Goddelijke heerschappij — Zijn wij ervoor of ertegen?
1. (a) Hoe begon zich na de Vloed menselijke heerschappij te vormen? (b) Hoe was Satans macht om heerschappij over de mensheid uit te oefenen versterkt, en welk bewijs voor het bestaan van demonen hebben wij in de geschiedenis daarna?
UIT alle feiten heden ten dage blijkt dat de mensheid niet voor goddelijke heerschappij is. Dit komt doordat in minder dan twee eeuwen na de Vloed menselijke leiders, die gekant waren tegen Jehovah God, een menselijke heerschappij begonnen te vormen. Een op de voorgrond tredend voorbeeld van zo’n leider was Nimrod, de bouwer van Babylon en de toren van Babel (Gen. 10:8-12; 11:1-9). Door dit te doen, brachten zij de meerderheid der mensen niet alleen onder een onderdrukkende, onvolmaakte heerschappij, maar ook onder Satanische heerschappij. De macht van Satan de Duivel was nu versterkt met die andere „zonen Gods” die zich tegen Gods soevereiniteit hadden gekeerd en die huwelijken waren aangegaan met de dochters der mensen. Dezen hadden, net als Satan de Duivel, zichzelf tot demonen gemaakt. De mensen van deze tijd met hun materialistische levensbeschouwing lachen om het bestaan van Satan de Duivel en zijn demonen en zien hen louter als mythische figuren, als produkten van de menselijke verbeelding. Zij kunnen echter het geschiedkundige verslag van de oudheid niet uitwissen. De geschreven documenten en ook de stille getuigen uit de oudheid, de tempelruïnes en de ruïnes van andere religieuze gebouwen, vormen er alle een duidelijk bewijs van dat de natiën uit de oudheid demonen aanbaden en door hen werden beïnvloed. Demonen bestaan! Zij zijn werkelijkheid!
2, 3. Uit welke gezaghebbende bron komen nog belangrijker inlichtingen dan zulke historische bewijzen, en hoe spreekt deze bron over de demonen? (b) Wat raadde Paulus de Efeziërs in zijn brief aan tegen de demonen te doen?
2 Nog veel belangrijker is dat het Boek van geheiligde waarheid, de geïnspireerde bijbel, ons duidelijke inlichtingen verschaft omtrent deze demonen en hun leider, Satan de Duivel. Dat Boek waarschuwt ons voor de kuiperijen, de listig opgestelde plannen en sluwe ontwerpen van deze boosaardige, onzichtbare, geestelijke personen, die niet uit vlees en bloed bestaan. De mensen die in deze tijd leven, zelfs zij die tot de christenheid behoren, nemen de raad die de christelijke apostel Paulus in zijn brief aan de gemeente van Éfeze voor alle christenen optekende, niet serieus. Paulus zei:
3 „Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat gij pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten.” — Ef. 6:11, 12.
4. (a) Wat betekenen die woorden met betrekking tot Satans organisatorische activiteit, en hoe noemen Jezus en Paulus Satan daarom? (b) Hoe reageren menselijke heersers als zij horen dat zij onder zulk gezelschap worden gerekend, maar wie heeft hen daar geplaatst?
4 Dringt de betekenis van deze woorden tot ons door? Uit deze woorden blijkt dat Satan de Duivel een onzichtbare, bovenmenselijke organisatie bezit. Er blijkt uit dat hij de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten heeft ingedeeld in „regeringen”, in „autoriteiten”, in „wereldheersers van deze duisternis”. Deze onzichtbare, georganiseerde macht is machtiger dan het communistische blok van natiën met zijn hele omvangrijke militaire apparaat; en ze is machtiger dan het rijke, democratische blok van natiën met al zijn militaire macht. Jezus Christus, die het kan weten, noemde de Duivel, Satan, „de heerser van deze wereld”. De christelijke apostel Paulus noemde Satan „de god van dit samenstel van dingen” (Joh. 12:31; 14:30; 16:11; 2 Kor. 4:4). De aardse regeringen zouden ons misschien het zwijgen willen opleggen omdat zij denken dat wij hen, door deze dingen te zeggen, naar beneden willen halen, maar wij herhalen slechts de uitspraken van Jezus Christus en zijn apostel Paulus zoals die op de bladzijden van de bijbel staan. Zij hebben niet graag dat er uit Gods Woord wordt aangetoond dat zij zich in zulk gezelschap bevinden, maar wíj hebben hen daar niet geplaatst. Als zij echter niet voor goddelijke heerschappij zijn in handen van Jehovah God, waar kunnen zij zich dan anders bevinden?
