd van Jeruzalems verwoesting in 70 G.T. leefde. Maar anderen beschouwen hogepriester Onias, die in 175 v.G.T door Antiochus Epiphanes werd afgezet, als de „gezalfde”.
Het is dus duidelijk dat de joodse commentators in het geheel niet zeker zijn van de betekenis van Gabriëls woorden. Er komen zelfs tegenstrijdigheden in de uitlegging voor. Terwijl men de „zeven weken” elk als periodes van tien jaar beschouwt, met een totaal van zeventig jaar (7 x 10), beschouwt men de „tweeënzestig weken” als periodes van elk zeven jaar, waardoor men aan een totaal van vierhonderd vierendertig jaar (62 x 7) komt. Deze joodse commentators hebben dus in werkelijkheid met de tijdsbepalingen gemanipuleerd om een uitleg van Gabriëls woorden te forceren.
Een toegevoegde „pauze” verandert de betekenis
Hoewel het bij sommige misschien verbazing wekt, hebben joodse overschrijvers en een aantal joodse vertalers iets aan de oorspronkelijke tekst van Daniël 9:25 toegevoegd. De schriftgeleerden die als de Massoreten bekendstonden, voegden na de „zeven weken” in Daniël 9:25 een accentteken, een atnach of „pauze”, aan de Hebreeuwse tekst toe, waardoor de „zeven weken” van de „tweeënzestig weken” werden gescheiden. Daarbij zette een aantal joodse vertalers nog de woorden „in” of „gedurende” vóór de uitdrukking „tweeënzestig [jaar]weken” om het te doen voorkomen alsof Jeruzalem in die periode volledig hersteld zou worden. Zonder deze aanpassingen in de tekst zou Daniël 9:25 als volgt luiden: „Gij dient te weten en het inzicht te hebben dat er vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op Messías de Leider, zeven weken, alsook tweeënzestig weken, zullen zijn. Ze zal terugkeren en werkelijk herbouwd worden, met een openbaar plein en een gracht, maar in de druk der tijden.” In veel niet-joodse vertalingen vindt men een overeenkomstige weergave van deze schriftplaats.
Door deze weergave wordt het duidelijk dat er niet aan het eind van zeven „weken” een „messías” of „gezalfde” zou komen, maar aan het eind van zeven plus „tweeënzestig weken”, dat wil zeggen, aan het eind van negenenzestig „weken”. Daarom moet de „messías” die enige tijd na de „tweeënzestig weken” zou worden afgesneden, dezelfde zijn als degene van wie was voorzegd dat hij aan het eind van „zeven weken, alsook tweeënzestig weken” zou komen. Verscheen er in die tijd een „gezalfde”?
De tijd voor de verschijning van de Messías
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten wij vaststellen wanneer het gebod uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen. Redelijkerwijs mogen wij verwachten dat zulk een gebod uitgaat als het gevolgd kan worden door daden, in plaats van in de tijd dat Jeremia profeteerde voordat de stad verwoest was.
Ofschoon er in 537 v.G.T. een joods overblijfsel uit Babylonische ballingschap naar Juda en Jeruzalem terugkeerde, duurde het nog jaren voordat de muur en de poorten van de stad herbouwd of hersteld werden. Een delegatie joodse ballingen vertelde Nehemía, de joodse wijnschenker van de Perzische koning Artaxerxes (Longimanus) het volgende over de stad: „De overgeblevenen, die uit de gevangenschap overgebleven zijn, daar in het rechtsgebied, verkeren in een zeer slechte situatie en in smaad; en de muur van Jeruzalem is neergehaald en zelfs zijn poorten zijn met vuur verbrand” (Neh. 1:3). Enige maanden na het horen van dit verslag, werd Nehemía door koning Artaxerxes gemachtigd Jeruzalem te herbouwen. Dit was in de maand Nisan in het twintigste jaar van Artaxerxes’ regering (Neh. 2:1-6). Volgens het beste historische bewijsmateriaal viel de Nisan van dat twintigste jaar in 455 v.G.T.a Toen Nehemía dus een aantal maanden later in 455 v.G.T. in Jeruzalem aankwam kon het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen van kracht worden.
Als wij 455 v.G.T. als beginpunt nemen voor het tellen van de negenenzestig jaarweken (483 jaar), ontdekken wij dat er volgens de aangegeven tijd in 29 G.T. een „messías” of „gezalfde” moest verschijnen. Verwachtten de joden in die tijd een „messías”? Verscheen er toen een „messías”?
Zinspelend op Daniël hoofdstuk 9 verklaarde een bekende rabbijn uit de zeventiende eeuw, Manassah ben Israël: „Er zullen er heel wat van het standpunt uitgaan dat na het einde van die zeventig cyclussen van zeven de Messías zou komen. . . . Inderdaad waren alle joden die in die tijd de wapens tegen de Romeinen opnamen deze mening toegedaan.” De joodse geleerde Abba Hillel Silver merkt op: „De Messías werd omstreeks het tweede kwart van de eerste eeuw G.T. verwacht.” De Babylonische Talmoed spreekt in het traktaat Sanhedrin, folio 97a, over de „periode van zeven jaar aan het eind waarvan de zoon van David [de Messías] zal komen”. De joden verwachtten dus niet de een of andere „messías”, maar de Messías, de „zoon van David”, die op de door Daniël hoofdstuk 9 bepaalde tijd moest komen.
