Onszelf waardig tonen om Gods nieuwe ordening binnen te gaan
„Aangezien gij deze dingen verwacht, doet uw uiterste best om tenslotte door hem onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden te worden.” — 2 Petr. 3:14.
1. Wat kan ontevredenheid ten aanzien van de oude ordening niet bewerkstelligen, maar wat kan God doen?
ONTEVREDENHEID met betrekking tot de bestaande oude ordening van dingen komt over de gehele aarde voor. Veel radicaal gezinde mensen hebben er de naam „establishment” aan gegeven en protesteren ertegen. Velen van hen willen er een gewelddadig einde aan maken. Zij bemerken echter dat zij niets geschikts hebben waarmee zij deze ordening kunnen vervangen. Zij kunnen niets nieuws en beters ter vervanging ervan bedenken. Indien zij de gevestigde oude ordening zouden vernietigen, zou hierdoor alleen maar een ruïne achterblijven. Gelukkig is er iemand hoger dan de mens die ook ontevreden is met betrekking tot de oude ordening op aarde. Hij bezit niet alleen het vermogen de oude ordening volledig te vernietigen, maar hij kan deze ook vervangen door een ordening die op schitterende wijze nieuw voor de mensheid zal zijn. Hij is de Almachtige God, de Schepper van de hemelen en de aarde.
2. Wat heeft deze Almachtige God beloofd in verband hiermee te doen, en waarin vinden wij zijn belofte opgetekend?
2 Deze zelfde God heeft de belofte geuit dat hij niet alleen de onderdrukkende, doodaanbrengende oude ordening van deze aarde zal verwijderen, maar dat hij ook een rechtvaardige, levenschenkende nieuwe ordening zal invoeren waarin de behoeften en rechtvaardige verlangens van de gehele mensheid bevredigd zullen worden. De goddelijke belofte van deze wonderbaarlijke verandering in de menselijke aangelegenheden treffen wij aan in het Boek waarvan God de Auteur is, namelijk de bijbel. Eén eerste-eeuwse bijbelschrijver verwees naar die kostbare belofte toen hij de woorden optekende: „Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.” — 2 Petr. 3:13.
3, 4. (a) Welke vraag met betrekking tot die goddelijke belofte rijst er ten aanzien van ons? (b) Wat voor ervaring zal het voor de mensheid zijn wanneer Openbaring 21:3-5 ten aanzien van haar in vervulling gaat?
3 De eerste-eeuwse lezers van die vertrouwen inboezemende woorden van de christelijke apostel Petrus wachtten inderdaad vurig op de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”, die een God die niet liegt, had beloofd. Zijn belofte is thans nog steeds van kracht! De vraag is derhalve: Geloven wij dit ook? Als wij beweren dit te geloven, verwachten wij dan eveneens zulke rechtvaardige „nieuwe” dingen? Met vertrouwen in de God wiens belofte nooit faalt, dienen wij dit te doen (Joz. 21:45; 23:14; Tit. 1:2). Wij hebben er beslist reden voor om bijzonder verheugd te zijn, want de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” kunnen ons elk ogenblik ten deel vallen! Wij hebben ze beslist meer nodig als ooit tevoren! Die nieuwe dingen symboliseren Gods rechtvaardige nieuwe ordening, welke beslist iets „nieuws” zal zijn. Tot dusver hebben mensen nog nooit iets dergelijks meegemaakt. Het zal ontegenzeglijk een nieuwe ervaring voor de mensheid zijn wanneer de woorden worden vervuld die tegen het einde van de bijbel staan opgetekend:
4 „’En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.’ En hij die op de troon zat, zei: ’Zie! Ik maak alle dingen nieuw.’ Ook zegt hij: ’Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig.’” — Openb. 21:3-5.
5. Hoe laten beloften van politici zich met Gods beloften vergelijken?
5 Droevig genoeg heeft de mensheid bemerkt dat de ambitieuze beloften van hun stemmen wervende politici hol, leeg, overdreven, niet te verwezenlijken en onbetrouwbaar zijn. In scherpe tegenstelling hiermee zullen de beloften van de Schepper van de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” „getrouw en waarachtig” blijken te zijn. Wij kunnen datgene wat Hij heeft beloofd, verwachten zonder rekening te moeten houden met de mogelijkheid dat wij teleurgesteld zullen worden.
