Hoofdstuk 17
Het scheppen van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”
1. (a) Waarom zijn wij thans geïnteresseerd in een droom die koning Nebukadnezar van het oude Babylon had? (b) Wat zei Daniël, toen hij de koning de bijzonderheden van de droom in herinnering bracht, over een bepaalde „steen” en over datgene wat deze zou bewerken?
WAT de heerser van het Babylonische wereldrijk meer dan 2500 jaar geleden in een profetische droom zag, zien wij thans in vervulling gaan! Die van God afkomstige droom helpt ons datgene wat zich in onze tijd, waarin de wereldbenauwdheid steeds groter wordt, afspeelt, te begrijpen. Wij kunnen dankbaar zijn dat deze droom, die koning Nebukadnezar volledig vergeten was, aan de profeet Daniël werd geopenbaard, zodat hij de diep verontruste koning de droom in herinnering kon brengen en hem met de hulp van de Almachtige God de uitlegging ervan kon geven. Toen Daniël tot het hoogtepunt van zijn verslag over het „beeld” kwam dat de koning in een droom had gezien en dat de opeenvolgende politieke supermachten der wereldgeschiedenis voorstelde, vanaf het Babylonische Rijk tot de hedendaagse Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht, zei hij:
„Gij bleeft kijken totdat er een steen, niet door handen, werd uitgehouwen, en die trof het beeld aan zijn voeten van ijzer en gevormd leem en verbrijzelde ze. Terstond werden het ijzer, het gevormde leem, het koper, het zilver en het goud alle te zamen verbrijzeld en werden als het kaf van de zomerdorsvloer, en de wind voerde ze weg zodat er geen spoor meer van werd gevonden. En wat de steen aangaat die het beeld trof, hij werd tot een grote berg en vulde de gehele aarde.” — Daniël 2:34, 35.
2. Wat symboliseerde die „steen”?
2 Er is slechts één verklaring mogelijk: Die „steen” symboliseerde het Messiaanse koninkrijk onder de gezalfde Zoon van de Soevereine Heer van het Universum, Jehovah God.
3. Verklaar welk verband er tussen dit Messiaanse koninkrijk en koning David bestaat, en hoe dit koninkrijk een geestelijk aspect kreeg.
3 Dit Messiaanse koninkrijk was geworteld in het aardse koninkrijk van David, die door toedoen van Jehovah tot koning over de natie Israël werd gezalfd. Zijn regeringszetel werd ten slotte Jeruzalem of Sion. Jehovah God sloot een verbond met hem waarin hij garandeerde dat het Messiaanse koninkrijk in zijn geslachtslijn zou blijven en een eeuwig koninkrijk zou worden. Te bestemder tijd — toen Davids Blijvende Erfgenaam op het aardse toneel verscheen — kreeg dit koninkrijk het aspect van een geestelijk koninkrijk. Dit geschiedde doordat de hemelse Zoon van God op bovennatuurlijke wijze als Jezus in het koninklijke geslacht van David werd geboren. Daardoor erfde hij het recht op de troon van koning David (Matthéüs 1:1 tot 2:6). In overeenstemming hiermee zalfde Jehovah God hem, onmiddellijk nadat hij op de leeftijd van dertig jaar in water was gedoopt, met heilige geest tot toekomstige Koning over Israël, „het huis van Jakob”. God verwekte hem ook tot een geestelijke Zoon van God en erkende hem als zodanig. — Matthéüs 3:13-17; Lukas 1:32, 33; 3:21-23; Handelingen 10:38.
