Hoofdstuk 19
Na de wereldbenauwdheid een vredige „nieuwe aarde”
1. Waarom werden Noach en zijn gezin in het leven gehouden toen de toenmalige „wereld van goddeloze mensen” eindigde, en waarom is hun overleving voor ons van belang?
IN DE geschiedenis der mensheid is het reeds eenmaal voorgekomen dat een „wereld van goddeloze mensen” eindigde! Onze gemeenschappelijke voorvader heeft het einde van die „wereld” overleefd. Deze voorvader was Noach, de zoon van Lamech. Noach, alsook zijn vrouw, zijn drie zonen en zijn drie schoondochters overleefden dat einde omdat zij zich aan de juiste zijde hadden gesteld. Alle mensen die thans leven, zijn derhalve nakomelingen van die acht personen die het einde van een wereld overleefden. Het einde van die wereld kwam door middel van een wereldomvattende vloed, een vloed zoals de mensheid die nooit meer zal beleven. Noach kwam als „een prediker van rechtvaardigheid” bekend te staan. Het bijbelse verslag zegt: „Noach wandelde met de ware God.” Noach had zich in de toenmalige wereldcrisis aan de zijde van deze God gesteld. Daarom werden hij en zijn gezin in de grote ark die hij in gehoorzaamheid aan Gods gebod tot behoud van zichzelf en zijn huisgezin had gebouwd, in het leven gehouden. — 2 Petrus 2:5; Genesis 6:9; Hebreeën 11:7.
2. (a) Wie zullen het einde van de „wereld van goddeloze mensen”, waar de mensheid thans voor staat, overleven, en welke basis is er voor deze verzekering? (b) Wat zijn de „hemelen” die voor hun ogen als door vuur vernietigd worden?
2 Nu staat de mensheid wederom voor het einde van een „wereld van goddeloze mensen”. Hoewel er mensen zijn die met deze verschrikkelijke gedachte spotten, zijn er toch velen die zich, net als Noach vóór de wereldomvattende vloed in 2370 v.G.T., aan de juiste zijde stellen. Noach behoorde tot de getuigen van Jehovah uit de oudheid. Dit feit is voor onze kritieke tijd veelbetekenend. Hoe dat zo? Omdat Jehovah’s christelijke getuigen van thans net als Noach het komende einde van de „wereld van goddeloze mensen” onder goddelijke bescherming zullen overleven. Zij zullen op aarde persoonlijk datgene zien gebeuren wat in 2 Petrus 2:9 staat: „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen te bewaren voor de dag van het oordeel om afgesneden te worden.” Zij zullen als klasse bewaard worden in de tijd van de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah, waardoor de hemelen brandende ontbonden zullen worden en de elementen, intens heet, zullen smelten!” „En de aarde en de werken daarop, zullen ontdekt worden [om verbrand te worden]” (2 Petrus 3:12, 10). Zij zullen zien hoe de zichtbare regerings-„hemelen” door de vurige middelen die de wonderdoende God dan zal gebruiken, in brand worden gestoken. Zij zullen het sissende gedruis horen waarmee die brandende „hemelen” voor altijd zullen verdwijnen. De „elementen” die tot dit wereldse samenstel van dingen behoren, zullen wegens de ondraaglijke hitte waaraan ze worden blootgesteld, ontbonden worden. Ze zullen „smelten”.
3. Identificeer de „elementen” die volgens 2 Petrus 3:12 dan „zullen smelten”.
3 De „elementen”, waaruit de symbolische atmosfeer van dit vergankelijke samenstel van dingen bestaat, zullen in de vuurproef niet bijeengehouden worden en geen stand kunnen houden. De wereldse opvatting dat de mens de aarde onafhankelijk van God kan regeren, zal de vuurproef niet doorstaan. De begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft — dominerende zelfzuchtige kenmerken van het huidige samenstel van dingen — zullen net zo kortstondig als de huidige „wereld van goddeloze mensen” blijken te zijn. Ze gaan in de vuurproef van de oordeelsdag van Jehovah in rook op. De „zwakke en armzalige elementen”, dat wil zeggen de krachteloze theorieën, filosofieën, gebruiken en riten waardoor de mensen getracht hebben hun eigen redding te bewerken en zich als zelfrechtvaardig te doen kennen, al zulke „elementen” zullen in de vuurproef smelten. Ze zullen krachteloos, onpraktisch, ineffectief, nutteloos en armzalig blijken te zijn (1 Johannes 2:15-17; Galáten 4:9, Sint-Willibrordvertaling). Die „elementen” zullen moeten verdwijnen, daar ze voor de aanbidders van God op aarde geen geschikt klimaat, geen geschikte atmosfeer of geen geschikt uitspansel zijn.
4. Wat zijn de „aarde en de werken daarop” die op de vurige „dag van Jehovah” zullen vergaan?
4 Op die gloeiend hete „dag van Jehovah” zal blijken dat de „aarde en de werken daarop” niet uit vuurvaste materialen bestaan. Ze zullen net zo brandbaar blijken te zijn als de „hemelen” en de „elementen”. De mensenmaatschappij, het belangrijkste bestanddeel van het samenstel van dingen waarvan Satan de Duivel de god is, zal door de voltrekking van Gods rechtvaardige oordelen vergaan. Aldus zal er een gehele wereld eindigen, de „wereld van goddeloze mensen”, die met de wereld ten tijde van de vloed van Noachs dagen overeenkomt. De werken die deze goddeloze, aardse mensenmaatschappij heeft opgebouwd, zullen haar niet redden en geen veilige haven voor haar zijn. Door de vurige uiting van Gods toorn, verontwaardiging en openlijke veroordeling zullen al deze dingen tot as worden.
5, 6. (a) Hoe kan de situatie in die tijd van vernietiging voor Jehovah’s aanbidders op aarde toeschijnen? (b) Slechts waardoor zullen mensen die tijd van benauwdheid overleven, en welke aanmoediging kunnen zij in Psalm 46 vinden?