HOE GODDELIJKE HEERSCHAPPIJ THANS WORDT VERTEGENWOORDIGD
5. (a) Door bemiddeling van wie wordt heden ten dage goddelijke heerschappij uitgeoefend? (b) Met welke kwestie werden de mensen in Jezus’ dagen op aarde geconfronteerd, en welk probleem moesten zij oplossen?
5 Hoe is goddelijke heerschappij heden ten dage kenbaar, zodat wij te weten kunnen komen of wij ervoor of ertegen zijn? De goddelijke heerschappij wordt nu uitgeoefend door middel van het koninkrijk van de getrouwe hemelse Zoon van God, Jezus Christus. Net als de man Job uit de oudheid, die in het land Uz woonde, verduurde Jezus Christus als volmaakt mens van vlees en bloed op aarde, de grootste beproeving van de zijde van Satan en zijn menselijke handlangers hier op aarde. Daardoor bewees hij zijn absolute, onverbreekbare rechtschapenheid jegens Jehovah God als de Goddelijke Heerser. Job stierf niet door toedoen van Satan de Duivel. Jezus Christus stierf echter een wrede dood door toedoen van Satans horden hier op aarde. Dit gebeurde buiten de muren van Jeruzalem. Hierbij waren onder andere de inwoners van Jeruzalem en de bewoners van de Romeinse provincies Judéa en Galiléa betrokken. De kwestie waarmee de religieuze, vrome mensen van die tijd werden geconfronteerd, was: Goddelijke heerschappij in handen van de Messías van Jehovah God. Het grote probleem dat deze mensen, die uitzagen naar Jehovah’s Messías moesten oplossen, was: „Is Jezus, de afstammeling van koning David, de langverwachte Messías of niet?”
6. (a) Hoe laat datgene wat Jezus zei en deed zich vergelijken met wat de mensen verwachtten dat de ware Messías zou doen? (b) Naar wie keken de mensen voor het oplossen van hun Messiaanse probleem op, en op grond van welke beschuldiging leverden zij Jezus aan een heidense bestuurder over?
6 Vanaf de tijd van zijn doop in de rivier de Jordaan door Johannes de Doper tot aan zijn dood, drie en een half jaar later, waren de dingen die Jezus zei en de wonderen die hij verrichtte, het laatste wat de mensen die de Messiaanse hoop koesterden, hadden verwacht dat de Messías of Christus zou zeggen en doen. Zij verwachtten enkel maar dat de Messías hen zou bevrijden van het heidense of niet-joodse bestuur waaronder zij stonden, en dat hij hun land tot een welvarend land zou maken en hun natie tot een toonaangevende natie op aarde, een natie waarheen alle heidense natiën zouden samenstromen. Het probleem was niet louter van politieke, maar tevens, en wel grotendeels, van religieuze aard. De mensen keken voor leiding bij het oplossen van dit probleem op naar hun religieuze leiders. Deze leiders namen voor de overgrote meerderheid der mensen de beslissing. Zij beschouwden Jezus als een godslasteraar, een valse Christus. Opdat zij echter niet zouden worden verhinderd hem ter dood te brengen, leverden zij Jezus over aan de Romeinse bestuurder, Pontius Pilatus. Op grond van welke beschuldiging? Op grond van de beschuldiging dat hij een opruier was, die beweerde een koning te zijn, niet de koning van het Romeinse Rijk, maar hun koning, de Koning van de joodse natie. Zij deden zich dus voor als vrienden van het Romeinse Rijk en als beschermers van de belangen van dit rijk, hoewel het een heidens rijk was.
7. (a) Wiens vrienden beweerde het volk, toen het voor Pontius Pilatus stond, tot diens schande te zijn? (b) Welk standpunt nam het volk door dit te doen volgens Jakobus 4:4 ten aanzien van goddelijke heerschappij in?