4. Hoe werd de Blijvende Erfgenaam van David werkelijk een hemelse koning?
4 Jezus Christus stierf als martelaar omdat hij het koninkrijk Gods, „het koninkrijk der hemelen”, predikte. Hij stierf in het vlees, als volmaakt menselijk slachtoffer; maar de apostel Petrus zegt: „Christus is eens voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen, om u tot God te leiden, hij, ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest” (1 Petrus 3:18). Israël, „het huis van Jakob”, zou dus een hemelse koning hebben, een onzichtbare koning, namelijk Jezus Christus, die uit de doden is opgewekt en als onsterfelijke geest in de hemel is (Romeinen 1:3, 4). De opgestane Jezus Christus is derhalve de Blijvende Erfgenaam of de Koninklijke Erfgenaam van David, en zijn koninkrijk is een eeuwig rijk. Dit Messiaanse koninkrijk wordt zonder toedoen van mensenhanden uit de „berg” — een beeld van Jehovah’s soevereiniteit — gehouwen.
5. (a) Wanneer werd de symbolische „steen” uit de berg gehouwen? (b) Welke tijdsperiode begon er voor het huidige goddeloze aardse samenstel van dingen toen de „steen” werd uitgehouwen en vervolgens in de richting van het symbolische „beeld” werd geslingerd?
5 Wanneer werd deze koninklijke „steen” „uitgehouwen” en in de richting van het „beeld”, dat de aardse wereldmachten symboliseert, geslingerd? Dit gebeurde aan het einde van de tijden der heidenen omstreeks 4/5 oktober 1914, toen Jehovah de opgestane Jezus Christus als gemachtigde Koning in de hemel op de troon plaatste (Lukas 21:24; Psalm 2:1-6; Openbaring 11:15; 12:5-10). Toen waren de profetische woorden van Psalm 110:2 op de geïnstalleerde Jezus Christus van toepassing: „De staf van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden.’” Derhalve begon voor het huidige goddeloze aardse samenstel van dingen de „tijd van het einde” (Daniël 12:4). Dientengevolge heeft sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 alles plaatsgevonden wat Jezus Christus voor het „besluit van het samenstel van dingen” heeft voorzegd. — Matthéüs 24:3 tot 25:33.
6. (a) Waarom is het feit dat de steen het beeld „aan zijn voeten van ijzer en gevormd leem” trof, veelbetekenend? (b) Wanneer treft deze steen het symbolische „beeld”?
6 Het feit dat in de droom van de koning de steen het beeld, dat op een mens geleek, „aan zijn voeten van ijzer en gevormd leem” trof, is veelbetekenend. Daardoor wordt getoond dat het werkelijke wereldmacht-„beeld” ten tijde van de zevende wereldmacht — de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht — en wel in de laatste dagen daarvan, door het Messiaanse koninkrijk van God getroffen wordt. Dat is de tijd waarin de menselijke heerschappijen van deze wereld verdeeld zijn tussen de door het ijzer afgebeelde imperialistische regeringen en de door het leem afgebeelde radicale regeringen. Het radicalisme en het imperialisme verdragen elkaar niet. Het symbolische „beeld” wordt niet aan het begin van de nu ophanden zijnde „grote verdrukking”, ten tijde dat het religieuze Babylon de Grote wordt vernietigd, getroffen, maar daarna, in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon (Matthéüs 24:21, 22; Openbaring 7:14; 16:14, 16; 17:1-18; 18:20 tot 19:3). Dan zullen de natiën van deze wereld, die niet meer onder de religieuze invloed van Babylon de Grote staan, zich aaneensluiten in openlijke oppositie tegen de Universele Soevereiniteit van Jehovah God en zijn Messiaanse koninkrijk.
7. Treft en verbrijzelt de „steen” volgens Nebukadnezars droom heersers in het geestenrijk?
7 Volgens de profetische droom van Nebukadnezar treft de „steen”, dat wil zeggen het Messiaanse koninkrijk, geen politieke vijanden in het onzichtbare geestenrijk, zoals bijvoorbeeld de ’geestenvorst van het koninklijk gebied van Perzië’ en de ’geestenvorst van Griekenland’ (Daniël 10:13, 20). De koninklijke „steen” treft iets aards, zichtbaars, menselijks, namelijk de politieke regeringen van deze wereld — de imperialistische, democratische, radicale, socialistische en communistische regeringen.