HET OUDE MOET WIJKEN VOOR HET NIEUWE
6, 7. Welke religieuze gedachte omtrent de oude ordening zijn veel mensen toegedaan, en omtrent welk Boek en de Auteur ervan zijn zij onwetend?
6 De oude ordening heeft nu reeds duizenden jaren de overhand op aarde. Dit is lang genoeg voor de mensen geweest om er ziek en moe van te worden. Talloze miljoenen van de mensheid zijn de religieuze gedachte toegedaan dat de oude ordening ’s mensen lot, zijn onveranderlijke bestemming, is. Zij leggen zich in hopeloze wanhoop bij de situatie neer. Zulke godsdienstige mensen kennen de bijbel niet. Zij kennen de goddelijke Auteur van de bijbel niet. Verbazingwekkend veel mensen kennen niet eens zijn naam. Zij kennen de persoonlijke namen van de niet-bijbelse goden die zij hebben leren aanbidden, maar niet de persoonlijke naam van de God van de bijbel. Toch komt zijn naam in dat Boek voor. Om zich hiervan te vergewissen, behoeven zij slechts Exodus (het tweede boek van de bijbel) hoofdstuk zes, de verzen twee en drie (in sommige vertalingen één en twee), op te slaan. In de Nederlandse Vertaling van Van der Palm luiden deze verzen:
7 „En God sprak tot Mozes, en zeide tot hem: Ik ben JEHOVA. En ik ben Abraham, Isak en Jakob verschenen, als God de Almagtige: maar bij mijnen naam JEHOVA ben Ik hun niet bekend geweest.”
8, 9. Hoe luidt de naam van de „Opperheer der gansche aarde”, en hoe en waarom mogen wij zijn persoonlijke naam gebruiken?
8 Indien dit ene bijbelse voorbeeld van het gebruik van de goddelijke naam niet voldoende is, kunnen zij Psalm drieëntachtig, vers achttien (negentien) opslaan, waar zij zullen lezen: „Zoo worden zij ’t gewaar, dat Gij, wiens naam JEHOVA is, dat Gij alleen zijt Opperheer der gansche aarde” (Pa). In de meest populaire Engelse vertaling van de bijbel, de Authorized Version, komt in deze teksten de naam JEHOVAH voor. Zie ook Jesaja 12:2 en 26:4, AV. Degenen die een protestantse vertaling hebben waarin alleen de naam HERE (of HEERE) voorkomt, zullen het interessant vinden te weten dat bij Genesis 2:4 in de Pieter-Keuruitgave van de Nederlandse Statenvertaling de volgende voetnoot staat: „Onthoud dit eens voor al: waar gij voortaan het woord HEERE met groote letters geschreven vindt, dat aldaar in het Hebreeuwsch het woord JEHOVAH, of korter JAH staat.”
9 De persoonlijke naam van Degene die God en „Opperheer der gansche aarde” is, luidt dus Jehovah. In de oorspronkelijke Hebreeuwse Geschriften, gewoonlijk het Oude Testament genoemd, komt die goddelijke persoonlijke naam ongeveer zevenduizend maal voor en wordt hij met vier Hebreeuwse medeklinkers gespeld. Aangezien Gods persoonlijke naam zo veelvuldig in de bijbelse geschriften voorkomt, zijn wij thans gemachtigd die naam te gebruiken, doch alleen op een eerbiedige wijze, zonder deze op een onwaardige wijze op te nemen. Aldus kunnen wij de God die wij bedoelen, de bijbelse God, bij name noemen. Zijn persoonlijke naam verschilt van die van zijn geliefde Zoon, Jezus, welke naam „Jehovah is redding” betekent.
10. (a) Wat betekende Gods belofte van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde voor de oude ordening? (b) Waartoe moedigde Petrus zijn lezers aan, hoewel het hem niet werd toegestaan tot het begin van de beloofde „nieuwe” dingen in leven te blijven?