5 Wanneer de symbolische „hemelen” en „elementen”, alsook de symbolische „aarde en de werken daarop” worden vernietigd, zouden Jehovah’s aanbidders, die zich midden in deze weergaloze wereldbenauwdheid bevinden, de indruk kunnen krijgen dat het gehele universum om hen heen ineenstort. Ja, dat de grond onder hun voeten wijkt. Voor de toeschouwers op aarde kan de loop der gebeurtenissen vreeswekkend zijn. Het zal duidelijk worden dat mensen op aarde slechts door een wonder van de Almachtige God in leven kunnen blijven. Slechts door volledig vertrouwen in de Universele Soeverein Jehovah te stellen, zullen de toeschouwers op aarde niet in paniek geraken. Voor een tijd van zulke schokkende gebeurtenissen tekenden de zonen van Korach — die de vurige vernietiging van hun opstandige vader en zijn aanmatigende medelevieten overleefden — de volgende tempelpsalm op:
6 „God is voor ons een toevlucht en sterkte, een hulp die gemakkelijk te vinden is in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen, al ondergaat de aarde een verandering en al wankelen de bergen en vallen ze in het hart van de uitgestrekte zee; al zijn haar wateren onstuimig, schuimen ze over, al schudden de bergen bij haar geweld. . . . Er is een rivier waarvan de stromen de stad van God verheugen, de heiligste grootse tabernakel van de Allerhoogste. God is in het midden van de stad; ze zal niet aan het wankelen worden gebracht. God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen. De natiën werden onstuimig, de koninkrijken wankelden; hij liet zijn stem weerklinken, waarop de aarde versmolt. Jehovah der legerscharen is met ons; de God van Jakob is ons een veilige hoogte.” — Psalm 46:1-7 en opschrift.
7, 8. Welke verzekering dat er overlevenden van die wereldberoering zullen zijn, vindt u in de verdere verzen van de psalm?
7 Dat er overlevenden van zo’n ontzag inboezemende beroering in de natuurlijke wereld rondom ons konden en ook zouden zijn, blijkt uit de woorden die de schrijvers van deze psalm (de zonen van Korach) onmiddellijk daarop laten volgen:
8 „Komt, aanschouwt de activiteiten van Jehovah, hoe hij verbazingwekkende gebeurtenissen op de aarde heeft gesteld. Hij doet oorlogen ophouden tot het uiteinde der aarde, de boog verbreekt hij en hij slaat de speer werkelijk aan stukken; de [oorlogs]wagens verbrandt hij in het vuur. ’Geeft u gewonnen [Laat af] en weet dat ik God ben. Ik zal stellig verhoogd worden onder de natiën, ik zal stellig verhoogd worden op de aarde.’ Jehovah der legerscharen is met ons; de God van Jakob is ons een veilige hoogte.” — Psalm 46:8-11, NW; NBG; Numeri 16:1-35; 26:10, 11; 27:2, 3; Judas 11.
9. (a) Wat moeten wij nu doen, wil Jehovah ons dan tot een toevlucht zijn? (b) Naar welke historische gebeurtenis wordt in Hebreeën 12:26-29 als een herinnering verwezen wanneer daar over de vernietiging van de „hemel” en de „aarde” wordt gesproken?
9 Jehovah God is ons tijdens die wereldschokkende beroering slechts dan tot een toevlucht wanneer wij voordien, nu reeds, bij Hem toevlucht zoeken. Zijn macht om „hemel” en „aarde” te schokken en te vernietigen, werd in 1513 v.G.T. gedemonstreerd, toen hij terwijl hij de zonen van Israël zijn Tien Geboden gaf, de berg Sinaï deed beven (Exodus 20:1-18). „Zijn stem deed toen de aarde schokken, maar nu heeft hij beloofd, zeggende: ’Nog eenmaal zal ik niet alleen de aarde, maar ook de hemel in beroering brengen.’ Welnu, de uitdrukking ’Nog eenmaal’ duidt op de verwijdering van de dingen die worden geschokt als dingen die zijn gemaakt, opdat de dingen die niet worden geschokt, blijven. Laten wij daarom, aangezien wij [leden van het geestelijke Israël] een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, onverdiende goedheid blijven hebben, waardoor wij heilige dienst voor God kunnen verrichten op een hem welgevallige wijze, met godvruchtige vrees en ontzag. Want onze God is ook een verterend vuur.” — Hebreeën 12:26-29; Haggaï 2:6, 7.
10. (a) Wat zal tijdens het geweldige schokken blijven bestaan, en als een uitdrukking waarvan? (b) Zullen Satan en zijn demonen iets kunnen doen om de vernietiging van de „hemel” en de „aarde” van het huidige goddeloze samenstel van dingen te verhinderen?
10 De schijn-„hemel” en de schijn-„aarde” zullen ten tijde van de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah” geschokt en als door vuur volledig vernietigd worden. Gods Messiaanse koninkrijk onder zijn zegevierende Zoon zal daarentegen blijven bestaan. Het zal als een uitdrukking van zijn Universele Soevereiniteit, die niet geschokt kan worden, blijven bestaan tot de eeuwige rechtvaardiging van Hem als de Soevereine Heer van allen. Satan de Duivel, „de heerser van deze wereld”, en al zijn demonenengelen hebben de schijn-„hemel” en de schijn-„aarde” van het huidige goddeloze samenstel van dingen lang beheerst. Maar ondanks al hun bovenmenselijke macht zullen zij de ten ondergang gedoemde „hemel” en „aarde” er niet voor kunnen behoeden geschokt en uit het universum uitgedelgd te worden. De „korte tijdsperiode” waarin deze „goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” in de omgeving van de aarde moesten blijven, zal dan voorbij zijn. Onmiddellijk na de eeuwige zegepraal die Jehovah God door Jezus Christus op de „grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zal behalen, zullen Satan de Duivel en zijn demonenengelen gegrepen, geketend en in de afgrond, ver van de omgeving van de aarde, geworpen worden. — Openbaring 20:1-3.
11. Zullen de overlevende getuigen van Jehovah merken dat Satan en zijn demonen geketend en in de afgrond geworpen zijn?
11 Hoewel de overlevende getuigen van Jehovah niet zullen zien en waarschijnlijk ook niet zullen horen hoe Satan en zijn demonenengelen geketend en in de afgrond geworpen worden, zullen zij de bevrijdende gevolgen ervan voelen. Nadat de geestenkrachten waartegen wij nu met geestelijke wapens moeten strijden, in de afgrond opgesloten zijn, zal het Satan niet meer mogelijk zijn ons ’de pas af te snijden’ wanneer wij ons beijveren om op de gereinigde aarde Jehovah’s wederopbouwwerk ten uitvoer te brengen (1 Thessalonicenzen 2:18; Efeziërs 6:12-18). Tijdens de duizendjarige regering van Christus zal het niet meer nodig zijn zo’n geestelijke strijd te voeren. — Openbaring 20:1-6; Romeinen 16:20.
„NIEUWE HEMELEN EN EEN NIEUWE AARDE”
12. Welke door Daniël en door Jezus Christus geuite profetische woorden zullen dan vervuld zijn?
12 O wat een gezegende dag zal dat zijn, de dag die wij zo vurig verwachten! Dan zal vervuld zijn wat de profeet Daniël profeteerde, toen hij zei: „En gedurende die tijd zal Michaël [de verheerlijkte Christus] opstaan, de grote vorst die ten behoeve van de zonen van uw volk optreedt. En er zal zich stellig een tijd van benauwdheid voordoen zoals er niet is teweeggebracht sedert er een natie is ontstaan tot op die tijd.” En Jezus Christus, die deze woorden van Daniël gedeeltelijk aanhaalde toen hij zijn profetie over het „besluit van het samenstel van dingen” uitte, voegde er nog de woorden aan toe: „. . . niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.” — Daniël 12:1; Matthéüs 24:3, 21, 22; Markus 13:19, 20.