8. Hoe wordt in Openbaring, de hoofdstukken 17 en 19, op soortgelijke wijze getoond tegen wie en wat de koninklijke „steen” zal strijden?
8 In Openbaring 17:12-14 wordt eveneens onthuld dat de koninklijke Messiaanse „steen” tegen de gemilitariseerde vertegenwoordigers van de achtste wereldmacht, de Verenigde Naties, strijdt, die dan niet meer door Babylon de Grote worden beheerst: „Dezen zullen strijden tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat hij Heer der heren en Koning der koningen is.” Ook het gedetailleerde verslag over de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon dat wij in Openbaring 19:11-21 vinden, onthult dat de koninklijke Messiaanse „steen” niet tegen geestenkrachten in de onzichtbare hemel strijdt, maar tegen het wereldomvattende politieke stelsel op aarde, met al zijn menselijke heersers en hun legers en aanhangers.
9. Hoe zal deze oorlog van invloed zijn op de bewoonde aarde?
9 Deze oorlog leidt tot een benauwdheid zoals die op de bewoonde aarde nog niet is voorgekomen. Ze wordt in Daniël 12:1 als volgt voorzegd: „En gedurende die tijd [van het einde] zal Michaël opstaan, de grote vorst die ten behoeve van de zonen van uw volk [Daniëls volk, Israël] optreedt. En er zal zich stellig een tijd van benauwdheid voordoen zoals er niet is teweeggebracht sedert er een natie is ontstaan tot op die tijd.”
10. (a) Wat zal er op het hoogtepunt van de „dag van Jehovah” met het symbolische „beeld” gebeuren? (b) Wanneer zullen Satan en zijn demonen geketend en in de afgrond geslingerd worden?
10 Dan gaat het laatste deel van Nebukadnezars droom in vervulling, namelijk dat de „steen . . . het ijzer, het koper, het gevormde leem, het zilver en het goud verbrijzelde”. Deze stoffen werden „alle te zamen verbrijzeld en werden als het kaf van de zomerdorsvloer, en de wind voerde ze weg zodat er geen spoor meer van werd gevonden” (Daniël 2:45, 35). Dat is het hoogtepunt van de „dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen”. Die dag is de „dag van Jehovah, waardoor de hemelen brandende ontbonden zullen worden en de elementen, intens heet, zullen smelten!” Ook de „aarde en de werken daarop, zullen ontdekt worden [het zal blijken dat ze brandbaar zijn]” (2 Petrus 3:7, 10, 12). Volgens het boek Openbaring worden pas na deze „vernietiging der goddeloze mensen” Satan de Duivel en zijn demonenengelen geketend en voor duizend jaar in de afgrond geslingerd. Zoals de Openbaring toont, geschiedt dit binden en in de afgrond werpen pas na de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon en afgescheiden daarvan. — Openbaring 19:11 tot 20:3.
11. Hoe toont de Schrift wie de onzichtbare macht achter de menselijke regeringen, de „hemelen”, is geweest?
11 Jezus Christus noemde Satan de Duivel „de heerser van deze wereld” (Johannes 14:30; 16:11). Bovendien verwees de apostel Paulus naar Satan de Duivel als „de god van dit samenstel van dingen” en als „de heerser van de autoriteit der lucht” (2 Korinthiërs 4:4; Efeziërs 2:2). Paulus zei ook dat christenen tegen de „goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” te strijden hadden (Efeziërs 6:12). Ongetwijfeld zijn zij de onzichtbare leidende macht achter de menselijke regeringen, de „hemelen”, geweest. — Openbaring 13:1, 2; Lukas 4:5-7.
12. (a) Strookt de beschrijving die wij in 2 Petrus 3:10-12 aantreffen, met datgene wat er met Satan en zijn demonen gebeurt wanneer zij in de afgrond worden geslingerd? (b) Wat betekent het dat zij gebonden en in de afgrond geworpen worden?