10 De Hemelse Vader, Jehovah, is Degene die de Nieuwe Ordening, samengesteld uit „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”, heeft beloofd. Zodra Hij melding maakte van de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, betekende dit dat de oude ordening, die nooit bij Jehovah God haar oorsprong had gevonden, tot verdwijnen was gedoemd. Is dat geen goed nieuws? (Vergelijk Hebreeën 8:13.) Sinds de goddelijke belofte werd gegeven, hebben mensen met een waarachtig geloof in de Gever van de belofte, er steeds met verlangen naar uitgezien dat hij zo’n rechtvaardige nieuwe ordening zou invoeren. De apostel Petrus en de gemeenten van christenen aan wie hij zijn brief schreef, behoorden tot degenen die verder keken dan het heden en vol vertrouwen op de oprichting van de rechtvaardige nieuwe regerings-„hemelen” en de rechtvaardige nieuwe maatschappelijke „aarde” wachtten. Wegens hetgeen Petrus’ Meester, de Heer Jezus Christus, hem had gezegd, verwachtte Petrus niet zelf in leven te zijn om die gezegende dag op aarde mee te maken (Joh. 21:18, 19; 2 Petr. 1:13-15). Hij moedigde zijn lezers er echter toe aan de invoering van de rechtvaardige nieuwe ordening te verwachten. Petrus’ geïnspireerde aanmoediging is thans, negentien eeuwen later, op ons van toepassing.
EERST HET EINDE VAN DE OUDE ORDENING VERWACHTEN
11. Wat moet er eerst van de aarde worden verwijderd, en hoe werd bewezen dat dit niet een te zware taak voor de Schepper is?
11 Eerst moeten wij echter het einde van de goddeloze oude ordening verwachten. Sinds kort na de wereldomvattende vloed waarin de aarde in de dagen van de profeet Noach, meer dan 4300 jaar geleden, werd verzwolgen, heeft een goddeloze oude ordening zich op aarde verschanst. Ze is dus niet voornemens zich gemakkelijk gewonnen te geven, zonder strijd te voeren. Tegen wie zal ze strijd voeren? Wel, natuurlijk tegen de Grondlegger van de Nieuwe Ordening, de Schepper van de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”. De uitroeiing van de oude ordening is echter niet een te zware taak voor de Almachtige God. In de dagen van Noach heeft deze God getoond dat hij het vermogen bezit om een hele mensenwereld met één slag, één „daad van God” die geen toevalligheid was, te vernietigen. Lang voordien, op de tweede dag van Zijn scheppingsweek, had hij een scheiding veroorzaakt tussen de wateren, zodat grote watermassa’s rondom de gehele aardbol in de ruimte werden opgehouden, met een atmosferisch uitspansel er tussenin (Gen. 1:6-8). Op zijn bestemde tijd zorgde Hij ervoor dat die opgehouden wateren op de aarde neervielen. Dit veroorzaakte een wereldomvattende overstromingsramp, als gevolg waarvan de menselijke bevolking van de gehele aarde verdronk, met uitzondering van de acht menselijke zielen in Noachs ark. — 1 Petr. 3:20.
12. Hoe lang op zijn minst heeft God met betrekking tot het veroorzaken van de vloed zelfbedwang getoond, en wat werd er door de vloed vernietigd?
12 Die wereldomvattende vloed vormde een straf van Jehovah God. Hij heeft zich er op zijn minst gedurende 120 jaar geduldig van weerhouden die straf toe te dienen (Gen. 6:1-3). De apostel Petrus heeft dit zelfbedwang van Gods zijde speciaal belicht toen hij schreef: „Hij [heeft] zich er niet van . . . weerhouden een wereld uit de oudheid te straffen, maar Noach, een prediker van rechtvaardigheid, met zeven anderen veilig . . . bewaard, toen hij een geweldige vloed over een wereld van goddeloze mensen bracht.” Dat dit een wereldomvattende vernietiging betekende, beklemtoonde de apostel Petrus nogmaals toen hij hieraan toevoegde: „En door die middelen werd de toenmalige wereld vernietigd toen ze door water werd overstroomd.” — 2 Petr. 2:5; 3:6.
13. Hoe laten de „wereld uit de oudheid” en de tegenwoordige „wereld”, of mensenmaatschappij, zich met elkaar vergelijken wanneer Gods lankmoedigheid in aanmerking wordt genomen?