7 Toen de bestuurder Pilatus kenbaar maakte dat hij ervoor was Jezus vrij te laten, daar hij hem niet beschouwde als iemand die de dood verdiende, deed het volk, geleid door hun overpriesters, het voorkomen alsof zij vrienden waren van Tiberius Caesar en alsof de bestuurder Pilatus niet zijn vriend was. Het bijbelverslag vertelt ons: „Pilatus [bleef] naar een manier zoeken om hem vrij te laten. Maar de joden schreeuwden en zeiden: ’Als gij deze man vrijlaat, zijt gij geen vriend van caesar. Een ieder die zichzelf koning maakt, spreekt tegen caesar.” De hele kwestie werd dus in de politieke sfeer getrokken, en die mensen daar spraken en deden alsof zij vrienden waren — van wie? Van God of van de heidense caesar? Van een goddelijke Heerser of van een menselijke heerser? Zij konden niet terzelfder tijd vrienden van God en van caesar zijn, ook al beweerden zij dat Jezus een valse Messías of Christus was. Wij moeten ons houden aan de geïnspireerde regel die enige jaren later te Jeruzalem werd opgetekend: „Weet gij niet dat de liefde voor de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn treedt als vijand van God op” (Jak. 4:4, LV). Toonden deze religieuze mensen daarom dat zij vrienden waren van goddelijke heerschappij, toen zij bij deze kwestie over de Messías of Christus vriendschap probeerden te sluiten met de heidense caesar?
8. Hoe toonde het volk vervolgens dat zij vóór heidense, menselijke heerschappij en dus tegen goddelijke heerschappij waren?
8 Ten slotte nam het volk in deze kwestie een definitieve beslissing door uit te roepen dat Jezus aan de paal gehangen moest worden, waarop Pilatus de tegenwerping uitte: „Zal ik uw koning aan een paal hangen?” Op dat moment verwierpen zij Jezus radicaal als de Messiaanse koning, want volgens het verslag antwoordden de overpriesters: „Wij hebben geen andere koning dan caesar” (Joh. 19:12-15). Niemand kan ontkennen dat zij hier voor heidense, menselijke heerschappij kozen. Onvermijdelijk kwamen zij hierdoor in opstand tegen goddelijke heerschappij.
9. (a) Wat deed God op de derde dag als bewijs dat Jezus de Messías was? (b) Wie wordt nu, op het juiste tijdstip, aan de gehele wereld als de Messiaanse Koning aangeboden, en wat voor heerschappij oefent hij uit?
9 Alle opgetekende feiten tonen aan dat Jezus de bijbelprofetieën betreffende de beloofde Messías of Christus vervulde. Dat is ook de reden waarom de Almachtige God hem op de derde dag uit de doden opwekte en hem aan Zijn rechterhand in de hemel verhoogde. Hij is nu de hemelse Messías of Christus (Hand. 1:1 tot 2:36; 13:26-39; 1 Petr. 3:18-22). En net als de bestuurder Pontius Pilatus in het jaar 33 G.T. de Messías aan de paschavierders in Jeruzalem aanbood, biedt de Allerhoogste God Jehovah nu, negentien eeuwen later, zijn Messías of Christus aan de gehele mensenwereld aan. Het is hiervoor de tijd. De lange tijdsperiode die de „tijden der heidenen” of „de bestemde tijden der natiën” wordt genoemd, eindigde in het veertiende jaar van onze twintigste eeuw, het jaar dat werd gekenmerkt door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (Luk. 21:24; Dan. 4:16, 23, 25). Het koninkrijk van het koninklijke huis van koning David, dat in 607 v.G.T. door de heidense Babylonische legers werd omvergeworpen, is nu hersteld, niet op aarde als een menselijke heerschappij, maar in de hemel in handen van de ware Messías, de Christus van de Heer, de Almachtige God Jehovah.
10. (a) Welke woorden met betrekking tot het koninkrijk van de wereld kunnen wij sinds 1914 met onze oren des geloofs vanuit de hemel horen weerklinken? (b) Hoe heeft de christenheid door wereldoorlogen en door lidmaatschap van de Verenigde Naties getoond vóór menselijke heerschappij te zijn?