12 Niettemin worden Satan en zijn demonenengelen niet door de in 2 Petrus 3:10-12 beschreven ontbinding getroffen. Zij worden niet op de „grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon vernietigd. Daarna worden zij eenvoudig uit de weg geruimd doordat zij in een toestand van inactiviteit, in de afgrond, ver van de aarde, worden gebracht. Het binden en in de afgrond werpen van deze goddeloze geestenkrachten wordt — in tegenstelling tot de verdrijving van Satan en zijn demonenengelen uit de hemel — niet als een strijd of oorlog beschreven. — Openbaring 12:7-13.
„NIEUWE HEMELEN EN EEN NIEUWE AARDE” VERWACHT
13. Waar zien Jehovah’s christelijke getuigen thans reikhalzend naar uit?
13 Jehovah’s christelijke getuigen houden thans niet alleen ’de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah goed in gedachten’, waarop de symbolische „hemelen”, „elementen” en „aarde en de werken daarop” ontbonden, dat wil zeggen vernietigd worden, maar zij zien ook in geloof reikhalzend uit naar datgene wat onmiddellijk na deze „dag”, waarop het huidige samenstel van dingen wordt ontbonden en Satan en zijn demonenengelen in de afgrond worden geworpen, zal volgen. Evenals de apostel Petrus, zeggen ook zij: „Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.” — 2 Petrus 3:13.
14. Hoe stemt de vervulling van die door Petrus opgetekende belofte met de vervulling van Nebukadnezars droom overeen?
14 Wanneer de belofte dat er „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” zullen zijn, wordt verwezenlijkt, zal het laatste deel van Nebukadnezars profetische droom in vervulling gaan, namelijk: „En wat de steen aangaat die het beeld trof, hij werd tot een grote berg en vulde de gehele aarde” (Daniël 2:35). Aldus wordt het hemelse Messiaanse koninkrijk afgebeeld als een berg op aarde, die ’de gehele aarde vult’.
15, 16. In welk opzicht zijn de nieuwe hemelen en een nieuwe aarde „overeenkomstig zijn belofte”, dat wil zeggen Jehovah’s belofte?
15 De apostel Petrus zegt dat de verwachte „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” „overeenkomstig zijn belofte” zijn, de belofte van Jehovah, over wie Petrus in het voorgaande vers had gesproken. Een soortgelijke belofte, waarin de door Petrus gebruikte uitdrukking specifiek wordt aangetroffen, is in Jesaja 65:17, 18 en 66:22 te vinden. Daar staat onder goddelijke inspiratie geschreven:
16 „Want ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vroegere dingen zullen niet in de geest worden teruggeroepen, noch zullen ze in het hart opkomen. Maar verheugt u uitbundig en weest blij voor eeuwig over wat ik schep. Want ziet, ik schep Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde.” „’Want net zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die ik maak, voor mijn aangezicht bestaan’, is de uitspraak van Jehovah, ’zo zal het nageslacht van ulieden en de naam van ulieden blijven bestaan’.”
17. Waar en wanneer had die profetie van Jesaja een vervulling in het klein?
17 Deze profetie van Jesaja, die omstreeks 732 v.G.T. werd opgetekend en door de apostel Petrus op de toekomstige tijd werd toegepast, had twee eeuwen nadat Jesaja de profetie had geuit, een miniatuurvervulling of vervulling in het klein. Ze ging in vervulling toen in 537 v.G.T. de zeventig jaar, waarin het land Juda en de stad Jeruzalem woest lagen en sabbatsrust hielden, voorbij waren en een getrouw overblijfsel van verbannen joden uit Babylon naar hun door God geschonken land terugkeerde. Jeruzalem werd herbouwd en de tempel werd in het jaar 515 v.G.T., op de derde dag van de maand Adar, voltooid (Ezra 6:13-22). In het jaar 455 v.G.T. werden onder stadhouder Nehemía de muren van Jeruzalem herbouwd, en dit was aanleiding tot een vreugdevolle viering (Nehemía 6:15). Mettertijd werd Jeruzalem weer een wereldberoemde stad. — Daniël 9:24, 25.