13. Welke vreugdevolle gewaarwording en welk onvergelijkelijke voorrecht zullen het overblijfsel en hun medeaanbidders ten deel vallen wanneer zij uit die wereldbenauwdheid te voorschijn komen?
13 Het staat nog te bezien in welke lichamelijke toestand het getrouwe overblijfsel van het geestelijke Israël en de „grote schare” loyale medeaanbidders uit die ergste wereldbenauwdheid die de mensheid ooit heeft beleefd, te voorschijn zullen komen en welke milieuomstandigheden er dan zullen heersen. Maar o wat een vreugdevolle gewaarwording zal het dan zijn dat eindelijk Gods nieuwe ordening van rechtvaardigheid begonnen is! O wat een onvergelijkelijk voorrecht zal het zijn datgene wat de bejaarde apostel Johannes lang geleden slechts in een visioen zag, werkelijk te beleven! „En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de vroegere hemel en de vroegere aarde waren voorbijgegaan, en de zee is niet meer” (Openbaring 21:1). Jehovah’s profetie waarin dit reeds ten tijde van de profeet Jesaja in het vooruitzicht werd gesteld, zal dan vervuld zijn: „Ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vroegere dingen zullen niet in de geest worden teruggeroepen, noch zullen ze in het hart opkomen. Maar verheugt u uitbundig en weest blij voor eeuwig over wat ik schep.” — Jesaja 65:17, 18.
14. (a) Hoe was de belofte van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” van invloed op de christenen van de eerste eeuw? (b) Waarom zijn de verwachtingen van Jehovah’s christelijke getuigen met betrekking tot die belofte thans hoog gespannen?
14 Die belofte van de God die niet liegt, werd zelfs de eerste-eeuwse christenen onder de aandacht gebracht. Als geestelijke Israëlieten sterkten zij zichzelf in hun christelijke volharding door de verwezenlijking van Gods kostbare belofte te verwachten. Nadat de apostel Petrus in zijn brief heel nuchter beschreven had hoe de bestaande „hemelen” en „elementen”, alsook de „aarde en de werken daarop” als door vuur ontbonden zouden worden, voegde hij er de aanmoedigende woorden aan toe: „Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petrus 3:13). Jehovah’s christelijke getuigen van deze twintigste eeuw verwachten thans eveneens diezelfde nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Maar zij weten dat zij in de laatste dagen van de „hemelen en de aarde van nu” leven. Het geslacht dat niet zou voorbijgaan totdat „al deze [door Jezus Christus voorzegde] dingen” zijn geschied, heeft het einde van de tijden der heidenen in 1914 beleefd en heeft sindsdien nagenoeg al „deze dingen” zien geschieden (Matthéüs 24:3, 34). De verwachtingen van Jehovah’s christelijke getuigen zijn nu daarom hoog gespannen!
15. Waardoor dienen wij allen ons volledig in beslag te laten nemen?
15 Er bestaat voor Jehovah’s christelijke getuigen van „dit geslacht” meer reden dan ooit om zich „in heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding” te oefenen en zich erop te concentreren ’de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah goed in gedachten te houden’, waarop de onrechtvaardige oude ordening ontbonden, dat wil zeggen vernietigd zal worden (2 Petrus 3:11, 12). Die dag is onvermijdelijk. Hij moet komen om de weg te banen voor de vervulling van Gods kostbare belofte van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”, waarin rechtvaardigheid zal wonen. De dag komt naderbij waarop die beloofde nieuwe scheppingen het rijk zullen sieren dat zo lang door de aanwezigheid van de onrechtvaardige hemelen en de onrechtvaardige aarde van de Duivel ontsierd is. Hoe heerlijk zal het zijn dan op aarde te leven!
16. (a) Wat zal dat hemelse Messiaanse koninkrijk voor de aardbewoners betekenen? (b) Wat zal Jehovah daardoor jegens de mensheid tot uitdrukking brengen?
16 De regering van de Heer Jezus Christus met zijn verheerlijkte „bruid” of gemeente zal voor de aardbewoners een ononderbroken tijdperk van rechtvaardige heerschappij en vrede en geluk inluiden. Dat hemelse Messiaanse koninkrijk zal het harteloze wanbestuur dat de afgelopen zesduizend jaar door duivels en mensen is uitgeoefend, vervangen. Die Messiaanse regering zal de plaats van de goddeloze oude „hemelen” innemen. Ze zal een uitdrukking zijn van de oneindig grote liefde die Jehovah God jegens de mens heeft, die als een „zoon van God” naar Gods eigen beeld en gelijkenis werd geschapen (Genesis 1:26-28; Lukas 3:38). Jehovah God had de mensenwereld zo lief dat hij, ten koste van een zwaar offer, zijn geliefde en eniggeboren Zoon gaf, opdat deze de Koning van die Messiaanse regering zou zijn. — Johannes 3:16.
17. Welk vooruitzicht zullen de overlevenden van Har–mágedon hebben, en in welke toestand verheugen zij zich feitelijk reeds?
17 Wanneer de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon tot het verleden behoort en de „goddeloze geestenkrachten”, Satan en zijn demonen, in de afgrond zijn opgesloten, zullen de begunstigde overlevenden op aarde met een diep gevoel van verrukking vervuld worden wanneer zij beseffen dat de langverwachte door God geschapen „nieuwe hemelen” werkelijk over hen regeren. Wanneer zij hun blik laten gaan over het gereinigde land dat zich voor hun ogen uitstrekt, zullen zij van een pioniersgeest vervuld worden. Er is duizend jaar werk te doen in het gehele land! Het vooruitzicht van een wereldomvattend paradijs doemt voor hun ogen op. Zij bevinden zich reeds in een geestelijk paradijs, dat zijn ontstaan aan de geest en gunst van God te danken heeft. Als in een ark van overleving werden zij tijdens de grote catastrofe waarin het oude samenstel ontbonden en vernietigd werd, in dit geestelijke paradijs gespaard. Daarom begint Gods beloofde „nieuwe aarde” met hen. En o wat een vreugde, zij zelf vormen de kern van de „nieuwe aarde”, de nieuwe mensenmaatschappij, de nieuwe wereld van godvruchtige mensen!
18. Welke kostbare belofte, opgetekend in Openbaring 21:3, 4, zal dan vervuld worden?
18 Nu wordt datgene vervuld wat de apostel Johannes vanuit de hemel hoorde zeggen: „Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.” — Openbaring 21:3, 4.