13 Aldus heeft de „wereld uit de oudheid”, de eerste mensenmaatschappij, gedurende ongeveer 1656 jaar na ’s mensen schepping voortgeduurd. In het geval van deze huidige „wereld” of mensenmaatschappij heeft Gods geduld met haar veel langer geduurd, ongeveer tweeënveertig eeuwen lang of sinds de „daad van God” waardoor hij de taal van de bouwers van de toren van Babel verwarde (Gen. 10:8-10; 11:1-9). De „wereld uit de oudheid” in Noachs tijd werd in een graf in de golven begraven omdat ze ’goddeloos’ was. Ze had de aarde met gewelddaad vervuld. Ze had de aarde verdorven in plaats van haar met een paradijsachtige schoonheid te vervullen. „De slechtheid van de mens [was] overvloedig . . . op de aarde” (Gen. 6:5-9, 12, 13). Ze verdiende het vernietigd te worden.
14. Waarom werden Noach en zijn gezin waardig gerekend de vloed te overleven?
14 Waarom werden Noach en zijn gezin dan waardig gerekend door de vloed heen gespaard te worden en de periode na de vloed binnen te gaan? Omdat Noach zijn gezin erin was voorgegaan ’met de ware God te wandelen’ in plaats van met de goddeloze wereld. God bemerkte dat Noach rechtvaardig was, „onberispelijk onder zijn tijdgenoten”. Hij was een „prediker van rechtvaardigheid”. Hij had een voorbeeldig geloof in God. Om die reden bouwde hij gehoorzaam de ark opdat de leden van zijn huisgezin in het leven gelaten zouden worden. — Gen. 6:9 tot en met 7:1; Hebr. 11:7.
15, 16. (a) Welke les in verband met deze tijd kan hier geleerd worden? (b) Hoe voorzei Jezus het einde van een wereld op een wereldomvattende schaal?
15 Laten wij niet de les missen die hier wordt geleerd: Het is voor Jehovah God mogelijk een einde te maken aan een hele wereld van mensen die een slechte mensenmaatschappij vormen en, meer dan dat, goedgekeurde personen door zulk een einde van een wereld heen te bewaren (2 Petr. 2:9, 10). Het einde van een wereld, welk einde eveneens wereldomvattend van omvang zal zijn, staat thans voor de deur. Gods eigen Zoon, Jezus Christus zelf, heeft dit voorzegd met de woorden:
16 „En zoals het geschiedde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen: zij aten, zij dronken, mannen huwden, vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de vloed kwam en hen allen vernietigde. . . . Op dezelfde wijze zal het gaan op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden.” — Luk. 17:26-30; Matth. 24:37-39.
17, 18. Waarom sloeg de „wereld uit de oudheid” geen acht op de waarschuwing die God door bemiddeling van Noach gaf, en wanneer werd het goddelijke oordeel geopenbaard?
17 Destijds in het jaar 2370 v.G.T. geloofden de goddeloze mensen niet het duidelijk zichtbare bewijs dat het einde van hun „wereld uit de oudheid” nabij was. Het was in hun ogen bijzonder onwaarschijnlijk, onmogelijk! Die man Noach waarschuwde hen voor een natuurverschijnsel dat zij te kolossaal achtten om er geloof in te stellen. Waarom zouden zij zich er dus om bekommeren?
18 Het leven was tot op die tijd gewoon normaal voor hen doorgegaan, terwijl zij aten, dronken en huwden ten einde het volgende geslacht voort te brengen. Zij waren niet bedacht op een dag van afrekening van Gods zijde wegens al hun slechtheid, de gewelddaad waarmee zij de aarde vervulden, de manier waarop zij de aarde verdierven en hun zelfzuchtige handelwijze op aarde. Dat Noach de ark voltooide en de basissoorten van de vogels en de viervoetige dieren in de ark liet binnengaan, verleende geen gewicht aan de waarschuwing die Noach hun gaf. Zij gaven er blijk van in het geheel geen geloof te bezitten. Daardoor onderscheidden zij zich als personen die veroordeeld waren in Gods ogen, in tegenstelling tot Noachs handelwijze van geloof, welke door werken werd ondersteund. Ten slotte brak de zeventiende dag van de tweede maanmaand (waarschijnlijk Bul, hetgeen „Regen” betekent) van het jaar 2370 v.G.T. aan. Toen werd het vernietigende oordeel van Noachs God aan die „wereld van goddeloze mensen” geopenbaard. — Gen. 7:11-17; 2 Petr. 2:5.
19. Indien wij als Noach willen zijn door het einde van een wereld te overleven, wat wordt er dan nog meer van ons verlangd dan alleen maar de wens te koesteren dat wij aan vernietiging met dit samenstel van dingen zullen ontkomen?