18. Wat waren in die miniatuurvervulling de „nieuwe hemelen”?
18 In deze miniatuurvervulling van Jesaja’s profetie waren de „nieuwe hemelen” de nieuwe rechtvaardige regering van stadhouder Zerubbábel en zijn opvolgers. Deze regering, die haar zetel in het herstelde Jeruzalem had, verving de corrupte regering van de koningen Jojakim, Jojachin en Zedekía, wier koningstroon in 607 v.G.T. door de Babyloniërs was omvergeworpen. In de profetie die wij in Haggaï 2:23 vinden, dient stadhouder Zerubbábel als een afschaduwing van de grotere Zerubbábel: „’Op die dag’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen, ’zal ik u, o Zerubbábel, de zoon van Seálthiël, mijn knecht, nemen’, is de uitspraak van Jehovah; ’en stellig zal ik u als een zegelring stellen, want gij zijt degene die ik verkozen heb’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen.”
19. (a) Wat was destijds de „nieuwe aarde”? (b) Werd de profetie destijds in het weer bevolkte land Juda volledig vervuld?
19 Deze typologische „nieuwe hemelen”, dat wil zeggen deze over het weer bevolkte land Juda aangestelde regering, hadden een „nieuwe aarde” onder zich staan. Die „nieuwe aarde” was het gereinigde, herstelde joodse overblijfsel, dat Babylon had verlaten en Jeruzalem en zijn heilige tempel had herbouwd, door middel waarvan Jehovah weer op reine wijze en in overeenstemming met Zijn verbond krachtens de Mozaïsche Wet aanbeden kon worden (Jesaja 66:8). Daar deze profetie destijds slechts op typologische wijze of slechts in het klein werd vervuld, ging ook de profetie over de omstandigheden die onder de „nieuwe hemelen” en op de „nieuwe aarde” zullen bestaan, slechts in beperkte mate in vervulling: „’Zij zullen geen kwaad doen noch enig verderf stichten op heel mijn heilige berg’, heeft Jehovah gezegd” (Jesaja 65:19-25). De in Jesaja 66:22 genoemde „nieuwe hemelen” en de „nieuwe aarde” zijn in de vervulling in het groot de „nieuwe hemelen” en de „nieuwe aarde” die eeuwig voor het aangezicht van Jehovah God zullen bestaan.
20, 21. (a) Wat zijn de „nieuwe hemelen” die wij overeenkomstig Gods belofte verwachten? (b) Op welke wijze wordt het Messiaanse koninkrijk, zoals door Daniël werd voorzegd, ’tot een grote berg die de gehele aarde vult’?
20 De „nieuwe hemelen” die Jehovah’s christelijke getuigen overeenkomstig Zijn belofte sedert lang verwachten, worden dus verwezenlijkt in het Messiaanse koninkrijk van God onder de Blijvende Erfgenaam van koning David. Daar dit koninkrijk de koninklijke „steen” is die alle aardse koningen en hun regeringen in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon verbrijzelt, blijft er geen menselijke politieke heerschappij op onze aardbol over. Derhalve moet dat met een steen te vergelijken koninkrijk van de Messías als een grote berg worden die de gehele aarde vult en bedekt. Betekent dit dat Christus hier op aarde het Israëlitische koninkrijk van David weer zal herstellen? Neen! Op de gehele aarde zal geen aardse manifestatie van het koninkrijk van David zijn. Jezus Christus, Davids Blijvende Erfgenaam, zal niet als mens, zichtbaar, in een zekere stad Jeruzalem in het Midden-Oosten regeren.
21 Zijn regeringszetel zal de „stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem”, zijn (Hebreeën 12:22; Openbaring 14:1). Zijn met een berg te vergelijken regering vervangt alle menselijke politieke regeringen, die de symbolische „hemelen” van het oude samenstel van dingen gevormd hebben (Jesaja 34:3-5). Aldus zullen er nieuwe „hemelen”, dat wil zeggen een nieuwe regering, zijn, maar deze regering zal zich in het onzichtbare, geestelijke rijk, in de hemel, bevinden.