HET HUWELIJK VAN HET OVERBLIJFSEL VAN DE BRUIDSKLASSE MET DE BRUIDEGOM
19. (a) Waarom zullen de dan nog levende leden van het overblijfsel van geestelijke Israëlieten niet voor altijd hier op aarde blijven? (b) Wat zal het voor hen betekenen hemels leven te verwerven?
19 De dan nog levende leden van het overblijfsel van geestelijke Israëlieten zullen zich bij het zien van zo’n gelukkige aanvang der dingen op de gereinigde aarde uitbundig verheugen en overvloeien van vreugde. Zij zullen door God gebruikt worden om de „nieuwe aarde” vanaf het begin in overeenstemming met de „nieuwe hemelen”, de nieuwe regering, te doen functioneren. Zij hebben echter niet de hoop voor altijd op aarde te blijven, maar koesteren een hemelse hoop. De leden van het door de geest verwekte overblijfsel verwachten dat Jezus Christus, de hemelse Bruidegom, hen te zijner tijd in het huis van zijn hemelse Vader zal opnemen om zijn bruidsgemeente voltallig te maken en aldus de „heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem”, te voltooien (Openbaring 21:2, 9, 10; 20:4, 6; Johannes 14:2, 3; 17:24). Door hun heengaan zullen zij dan niet langer persoonlijk met de „nieuwe aarde” verbonden zijn, en zij zullen met hun geliefde Bruidegom en de overige leden van zijn bruidsgemeente in de hemel verenigd worden. Daardoor zullen zij een deel van de „nieuwe hemelen” worden en zich op de voor hen bestemde plaats bevinden. — Efeziërs 5:25-27.
20. (a) Om welke reden hebben sinds het jaar 1935 de leden van de „grote schare” de toekomstige bruidsklasse liefdevol bijgestaan? (b) In welk deel van zijn koninklijke domein zal de „grote schare” leven?
20 De „grote schare” medeaanbidders in Gods geestelijke tempel zal zich erover verheugen dat de leden van het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël, met wie zij de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah” hebben overleefd, met hun Bruidegom verenigd worden. De gehele tijd dat zij persoonlijk met hen verbonden waren (sinds 1935), hebben zij de toekomstige leden van de bruidsklasse bijgestaan zoals bruidsmeisjes een bruid. Zij hebben dit gedaan uit loyale liefde jegens de Bruidegom en Koning. Daar zij niet tot zijn bruidsklasse behoren, zullen zij niet naar de hemel gaan. Zij worden echter in het koninklijke domein van de Bruidegom-Koning opgenomen, waar zij duizend jaar onder zijn regering zullen leven. Zij worden te zamen met het overblijfsel van de bruidsklasse door de „grote verdrukking” heen gespaard en zullen dan in het aardse deel van zijn koninklijke domein leven, waartoe onvermijdelijk ook het gebied van het oude Israël zal behoren, waarover koning David, de beroemde voorvader van de Koning Jezus Christus, eens regeerde. — Psalm 72:6, 7; Lukas 1:31-33.
21. (a) Wat bedoelt de Koning dus wanneer hij — zoals wij in Matthéüs 25:34 lezen — tot hen zegt: „Beërft het koninkrijk . . .”? (b) Hoe worden zij in Psalm 45:14, 15 passend beschreven?
21 Wanneer de Bruidegom-Koning de gelijkenis van de schapen en de bokken vervult, zal hij het aardse deel van zijn koninklijke domein in gedachten hebben wanneer hij tot de met schapen te vergelijken mensen aan zijn rechterhand zegt: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid” (Matthéüs 25:31 tot 34). Zijn hartelijke uitnodiging aan de met schapen te vergelijken mensen, die hem goed hebben gedaan en die voor zijn bruidsklasse als gedienstige bruidsmeisjes zijn geweest, komt overeen met datgene wat in Psalm 45:14, 15 over de maagdelijke bruidsmeisjes wordt gezegd: „De maagden in haar gevolg als haar metgezellinnen, worden tot u [de Bruidegom-Koning] gebracht. Zij zullen worden gebracht met vreugdebetoon en blijdschap; zij zullen het paleis van de koning binnentreden.” Zij zullen jegens de bruidsklasse van Christus niet tevergeefs als gedienstige bruidsmeisjes gehandeld hebben. Hun beloning, toegewezen te worden aan het aardse paradijs van zijn koninklijke domein, zal buitengewoon verheugend zijn. Daar zullen zij zich in onzelfzuchtige liefde verheugen over het hemelse huwelijk van hun hemelse Koning met zijn bruidsgemeente, waarvan zij de laatste leden persoonlijk gekend hebben en jegens wie zij ter wille van de Bruidegom goed hebben gedaan.
22. Welke voorrechten zullen de aardse onderdanen van de Koning Jezus Christus dan ten deel vallen, zoals uit Psalm 45:16 blijkt?
22 Hun vreugde op aarde zal nog vergroot worden wegens de speciale dienstvoorrechten die de „grote schare” met schapen te vergelijken onderdanen van de Bruidegom-Koning Jezus Christus ten deel zullen vallen. Op deze buitengewone aardse dienstvoorrechten wordt in het volgende vers van Psalm 45 gezinspeeld, dat gericht is tot de Bruidegom-Koning, in wiens paleis de bruidsmeisjes worden gebracht. In dit vers (16) wordt tot hem gezegd: „In plaats van uw voorvaders zullen uw zonen blijken te zijn, die gij tot vorsten zult aanstellen op de gehele aarde.”
23. Wat moet met de beroemde voorvaders van Jezus, door wie zijn naam een zekere eer wordt verleend, gebeuren opdat zij iets tot de heerlijkheid van zijn regering kunnen bijdragen?
23 De gehuwde Heer Jezus Christus zal zich niet uitsluitend op zijn beroemde aardse voorvaders hoeven te beroepen om eer en waardigheid aan zijn actieve rol als Messiaanse Koning te verlenen (Matthéüs 1:1-17; Lukas 3:23-38). Dat hij „de Zoon van David” wordt genoemd, is beslist een eer voor hem. Ook door de aanduiding „de zoon van Abraham” — de patriarch uit wiens lendenen volgens Gods belofte koningen zouden voortkomen — werd de naam van de Bruidegom-Koning roem verleend (Genesis 17:6, 15, 16). Maar deze alom bekende voorvaders zijn evenals andere getrouwe en toegewijde dienstknechten van Jehovah God reeds lang dood, en als doden kunnen zij niets tot de heerlijkheid van zijn duizendjarige regering bijdragen. Dat kunnen zij slechts als levende zonen, en wel als zijn zonen in zijn aardse domein.