19 Willen wij thans als Noach en zijn gezin zijn door het einde van een wereld te overleven en Gods rechtvaardige nieuwe ordening binnen te gaan, ten einde ons in de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” te verheugen? Indien wij waardig gerekend willen worden een dergelijk voorrecht te ontvangen, dan komt er meer voor kijken dan alleen maar de wens te koesteren aan de vernietiging met het „tegenwoordige goddeloze samenstel van dingen” te ontkomen (Gal. 1:4). Ons leven moet in overeenstemming zijn met de handelwijze die het gezin van Noach, de „prediker van rechtvaardigheid”, in de dagen voor de wereldomvattende vloed volgde. Behalve dat Noach rechtvaardigheid moest prediken en de waarschuwing voor een wereldvernietiging moest laten weerklinken, moest hij nog meer werken des geloofs verrichten. Zou er minder verwacht worden van ons, het geslacht dat zich volgens Jezus’ profetische beschrijving van de veelbewogen tijdsperiode die wij sinds 1914 G.T. hebben meegemaakt, in het „besluit van het samenstel van dingen” bevindt? Neen! Niet als het hedendaagse tegenbeeld overeen moet stemmen met de oorspronkelijke voorafschaduwing in Noachs tijd. — Matth. 24:3-39.
20. Welk argument met betrekking tot Gods vermogen om rechtvaardige en onrechtvaardige mensen hun deel te geven, gebruikt Petrus wanneer hij ons eraan herinnert wat wij moeten doen?
20 Wij moeten datgene doen waaraan de apostel Petrus de lezers van zijn tweede brief aan christelijke gelovigen nu juist herinnerde. Petrus baseerde zijn betoog op Gods oordeelsvoltrekking aan goddeloze engelen en mensen en schreef: „Indien . . . hij zich er niet van heeft weerhouden een wereld uit de oudheid te straffen, maar Noach, een prediker van rechtvaardigheid, met zeven anderen veilig heeft bewaard, toen hij een geweldige vloed over een wereld van goddeloze mensen bracht . . . — dan weet Jehovah mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen te bewaren voor de dag van het oordeel om afgesneden te worden, vooral echter hen die het vlees achternagaan met de begeerte het te verontreinigen en die op heerschappij neerzien [de hemelse Machten verachten, Moffatt].” — 2 Petr. 2:5-10.
GOD BEWEEGT ZICH NIET TRAAG IN DE RICHTING VAN ZIJN OORDEELSDAG
21. Waarom denkt deze generatie dat de vernietiging voor hen sluimert en dat God traag is wat de voltrekking van het oordeel betreft?
21 Toen er na de vloed in Noachs dagen bijna tweehonderd jaar waren verstreken, begonnen Noachs nakomelingen in het algemeen Gods wereldomvattende oordeelsvoltrekking aan goddeloze mensen te vergeten. Zij begonnen toen een mensenmaatschappij te vormen die tegen Jehovah God als de Universele Soeverein in opstand kwam. De beruchte stad Babel (of Babylon) werd een symbool van zo’n godtartende mensenmaatschappij (Gen. 10:8-10). Dat was duizenden jaren geleden. Deze mensenwereld, die zich niets aantrekt van de Opperste Rechter, die de vloed over de „wereld uit de oudheid” heeft laten komen, heeft tot dusver dus een lange tijd mogen blijven bestaan. Het is inderdaad een lange tijd, zelfs wanneer deze wordt gemeten vanaf het moment dat de christenheid in de dagen van keizer Constantijn de Grote, in de vierde eeuw van onze gewone tijdrekening, werd gesticht. Bovendien zijn er in ons eigen geslacht reeds ruim eenenzestig jaar verstreken sinds de „tijd van het einde” in het jaar 1914 G.T. begon (Dan. 12:1-4). De huichelachtige religieaanhangers van de christenheid zijn er dientengevolge misschien toe geneigd te denken dat Gods oordeel zich traag in de richting van de voltrekking ervan voortbeweegt en dat hun vernietiging sluimert. Zij denken dat de Schepper, ondanks hun religieuze huichelarij met betrekking tot de God van de bijbel, zijn vernietiging van een gehele wereld van opstandige mensen niet meer zal herhalen.
22. Overeenkomstig welke voorbeelden van de wijze waarop God met volken in het verleden heeft gehandeld, zal hij de huidige mensenwereld niet sparen?