22, 23. (a) Hoe zal Jezus Christus de invloed van Satan, die over de regerings-„hemelen” van dit samenstel van dingen heeft geheerst, elimineren? (b) Waarom is de belofte van „nieuwe hemelen” vooral kostbaar voor degenen die met de geest gezalfde christenen zijn? (c) Wat is onder de in Openbaring 21:1-4 genoemde „vroegere hemel”, de „vroegere aarde” en de „zee” te verstaan, en waardoor worden ze vervangen?
22 Satan de Duivel is de onzichtbare „heerser” die de regerings-„hemelen” van het huidige samenstel van dingen op aarde beheerst. Het verwoestende „vuur” van de „dag van Jehovah” zal deze regerings-„hemelen” ontbinden, ofte wel vernietigen, zodat Satan de Duivel het dan zonder die „hemelen” moet stellen die hij duizenden jaren lang heeft beheerst (Openbaring 13:1, 2; 19:19-21). Over de „nieuwe hemelen” zal hij beslist niet heersen. Zijn onzichtbare heerschappij over de aarde zal vervangen worden door de onzichtbare, bovenmenselijke heerschappij van Jezus Christus, de Blijvende Erfgenaam van David, die als een onsterfelijke, onverderfelijke geest uit de doden werd opgewekt en veel machtiger is dan Satan de Duivel en als zijn demonenengelen. Satan en zijn engelen zullen uit de omgeving van de aarde, waarheen zij verbannen waren, verwijderd en in de afgrond opgesloten worden, van waaruit zij geen macht kunnen uitoefenen over de „hemelen” die dan de aarde zullen regeren (Openbaring 20:1 tot 3). Daar Jezus Christus nu een hemelse, geestelijke Koning is, zullen zijn „nieuwe hemelen” in een zeer letterlijke zin van het woord hemelen zijn. Er zullen geen andere regeringshemelen zijn. De apostel Petrus en andere gezalfde, door de geest verwekte christenen konden de oprichting van die beloofde „nieuwe hemelen” vurig verwachten. Waarom? Omdat zij de ’kostbare en zeer grootse belofte’ van God hebben dat zij, indien zij tot de dood getrouw blijven, met Jezus Christus tot die „nieuwe hemelen” zullen behoren. Zij zijn erfgenamen van God en medeërfgenamen met Jezus Christus (2 Petrus 1:4; Romeinen 8:16, 17). De gehele gemeente van deze christenen zal de „bruid” van de Koning Jezus Christus vormen. Meer dan acht eeuwen nadat God bij monde van Jesaja de profetie over de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” had geuit, deed hij dan ook een verdere belofte aangaande zulke heerlijke dingen bij monde van de apostel Johannes, die schreef:
23 „En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de vroegere hemel [de politieke regeringen, alsook Satan en zijn demonenengelen] en de vroegere aarde [de goddeloze mensenmaatschappij] waren voorbijgegaan, en de zee [de rusteloze, opgezweepte mensenmassa] is niet meer. Ik zag ook de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, van God uit de hemel neerdalen, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. Toen hoorde ik een luide stem, afkomstig van de troon, zeggen: ’Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.’ . . . Hij sprak met mij en zei: ’Kom hier, ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam, tonen.’ Hij dan voerde mij in de kracht van de geest weg naar een grote en hoge berg, en hij toonde mij de heilige stad Jeruzalem, terwijl ze van God uit de hemel neerdaalde.” — Openbaring 21:1-4, 9, 10.
EEN RECHTVAARDIGE „NIEUWE AARDE”
24. Wat zullen de leden van de „grote schare” in verband met de „nieuwe aarde” zijn, en onder welke gunstige omstandigheden zullen zij aan het werk kunnen gaan?