24. (a) Hoe zal Jezus zijn titel „Eeuwige Vader” recht doen wedervaren? (b) Wie zullen tot de eersten behoren die zijn aardse zonen en dochters worden?
24 Aardse zonen? Jazeker! Want de titel Eeuwige Vader, die in Jesaja 9:6 te zamen met nog andere eervolle titels voor hem werd voorzegd, is niet slechts een eretitel, die geen met het betreffende ambt verbonden verplichtingen met zich brengt. Hij zal deze titel werkelijk recht doen wedervaren door de vader te worden van kinderen die eeuwig zullen leven. De eersten die zijn aardse zonen en dochters worden, zijn de leden van de „grote schare”, die, wanneer zij uit de „grote verdrukking” komen, zullen zeggen: „Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam” (Openbaring 7:9, 10, 14). Zij zullen hun redding aan Jehovah God en zijn Lam, Jezus Christus, toeschrijven.
’VORSTEN OP DE GEHELE AARDE’
25. Welke bekwame mannen zullen er onder de overlevenden van Har–mágedon zijn uit wie de Koning personen kan uitkiezen en tot ’vorsten op de gehele aarde’ kan aanstellen, en welke ervaring zullen zij hebben?
25 Daar zij de wereldbenauwdheid, waarin de „wereld van goddeloze mensen” wordt vernietigd, op aarde overleven, zullen zij dadelijk bij de hand en onmiddellijk beschikbaar zijn zodat de regerende Eeuwige Vader uit hen de bekwame mannen, zijn „zonen”, kan kiezen ten einde hen tot ’vorsten op de gehele aarde’ aan te stellen. Zelfs onder de tienduizenden gemeenten van Jehovah’s christelijke getuigen in deze tijd zijn er duizenden opgedragen, gedoopte mannen die op theocratische wijze officieel als ouderlingen zijn aangesteld. Zij dienen in de gemeente waartoe zij behoren, als „opzieners” en verrichten herderlijk werk (Handelingen 20:17-28; Filippenzen 1:1; 1 Timótheüs 3:1-7; Titus 1:5-9; 1 Petrus 5:1-4). Zij nemen ook de leiding in het door Jezus Christus voor dit „besluit van het samenstel van dingen” voorzegde werk, namelijk: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matthéüs 24:14). Op deze wijze trachten zij zich van hun verantwoordelijkheid ten opzichte van het hemelse Messiaanse koninkrijk, dat aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 werd opgericht, te kwijten.
26. Welke taak vervullen deze gemeentelijke ouderlingen volgens de profetie uit Jesaja 32:1, 2 nu reeds?
26 Deze gemeentelijke ouderlingen of opzieners vervullen getrouw het in Jesaja 32:1, 2 opgetekende profetische beeld van de „vorsten”: „Zie! Een koning zal regeren voor louter rechtvaardigheid; en wat vorsten betreft, zij zullen als vorsten heersen voor louter gerechtigheid. En ieder moet als een wijkplaats voor de wind blijken te zijn en een schuilplaats voor de slagregen, als waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots in een uitgeput land.” Zij zijn dus geen onderdrukkende religieuze „vorsten”, zoals degenen in de religieuze sekten van de christenheid die „kerkvorsten” worden genoemd. Integendeel, elk van deze gemeentelijke ouderlingen tracht de leden van zijn gemeente hulp te verlenen en hen te verkwikken. Hij ziet er nauwlettend op toe zijn taak net zo te vervullen als de vorstelijke ouderlingen in het oude Israël — „voor louter gerechtigheid”. Aldus bootst hij zijn hemelse Koning na, die „voor louter rechtvaardigheid” regeert. — Lukas 22:25-27.
27, 28. (a) Worden ouderlingen door de „grote verdrukking” van hun theocratische ambt ontheven? (b) Voor welke dienst zullen zij derhalve beschikbaar zijn, indien het de wil van de hemelse Koning Jezus Christus is?
27 Naarmate de „nieuwe aarde” — de onder de „nieuwe hemelen”, het koninkrijk, georganiseerde mensenmaatschappij — vorm aanneemt, zullen er opzieners of opzichters nodig zijn, die toezicht houden op gemeenschappen en werkzaamheden. Ouderlingen die de „grote verdrukking” overleven en deel uitmaken van de „nieuwe aarde”, zullen door de diensten die zij thans in de gemeenten van Jehovah’s christelijke getuigen verrichten, veel ervaring hebben opgedaan. Zij worden door de „grote verdrukking” niet van hun theocratische ambt van ouderlingen en opzieners onder de gemeenten, waarvan de leden met hen Gods rechtvaardige Nieuwe Ordening binnengaan, ontheven of daaruit ontslagen. Zij kunnen, indien het de wil van de hemelse Koning Jezus Christus is, in deze hoedanigheid blijven dienen.
28 In ieder geval zullen de ervaren ouderlingen en opzieners de Messiaanse Koning ter beschikking staan, zodat hij hen direct vanaf het begin van zijn duizendjarige regering tot ’vorsten op de gehele aarde’ kan aanstellen. Wat een voorrecht voor hen, op aarde de zichtbare vorstelijke vertegenwoordigers van het duizendjarige Koninkrijk te zijn!
29, 30. (a) Welke mannen zullen, nadat zij uit de doden zijn opgewekt, ongetwijfeld tot de ’vorsten op de gehele aarde’ behoren? (b) Waarom is het niet te verwachten dat het hun erg moeilijk zal vallen zich aan de nieuwe omstandigheden op aarde aan te passen?
29 Alle overlevenden van de „grote verdrukking” zullen het begin van de opstanding der losgekochte gestorvenen reikhalzend tegemoet zien. Zij zullen uitzien naar het „uur” waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, de stem van de verheerlijkte Zoon des mensen, Jezus, zullen horen en te voorschijn zullen komen tot een opstanding die hun de gelegenheid biedt onder het duizendjarige Koninkrijk te leven (Johannes 5:28, 29; 11:25, 26; Handelingen 24:15; 1 Timótheüs 2:5, 6). Zij zullen vooral uitzien naar de opstanding van de getrouwe „voorvaders” van de Bruidegom-Koning. O, wat een vreugde zal het voor hen zijn te zien dat Henoch, Noach, Sem, Abraham, Isaäk, Jakob, Boaz, David, Hizkía en Josía tot leven op aarde zijn teruggebracht! Deze mannen zullen er uitstekend geschikt voor zijn tot ’vorsten op de gehele aarde’ aangesteld te worden. Daar zij zich nu weer in het land der levenden bevinden en bovendien als vorsten dienen, zullen zij er nog meer toe bijdragen dat de Messiaanse Koning, wiens aardse voorvaders zij hebben mogen zijn, geëerd wordt.