22 Wij doen er thans verstandig aan de geïnspireerde woorden van de apostel Petrus in gedachten te houden toen hij schreef: „Maar wat hen betreft, het oordeel uit oude tijden beweegt zich niet traag en de vernietiging van hen sluimert niet” (2 Petr. 2:3). Volgens alle bewijzen die in het licht van de geïnspireerde Geschriften worden beschouwd, is het uur zeer vergevorderd. Gods verdraagzame lankmoedigheid kan elk ogenblik haar uiterste grens bereiken. Even zeker als Hij de engelen niet heeft gespaard die gedurende de jaren vóór de vloed ongehoorzaam waren geworden en even zeker als hij de materialistische wereld van goddeloze mensen in de dagen van Noach niet heeft gespaard en even zeker als hij de immorele steden Sodom en Gomorra in de dagen van Abraham en zijn neef Lot niet heeft gespaard, zal deze God van onveranderlijke maatstaven van rechtvaardigheid de huidige wereld van ongelovige, egocentrische mensen niet sparen.
23, 24. (a) Waarom dienen wij niet de conclusie te trekken dan God in dit opzicht geen vastgesteld tijdschema heeft? (b) Waarvoor werd de gelegenheid geschapen doordat God in de dagen van Noach lankmoedigheid ten toon spreidde?
23 Louter het feit dat de bijbel deze wereld niet heeft meegedeeld op welke precieze dag en welk precieze uur de „Rechter van de gehele aarde” zal komen om zijn vernietigingsoordeel ten aanzien van dit samenstel van dingen te voltrekken, wil nog niet zeggen dat Hij geen vastgesteld tijdschema heeft. — Gen. 18:25.
24 Dit is niet een kwestie waarbij wettelijke aangelegenheden in verband met het laten wedervaren van recht, zeer traag verlopen, zoals in de hedendaagse rechtbanken. Het is niet een kwestie dat God sluimert op de rechterstoel of dat hij diep in slaap is met betrekking tot het brengen van vernietiging over het „tegenwoordige goddeloze samenstel van dingen” (Gal. 1:4). Zijn vastgestelde tijd hiervoor is niet vastgesteld op een reeds in het verleden liggend tijdstip omdat hij lankmoedig, „langzaam tot toorn”, is (Ex. 34:6). Hoe gelukkig kunnen wij allen thans zijn dat God in zijn tijdsbepaling van de gebeurtenissen aldus te werk gaat! Waarom? Wegens de goede reden dat dit ons in de gelegenheid heeft gesteld gered te worden. Het is zoals in de dagen van Noach, toen Gods toelating van 120 jaar totdat de vloed kwam, Noach en zijn vrouw in de gelegenheid stelde drie zoons te hebben die konden opgroeien en drie meisjes konden huwen, waarna zij alle acht konden meehelpen aan de bouw van de ark en zij er dierlijk leven in konden laten binnengaan opdat deze dieren gered konden worden. — Gen. 6:3 tot en met 7:10; Ps. 103:8.
25. Hoe benutten mensen die tot de oude ordening behoren en degenen die Gods nieuwe ordening wensen, zijn lankmoedigheid?
25 De goddeloze wereld van thans benut Gods lankmoedigheid ten einde zich nog zoveel langer aan hun zelfzuchtige genoegens in de corrupte oude ordening over te geven. Degenen die naar Gods rechtvaardige nieuwe ordening verlangen, benutten Zijn ’langzaamheid tot toorn’ door berouw te hebben van hun doodaanbrengende werken en zich waardig te betonen redding te ontvangen en Zijn nieuwe ordening binnen te gaan. Zij nemen het standpunt in dat de apostel Petrus in de volgende woorden uiteenzet: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken.” — 2 Petr. 3:9.
26, 27. (a) Waarop heeft het berouw waarnaar hier wordt verwezen, betrekking? (b) Hoe toonde Jezus aan dat dit het soort van berouw was dat hij in gedachten had?