24 Ook de „grote schare”, die het vooruitzicht heeft de „grote verdrukking” te overleven, verwacht vurig de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”. Deze „nieuwe aarde” zal de nieuwe mensenmaatschappij zijn, die onder de „nieuwe hemelen” zal leven (Openbaring 7:9-14). Evenals Noach en zijn gezin de wereldomvattende vloed overleefden en de kern van de nieuwe mensenmaatschappij op aarde vormden, zullen de leden van de „grote schare” de naderbij komende „grote verdrukking” overleven en de vaste kern van de nieuwe mensenmaatschappij, de symbolische „nieuwe aarde”, vormen. Aanvankelijk zal slechts het geestelijke paradijs bestaan, dat met hen de „grote verdrukking” overleeft, maar dan zullen zij ermee beginnen de letterlijke aarde alom tot een paradijs te maken. De mensen en de dieren — de in het wild levende dieren en de huisdieren — zullen in vrede met elkaar leven.
25. Hoe zal de situatie dan veel gunstiger zijn dan in het geval van de herstelde Israëlieten, ten aanzien van wie Jesaja’s profetie in het klein werd vervuld?
25 Het zal een weergaloos voorrecht zijn onder de rechtvaardige „nieuwe hemelen” op de gereinigde aarde, die niet meer vervuild zal worden, te mogen leven. Het zal veel geweldiger zijn dan datgene wat de herstelde Israëlieten in de Perzische provincie Juda ondervonden toen de profetie van Jesaja ten aanzien van hen in het klein werd vervuld. O sta er toch eens bij stil op aarde te leven wanneer de „vroegere dingen” zijn voorbijgegaan, wanneer de dood niet meer zal zijn, wanneer niemand meer over gestorvenen zal rouwen en er geen geschreeuw en geen hartepijn meer zal zijn!
26. Wat zal Jehovah dan zelfs voor de doden doen?
26 Onder de regering van de Eeuwige Vader, Jezus Christus, en zijn Koninkrijksmedeërfgenamen, zullen de leden van de „grote schare” op weg zijn naar eindeloos leven in een wereldomvattend paradijs van schoonheid, overvloed, geluk en vrede. Niemand zal over gestorven geliefden hoeven te rouwen, want Jehovah God, de Almachtige, zal door middel van de „nieuwe hemelen” de menselijke doden opwekken, voor wie Jezus Christus zijn leven geofferd heeft (Johannes 11:25, 26; 5:28, 29; Handelingen 24:15; Openbaring 20:11-14). Deze uit de doden opgewekte personen, tot wie ook de mannen en vrouwen des geloofs van Abel tot Johannes de Doper behoren, zullen de gelegenheid hebben een deel van die „nieuwe aarde” te worden.
27. (a) Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat er, ondanks de duistere wereldtoestanden, werkelijk zo’n redding voor de mensheid zal zijn? (b) Wat moeten wij thans persoonlijk doen om eveneens gered te worden?
27 Het schijnt bijna ongelofelijk dat ons mensen van het huidige geslacht in de naaste toekomst zo’n hartvertroostend vooruitzicht wacht. En toch is het zo! Nog nooit heeft het er in de wereld donkerder uitgezien dan thans. De wereldbenauwdheid wordt steeds groter. ’s Mensen hulpeloosheid treedt steeds duidelijker aan het licht. Van menselijke zijde kan er geen verlichting worden verschaft. Toch zal er een redding voor de mensheid zijn, wanneer de benauwdheid op aarde het ergst is. De mensheid zal niet uitsterven. Ze zal niet uitgeroeid worden. Er zullen mensen zijn die de wereldbenauwdheid zullen overleven en een rechtvaardige nieuwe ordening zullen binnengaan, waarin nooit meer zo’n wereldbenauwdheid zal oprijzen. Het woord van de Almachtige God staat daar borg voor. Wanneer wij thans volledig geloof stellen in dat goddelijke woord en ernaar leven, hebben wij het vooruitzicht uit de wereldbenauwdheid gered te worden. Die redding is nabij! — Matthéüs 24:21, 22; Nahum 1:9.