30 En hoe staat het met al de andere profeten en voorbeelden van geloof, met mannen zoals Abel, Job, Mozes, Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Daniël en anderen, tot Johannes de Doper toe, de aardse voorloper en „vriend van de Bruidegom”, Jezus Christus? In het licht van het gunstige bijbelse getuigenis omtrent deze mannen hebben zij zich waardig getoond door de Messías — wiens komst zij hebben verwacht en door velen van hen zelfs werd voorzegd — tot ’vorsten op de gehele aarde’ aangesteld te worden. Met de hulp van Gods heilige geest dient het deze bekwame mannen niet erg moeilijk te vallen zich aan de nieuwe omstandigheden aan te passen die tijdens het zevende millennium van ’s mensen bestaan op aarde zullen heersen. Het getuigenis van de bijbel spreekt geheel en al ten gunste van het feit dat zij geëerd zullen worden met het voorrecht als ’vorsten op de gehele aarde’ te dienen. De gemeentelijke ouderlingen en opzieners die de „grote verdrukking” overleven, kunnen een up-to-date hulp voor hen zijn.
31. (a) Als wiens vertegenwoordigers zullen die „vorsten” optreden? (b) Waarom zal er dan een uitgebreid onderwijzingswerk worden verricht?
31 Het feit dat de ’vorsten op de gehele aarde’ „voor louter gerechtigheid” zullen heersen, is een waarborg dat er op de „nieuwe aarde” werkelijk rechtvaardigheid zal wonen of voor altijd zal heersen. De Messiaanse „nieuwe hemelen” en deze vorsten, die als zichtbare vertegenwoordigers van die „nieuwe hemelen” optreden, zullen ervoor zorgen dat de aarde als eeuwige woonplaats van de mensheid tot een heerlijk paradijs wordt gemaakt. De miljarden uit de doden opgestane personen zullen aan dit werk deelnemen (Lukas 23:43). Het wereldomvattende onderwijzingswerk zal steeds meer uitgebreid worden naarmate de ene generatie van gestorvenen na de andere uit de herinneringsgraven terugkeert. Hun zal getoond moeten worden dat de bijbel een waarheidsgetrouw bericht over Gods bemoeienissen met de mensheid bevat en dat alle bijbelse profetieën vervuld zijn en nog steeds in vervulling gaan. Zij zullen op de hoogte gesteld moeten worden van de inhoud van de „rollen” van goddelijk onderricht die dan geopend zullen worden. — Openbaring 20:12.
32. (a) Welk verheugende vooruitzicht hebben de getuigen van Jehovah die thans ijverig aan het bijbelse onderwijzingswerk deelnemen? (b) In welke opzichten zal de Eeuwige Vader Jezus Christus „een levengevende geest” blijken te zijn?
32 Alle opgedragen, gedoopte getuigen van Jehovah die thans ijverig deelnemen aan het bijbelse onderwijzingswerk dat op de gehele bewoonde aarde wordt verricht, hebben werkelijk een verheugend vooruitzicht. Het is een levenreddend werk, waardoor talloze mensen in staat worden gesteld aan de vernietigende voltrekking van Gods oordelen in de komende „grote verdrukking” te ontkomen. Het is een werk waardoor zij voorbereid en toegerust worden voor het veel grotere onderwijzingswerk dat verricht zal worden ten behoeve van alle losgekochte gestorvenen die de regerende Koning Jezus Christus uit de graven zal roepen om hun Eeuwige Vader te worden. Op hem zijn de woorden uit 1 Korinthiërs 15:45 van toepassing: „De laatste Adam werd een levengevende geest.” Als zodanig zal hij hun leven schenken, niet slechts door hun door de opstanding een nieuw levensbegin te geven, maar door hen gedurende zijn duizendjarige regering ten leven op te voeden.
33. (a) Wanneer zullen alle gehoorzamen op aarde met eeuwig leven beloond worden? (b) Hoe zal door het in Efeziërs 1:9, 10 genoemde „bestuur” van Jehovah zijn wonderbaarlijke voornemen dan glorierijk zijn verwezenlijkt?
33 Aan het einde van zijn levengevende regering zullen alle gewillige en gehoorzame mensen de glorierijke staat van menselijke volmaaktheid hebben bereikt waarin de eerste Adam zich in het oorspronkelijke paradijs, de Hof van Eden, bevond. Indien zij dan in de beslissende beproeving bewijzen loyaal jegens zijn Hemelse Vader, de Universele Soeverein, te zijn, zullen zij met eeuwig leven beloond worden. De aarde, die dan alom in een paradijsachtige schoonheid gehuld zal zijn, zal weer met de heilige hemelen in harmonie zijn. Jehovah’s programma in verband met zijn „bestuur” zal ten uitvoer zijn gebracht en zal zijn wonderbaarlijke voornemen glorierijk verwezenlijkt hebben. „Alle dingen”, zonder uitzondering, „de dingen die in de hemelen zijn en de dingen die op de aarde zijn”, zullen weer bijeengebracht zijn „in de Christus”, in degene die door Jehovah God tot het Hoofd van zijn hoofdorganisatie gemaakt is, zijn Zoon Jezus Christus. De mens op aarde, die dan zowel in een geestelijk als in een Edens paradijs leeft, zal weer deel uitmaken van Jehovah’s universele organisatie. Er zal onder al zijn schepselen in hemel en op aarde eenheid en vrede heersen (Efeziërs 1:9, 10). De dieren zullen aan de mens onderworpen zijn.
WAT ZULLEN WIJ NU DOEN?
34. Waarop dienen wij onze ogen des geloofs gericht te houden, en waarom kunnen wij van de verwezenlijking van onze hoop overtuigd zijn?
34 Het betrouwbare Woord van God onthult aan onze ogen des geloofs werkelijk een schitterend toekomstbeeld! Het is nu zaak het niet uit het oog te verliezen. Mogen wij nooit toelaten dat onze blik ervan afgewend wordt. Het is geen hallucinatie, geen fata morgana, geen hersenschim. God staat er met zijn eigen naam borg voor dat de wonderbaarlijke dingen die in zijn onvergankelijke Woord zijn voorzegd, werkelijkheid worden, en wel binnenkort. Net zo zeker als de tijd voortschrijdt, komen wij gestadig dichter bij deze dingen. Ze zijn het doel dat God, die „de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken”, ons voor ogen heeft gesteld (Hebreeën 11:6). Indien wij aan ons geloof vasthouden en daarnaar leven en handelen, zal niets ons kunnen verhinderen de ons door God in het vooruitzicht gestelde en beloofde prijs te verwerven.
35. Zullen met de vernietiging van Babylon de Grote alle moeilijkheden voor ons uit de weg zijn geruimd, of hoe zal de situatie zijn?