26 Zijn wij tot berouw geraakt? Wanneer wij dit vragen, bedoelen wij niet gewoon berouw zoals van het een of andere kwaad dat wij hebben begaan, waarvan sprake is in de tekst waarin Jezus naar een herhaaldelijk zondigende overtreder verwijst, zeggende: „Zelfs indien hij zevenmaal per dag tegen u zondigt en zevenmaal bij u terugkomt en zegt: ’Ik heb berouw’, moet gij hem vergeven” (Luk. 17:4). Het berouw waarvan in 2 Petrus 3:9 sprake is, heeft veeleer te maken met iemands handelwijze ten aanzien van het koninkrijk van God, de regering waarin Jezus Christus de toewijzing heeft ontvangen om Koning over de gehele mensheid te zijn.
27 Dit berouw in verband met het hemelse Messiaanse koninkrijk van God had Jezus in gedachten toen hij volgens het verslag van Matthéüs 4:17 zei: „Van die tijd af begon Jezus te prediken en te zeggen: ’Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’” (Zie ook Markus 1:14, 15; Matthéüs 3:1, 2.) In overeenstemming met een dergelijk verslag over berouw wordt ons verteld dat Jezus Christus zijn twaalf apostelen twee aan twee uitzond om, evenals hijzelf dit had gedaan, te prediken: „Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Dientengevolge „vertrokken zij en predikten opdat de mensen berouw zouden hebben”. — Matth. 10:1-15; Mark. 6:7-12.
28. Hoe wezen Petrus en Paulus op de dringendheid van het berouw in verband met Gods Messiaanse koninkrijk?
28 Het was destijds dringend dat de joden berouw hadden in verband met het Messiaanse koninkrijk. Vandaar dat Jezus tot hen zei: „Indien gij geen berouw hebt, zult gij allen evenzo worden vernietigd” (Luk. 13:1-4). Op de pinksterdag in het jaar 33 G.T. zei de apostel Petrus tot duizenden informerende joden: „Hebt berouw, en een ieder van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden” (Hand. 2:1-38). Volgens Handelingen 3:19-23 heeft Petrus later een overeenkomstige raad gegeven aan de joden in Jeruzalems tempel. Ook de apostel Paulus heeft de nadruk gelegd op berouw met betrekking tot Gods Messiaanse koninkrijk. Nadat Paulus bijvoorbeeld in Athene „het goede nieuws van Jezus en de opstanding” had bekendgemaakt, zei hij tot het gerechtshof van de Areópagus op de Marsheuvel: „God heeft . . . de tijden van zulk een onwetendheid voorbijgezien, maar zegt de mensen thans dat zij allen en overal berouw moeten hebben. [Waarom?] Want hij heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt.” — Hand. 17:16-31. Zie ook Handelingen 26:20; Romeinen 2:4.
29. (a) Wat is dus de eerste stap die wij moeten doen om ons waardig te tonen Gods nieuwe ordening binnen te gaan? (b) Is volgens Petrus het einde van de zaak bereikt wanneer wij tot berouw zijn geraakt?
29 Er bestaat dus geen twijfel over: De eerste stap die wij moeten doen om ons waardig te tonen Gods rechtvaardige nieuwe ordening binnen te gaan, is die van berouw, en wel met betrekking tot Gods Messiaanse koninkrijk. Alleen door bemiddeling van Gods aangestelde koning voor die regering, Jezus Christus, kunnen mensen die berouw hebben Gods vergeving van hun zonden verwerven (Hand. 2:38). Door middel van dat Messiaanse koninkrijk zal God zijn universele soevereiniteit rechtvaardigen, en mensen moeten er berouw over hebben dat zij onder de soevereiniteit van Gods grote Tegenstander, Satan de Duivel, hebben gestaan. Zijn wij allen, in harmonie met Gods wens met betrekking tot ons, tot zulk een berouw geraakt? Indien wij Ja kunnen antwoorden, zijn wij volgens de apostel Petrus op weg om datgene te doen wat er nog meer van ons wordt verlangd als wij Gods uiteindelijke goedkeuring willen ontvangen. Wij kunnen voordeel trekken van de verdraagzame lankmoedigheid die hij met betrekking tot deze goddeloze oude ordening ten toon spreidt. Aldus kunnen wij ons van Zijn uiteindelijke goedkeuring verzekeren. Dit zal redding voor ons betekenen.
[Illustraties op blz. 140]
Noach ging zijn gezin in de aanbidding voor
Hij was een „prediker van rechtvaardigheid”
Hij bouwde gehoorzaam de ark
[Illustratie op blz. 143]
Paulus moedigde de Atheners op de Areópagus ertoe aan berouw te hebben