De Messías geïdentificeerd
De enige persoon die in 29 G.T. als deze Messías verscheen, was Jezus, een afstammeling van koning David. De bijbel, te zamen met de wereldlijke geschiedenisb, bewijst dat Jezus in de herfst van 29 G.T. naar Johannes kwam en gedoopt werd. Onmiddellijk na zijn doop werden „de hemelen . . . geopend, en hij zag Gods geest gelijk een duif neerdalen en op hem komen. Zie! Ook kwam er een stem uit de hemelen, die zei: ’Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd’” (Matth. 3:16, 17). Bij zijn zalving door Gods geest werd Jezus de Messías of Christus, welke woorden „Gezalfde” betekenen. Vanaf die tijd waren de woorden van Jesaja 61:1 op hem van toepassing: „De geest van de Here GOD is op mij; omdat de HERE mij gezalfd heeft om de nederigen goede tijdingen te brengen” (Jewish Publication Society). Drie en een half jaar na zijn zalving werd Jezus in de dood „afgesneden”.
Het bewijsmateriaal in verband met Daniël 9:25 wijst dus onmiskenbaar naar Jezus als de beloofde Messías. Zo erkende rabbijn Simon Luzatto (uit de zeventiende eeuw G.T.):
„Deze bijzonder markante tekst . . . heeft de rabbijnen zo verbijsterd en onzeker gemaakt dat zij als het ware tussen hemel en aarde zweven. Als wij van onze kant deze profetie zouden blijven onderzoeken, zou dat makkelijk tot gevolg kunnen hebben dat wij allemaal christenen werden. Er kan inderdaad niet worden ontkend dat de komst van de Messías er duidelijk in wordt uiteengezet en dat men moet aannemen dat de tijd al voorbij is.”
Het is dus duidelijk dat de Massoreten, omdat zij Jezus verwierpen, in Daniël 9:25 een „pauze” toevoegden ten einde de tijdsfactor te verbergen die Jezus afdoende als de beloofde Messías identificeerde. Professor E.B. Pusey merkte in een voetnoot bij een van zijn in 1885 in drukvorm verschenen colleges, gegeven aan de Oxford-universiteit, in verband met het plaatsen van het accentteken door de Massoreten het volgende op:
„De joden zetten het hoofdpauzeteken van het vers onder [zeven], met de bedoeling de twee getallen, 7 en 62, te scheiden. Dit moeten zij met onoprechte bedoelingen hebben gedaan, . . . (zoals ook Rasjie [een vooraanstaand joods rabbijn uit de twaalfde eeuw G.T.] zegt als hij de letterlijke uitleg ten gunste van de christenen verwerpt).”
Het behoeft geen verbazing te wekken dat de meeste joden de gedachte blijven verwerpen dat Daniël 9:25 van toepassing is op Jezus Christus. Hun zienswijze is sterk beïnvloed door de joodse denkers en geleerden uit de bloeitijd van de joodse litteratuur, tussen de elfde en vijftiende eeuw G.T. Gedurende deze periode hadden de joden zwaar te lijden onder het extreme antisemitisme dat toen heerste, en de haat die hierbij werd getoond, was voornamelijk afkomstig van mensen die beleden volgelingen van Jezus Christus te zijn. Hierdoor werd de naam van Jezus voor de meeste joden tot een stank. Daarom is het geen wonder dat de rabbijnse bijbelcommentaren uit die periode de Messiaanse toepassing van veel profetieën die duidelijk in Jezus in vervulling waren gegaan, ontkenden.
Talrijke oprechte joden hebben echter niet toegelaten dat het kwaad dat door veel huichelachtige „christenen” is bedreven, hen vooringenomen maakte met betrekking tot de naam van Jezus. Zij hebben zelf het bewijsmateriaal beschouwd door de verslagen over Jezus’ aardse bediening te lezen die door de joodse evangelisten Matthéüs, Markus, Lukas en Johannes op schrift werden gesteld. Zij hebben ook de Hebreeuwse profetieën beschouwd waarin Jezus als de beloofde Messías wordt geïdentificeerd. Hun onderzoek heeft hen ertoe gebracht te geloven dat Jezus inderdaad de Messías is.
Als u tot de miljoenen joden behoort die niet geloven dat de beloofde Messías reeds is gekomen, waarom zou u dan niet de tijd nemen om de zaak grondig te onderzoeken? Als Jezus inderdaad de Christus is, zoals duidelijk blijkt uit de profetie in Daniël hoofdstuk 9, zult u zich niet, met verlies van zegeningen, tegen hem willen keren. Jehovah’s getuigen willen u graag helpen nog meer bijkomende punten te onderzoeken die erop wijzen dat Jezus de Messías is, opdat ook u de zegeningen van de rechtvaardige Messiaanse regering zult mogen ontvangen.
[Voetnoten]
a Zie het boek Aid to Bible Understanding, blz. 137, 328-330.
b Zie het boek Aid to Bible Understanding, blz. 920, 921.