35 Wij kunnen erop rekenen dat er personen zullen zijn die ons dit zouden willen verhinderen. Hoewel ons niet is geopenbaard op welke dag en op welk uur de „grote verdrukking” zal losbreken, is het tijdstip daarvoor toch door hem vastgesteld en zal ze niet op zich laten wachten (Habakuk 2:3). De „grote verdrukking” behoort tot het bekendgemaakte voornemen van God en zal stellig komen. Laten wij in gedachten houden dat met de vernietiging van het religieuze Babylon de Grote in het begin van de verdrukking geenszins alle moeilijkheden voor ons uit de weg geruimd zullen zijn. Daardoor krijgen degenen die ons als laatsten zullen willen verhinderen, slechts de gelegenheid zich er volledig op te concentreren ons van het bereiken van ons door God verordineerde doel af te houden. Wat zullen wij dan doen?
36. Aan welke historische situatie herinnert ons de kritieke situatie die dan zal ontstaan?
36 De kritieke situatie die zich dan voor ons zal ontwikkelen, herinnert ons aan de situatie waarin de Israëlieten zich kort na de paschadag van het jaar 1513 v.G.T. bevonden toen zij aan de Egyptische zijde van de Rode Zee schijnbaar in een val zaten. Vóór hen blokkeert de zee hun rechtstreekse doortocht naar de Sinaï, de berg van God, op het Arabische schiereiland. Hun legerplaats aan de zee wordt van achteren bedreigd. De Egyptenaren komen! Aangevoerd door Farao, de koning van Egypte, naderen de strijdwagens en de ruiters het kamp van de Israëlieten. Hoe lang zal het nog duren totdat de strijdkrachten van Farao hen aanvallen? De situatie is werkelijk alarmerend! Wat zullen zij nu doen? Zij roepen tot God, want zij kunnen niet begrijpen dat hij hen in deze hachelijke situatie heeft gebracht.
37. Wat gebood God hun in deze alarmerende situatie, hoewel het iets onmogelijks scheen te zijn?
37 Welk bevel krijgen zij nu te horen? Naar de situatie zich laat aanzien, is het ongelofelijk en onmogelijk! God gebiedt hun namelijk op te breken, maar niet in paniek voor de aanrukkende vijand te vluchten, doch van hen weg te trekken. Dat betekende, de zee in te trekken! Inderdaad luidt het bevel: Voorwaarts! „Toen sprak Jahwe tot Mozes: Wat roept ge Mij toch. Beveel de Israëlieten verder te trekken. Gij zelf moet uw hand opheffen, uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten. Dan kunnen de Israëlieten over de droge bodem door de zee trekken. Ik ga de Egyptenaren halsstarrig maken, zodat zij hen achterna gaan. En dan zal Ik Mij verheerlijken ten koste van Farao en heel zijn legermacht, zijn wagens en zijn wagenmenners [ruiters]. De Egyptenaren zullen weten dat Ik Jahwe ben, als Ik Mij verheerlijk ten koste van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners.” — Exodus 14:15-18, Willibrordvertaling; Statenvertaling, Luther, Obbink, Vredenburg.
38. (a) Hoe werd de vijand in de val gevangen en volledig vernietigd? (b) Waartoe hadden de Israëlieten daarna alle reden?
38 Nadat de bedreigde Israëlieten het kamp hebben opgebroken, trekken zij voort op de weg die de Almachtige God op wonderbaarlijke wijze voor hen door de Rode Zee heeft gebaand. Zij trekken helemaal naar de overkant, naar de oevers van het Sinaïtische schiereiland. De vluchtcorridor blijft op aanlokkelijke wijze open. De Egyptenaren, die tijdelijk verhinderd werden op het kamp van de Israëlieten los te stormen, hervatten nu hun wilde achtervolging. Met hun wagens en hun paarden storten zij zich in de zeeopening. Ten slotte bevinden zij zich allen op het pad dat door de zee voert. Maar wegens moeilijkheden met de wagens komen de Egyptenaren niet meer vooruit. Nu slaan zij op de vlucht voor de God van de Israëlieten, die voor zijn volk strijdt! Maar het is te laat. Op het signaal dat Mozes met zijn profetenstaf geeft, klapt de val dicht. Het water van de gekliefde zee stroomt weer samen. Farao’s hele krijgsmacht wordt verzwolgen. De lijken van de Egyptenaren spoelen aan op de oevers van het Sinaïtische schiereiland. Zingt en danst nu, Israëlieten, wegens deze bevrijding door Jehovah’s hand. — Exodus 14:19 tot 15:21.
39. (a) Tot wiens onderricht werden die dingen in de bijbel opgetekend? (b) Aan welk besluit moeten wij vasthouden wanneer wij tegenover de laatste wanhopige aanval van Satan de Duivel en zijn internationale horden komen te staan?
39 Die dingen, die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht in de kritiekste tijd aller tijden geschreven (Romeinen 15:4). De aanval die de symbolische tien horens en het scharlakengekleurde wilde beest — dat dan zonder berijdster zal zijn — op ons zullen doen, nadat ze, van haat vervuld, het Babylonische wereldrijk van valse religie uit de weg hebben geruimd, zal een grote bedreiging voor ons bestaan en ons geestelijke paradijs vormen (Openbaring 17:14). De laatste wanhopige aanval van de symbolische Gog van het land Magog (Satan de Duivel) en zijn internationale horden zal gericht zijn op onze herstelde verhouding tot Jehovah God en ons onwrikbare standpunt voor zijn universele soevereiniteit en zijn Messiaanse koninkrijk (Ezechiël 38:10-17). De haat die alle niet-religieuze natiën jegens Jehovah’s christelijke getuigen zullen koesteren, zal op zijn hevigst zijn. Wat kunnen wij dan doen? De moed laten zakken? Onder geen omstandigheden! Wij zijn nu reeds vastbesloten om in die moeilijke situatie de handelwijze te blijven volgen die tot de rechtvaardiging van Jehovah, de Universele Soeverein, zal leiden!
40. Wat zal in ons geval het bevel om eensgezind voorwaarts te gaan, betekenen?
40 Hoewel het mag schijnen dat het onmogelijke wordt gevraagd, zal het bevel van de Soevereine Heer Jehovah door bemiddeling van zijn Grotere Mozes, Jezus Christus, ons scherp en duidelijk in de oren klinken: ’Gaat voorwaarts! Gaat eensgezind voorwaarts!’ Dat wil zeggen: Blijft de wil van Jehovah God als regeerder doen in plaats van mensen te gehoorzamen. Blijft discipelen van degene die door Hem gezalfd is om als Messiaanse Koning duizend jaar over de mensheid te regeren! Voorwaarts dus, de ogen op het doel gericht! Het ligt nog vóór ons. Wanneer wij vastberaden voorwaarts gaan, zullen wij het zegevierend bereiken (Hebreeën 10:39). Wat de vijand ook tracht te doen om ons weer in slavernij aan deze goddeloze wereld te brengen, het zal hem niet gelukken. De Almachtige God zal voor ons de weg naar de oevers van vrijheid banen. De vijand, die wraakzuchtig de voorwaarts marcherende aanbidders van de Soevereine Heer Jehovah zal blijven achtervolgen, zal daardoor in een val geraken die voor hem de vernietiging zal betekenen.
41. Welk nimmer weerkerende voorrecht zal de dan levenden ten deel vallen?
41 Hoe heerlijk zal het dan zijn wanneer ook wij, in navolging van de profeet Mozes en de Israëlieten na hun bevrijding bij de Rode Zee, de daden van Jehovah, de ’manlijke persoon van oorlog’, kunnen bezingen die hij te Har–mágedon heeft volbracht en dit bevrijdingslied kunnen bekronen met de woorden: „Jehovah zal regeren tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig” (Exodus 15:1-18). Ongetwijfeld zullen zowel de hemel als de overlevenden op aarde die aanschouwers van Jehovah’s bekronende zegepraal zijn geweest, eensgezind de lof bezingen van degene die dan de onbetwiste Koning van het gehele universum is. Wat een nimmer weerkerend voorrecht zal het zijn tot degenen te behoren die deze zegepraal zullen bezingen!
42, 43. (a) Hoe komen de woorden uit Psalm 66:10-12 overeen met de ervaringen van de christelijke getuigen van Jehovah die datgene hebben beleefd wat sinds 1914 is geschied? (b) Welke troostrijke verzekering uit Jesaja 43 kunnen de leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël met het oog op de voor hen liggende kritieke omstandigheden op zichzelf van toepassing brengen?
42 Een weergaloze wereldbenauwdheid ligt vlak voor ons, maar laten wij ze onversaagd onder de ogen zien. Wij ouderen van „dit geslacht”, die sinds 1914 G.T. twee wereldoorlogen hebben doorgemaakt en ook hebben beleefd dat Jehovah’s christelijke getuigen vanaf dat jaar wegens hun geloof zijn vervolgd, kunnen inderdaad evenals de psalmist uit de oudheid zeggen: „Gij hebt ons onderzocht, o God; gij hebt ons gelouterd zoals men zilver loutert. Gij hebt ons in een vangnet gebracht; gij hebt een drukkende last op onze heupen gelegd. Gij hebt de sterfelijke mens over ons hoofd doen rijden; wij zijn door vuur en door water gegaan, en gij hebt ons voorts uitgeleid tot verademing” (Psalm 66:10-12). Misschien moeten wij in de ergste wereldbenauwdheid die vlak voor ons ligt, alsnog „door vuur en door water” gaan. Maar het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël heeft de troostrijke verzekering van Jehovah God:
43 „En nu, dit heeft Jehovah, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israël, gezegd: ’Wees niet bevreesd, want ik heb u verlost. Ik heb u bij uw naam geroepen. Gij zijt van mij. Ingeval gij door de wateren zoudt trekken, zal ik stellig met u zijn; en door de rivieren, ze zullen u niet overstromen. Ingeval gij door het vuur zoudt gaan, zult gij niet verzengd worden, noch zal de vlam zelf u verschroeien. Want ik ben Jehovah, uw God, de Heilige Israëls. . . .’ ’Gij zijt mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb, opdat gij het weet en geloof in mij hebt, en opdat gij begrijpt dat ik Dezelfde ben.’” — Jesaja 43:1-3, 10.
44. Waartoe worden Jehovah’s dienstknechten volgens Zefanja 3:16, 17 aangespoord, wat de toekomst ook moge brengen, en met welk vertrouwen kunnen zij het doen?
44 Al zullen Jehovah’s christelijke getuigen dan nog moeten gaan door wat met vuur en water overeenkomt, hij zal met hen zijn. Hij zal zich als dezelfde God van bevrijding doen kennen. Er is geen reden om nu in de dienst als getuigen voor zijn Koninkrijk de handen te laten verslappen en het langzamer aan te gaan doen. Wij dienen niet toe te laten dat vrees voor wat ons in de onmiddellijke toekomst te wachten staat, onze ijver bekoelt en ons tot inactiviteit doet vervallen. Jehovah is verheugd over datgene wat wij tot nu toe in zijn Koninkrijksdienst hebben gedaan. Daarom heeft hij ons ook op wonderbaarlijke wijze gezegend. Ten behoeve van ons zijn de volgende profetische woorden opgetekend, die thans ten aanzien van ons in vervulling gaan: „Op die dag zal tot Jeruzalem worden gezegd: ’Wees niet bevreesd, o Sion. Mogen uw handen niet verslappen. Jehovah, uw God, is in uw midden. Als een Machtige zal hij redden. Hij zal met verheuging uitbundige vreugde over u hebben. Hij zal stilzwijgen [stil zijn; rustig zijn; bevredigd zijn] in zijn liefde. Hij zal blij om u zijn met kreten van geluk.’” — Zefanja 3:16, 17.
45. Welk werk dienen wij derhalve moedig ter hand te nemen?
45 Mogen wij steeds zo handelen dat de levende God van het „hemelse Jeruzalem” reden heeft zich over ons te verheugen en gelukkig te zijn. Mogen wij onze handen, waarmee wij Jehovah God tot nu toe zo actief in zijn geestelijke tempel hebben gediend, dus niet laten verslappen, mogen wij ze niet laten neerhangen. Laten wij moedig het levenreddende werk ter hand nemen dat nog gedaan moet worden voordat de huidige wereldbenauwdheid haar hoogtepunt bereikt in de „grote verdrukking”.
46. (a) Hoe lang moet „dit goede nieuws van het koninkrijk” gepredikt worden? (b) Tot wie zal alle dank uitgaan voor de redding van de gehoorzame mensheid uit de wereldbenauwdheid?
46 Jezus Christus voorzei dat „dit goede nieuws van het koninkrijk” gepredikt zou worden totdat het einde van dit samenstel van dingen zou komen (Matthéüs 24:14). De enige juiste handelwijze die wij als zijn getrouwe en gehoorzame discipelen daarom dienen te volgen is, over de gehele wereld te blijven prediken totdat het koninkrijk, de „nieuwe hemelen”, niet langer slechts „goed nieuws” is, maar, o wat een vreugde! een glorierijke werkelijkheid geworden zal zijn, gepaard gaande met een „nieuwe aarde”, de nieuwe mensenmaatschappij die het herstelde Paradijs met rechtvaardigheid zal vervullen. Dan zal alle dank uitgaan tot de goedgunstige God, Jehovah, die de gehoorzame mensheid uit de wereldbenauwdheid heeft gered en zijn vredige „nieuwe aarde” heeft binnengeleid.