10 Met onze oren des geloofs kunnen wij sinds 1914 G.T. de luide stemmen in de hemel horen die roepen wat staat opgetekend in het laatste boek van de bijbel: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid” (Openb. 11:15). Met dat „koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus” wordt niet de christenheid bedoeld — in het geheel niet! Daarmee wordt de koninklijke, hemelse regering bedoeld van de Messías of Christus, die door de Heer, Jehovah God, is gezalfd om in Zijn naam over alle volken van de aarde te heersen. Haar religieuze naam in aanmerking genomen, zou de christenheid vóór dat Messiaanse koninkrijk van God moeten zijn, maar is ze dat? Vocht de christenheid aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 voor dat hemelse, Messiaanse koninkrijk, of vocht ze voor wereldbeheersing onder menselijke heerschappij? Kijk naar de Volkenbond en de huidige Verenigde Naties, die beide door de christenheid werden geïntroduceerd en bevorderd en waaraan ze nog steeds haar steun geeft. Staan deze organisaties goddelijke heerschappij voor, zoals die door middel van het Messiaanse koninkrijk der hemelen wordt uitgeoefend, of staan ze menselijke heerschappij voor? Wat antwoordt meer dan de helft van het aantal leden van de Verenigde Naties hierop, die er geen aanspraak op maken christelijke naties te zijn? Zij zeggen: ’Neen! De organisatie van de Verenigde Naties staat geen goddelijke heerschappij door middel van een hemels, Messiaans koninkrijk voor. De Verenigde Naties zijn voor menselijke heerschappij over de hele aarde. Wij mensen zijn van plan de aarde zelf te beheersen door middel van onze zelfgekozen regeringsvormen.’ Het logische gevolg hiervan is, dat ook de christenheid, doordat ze tot de Verenigde Naties behoort, voor menselijke (en niet voor goddelijke) heerschappij is.
WAT HET BETEKENT VOOR GODDELIJKE HEERSCHAPPIJ TE ZIJN
11. Waarom is de christenheid niet op grond van onwetendheid te verontschuldigen voor de handelwijze die ze sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 heeft gevolgd, en kunnen mensen dus voor juiste leiding bij het kiezen van heerschappij naar haar opzien?
11 De christenheid heeft haar naam verloochend, en daarvoor bestaat geen enkele verontschuldiging. Vanaf dat kritieke jaar 1914, en in het bijzonder sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918, is de oprichting van Gods Messiaanse koninkrijk als een hemelse regering bekendgemaakt. Dit is gebeurd in vervulling van de woorden van Jezus Christus omtrent het teken waaraan het „besluit van het samenstel van dingen” te herkennen zou zijn, namelijk: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14). Dat de christenheid zich bewust is van deze prediking van dat „goede nieuws” wordt bewezen door het feit dat ze deze prediking heeft tegengestaan. Ja, zelfs in zulk een mate dat ze de predikers van dit „goede nieuws” heeft vervolgd en onwettig heeft verklaard. Hieruit volgt dat de keus die de christenheid, te zamen met de niet-christelijke regeringen van de aarde, voor menselijke heerschappij heeft gedaan, niet in onwetendheid is geschied of zonder dat ze in het bezit was van de bijbel. Met het oog hierop kan de mensheid bij het maken van de juiste keus evenmin voor veilige leiding naar de christenheid opzien als de joden negentien eeuwen geleden voor leiding naar hun priesters en rabbi’s konden opzien.
12. Wat is in deze tijd de hoogst belangrijke vraag, en waarom is het nu, in deze tijd, zo dringend noodzakelijk een keus te maken?
12 De hoogst belangrijke vraag in deze tijd is niet: Communisme of kapitalistische democratie — welke van de twee zal heersen? want dit zijn beide slechts vormen van menselijke heerschappij. De vraag is veeleer: Menselijke heerschappij, uitgeoefend door onvolmaakte, zondige, stervende mensen, die niet in harmonie leven met Jehovah God, òf goddelijke heerschappij, uitgeoefend door middel van het Messiaanse koninkrijk van de uit de dood opgestane Jezus, het Lam Gods, dat als slachtoffer voor de gehele mensheid is gestorven. Nu, in deze tijd, is het veel dringender noodzakelijk een keus te maken dan negentienhonderd jaar geleden, toen Jezus Christus door de bestuurder Pilatus aan de menigte paschavierders in Jeruzalem werd aangeboden. Wij in deze tijd staan heel dicht voor het einde van het „besluit van het samenstel van dingen”. Menselijke heerschappij, uitgeoefend door onvolmaakte, zondige, stervende mensen, staat op het punt van de aardbodem te worden verwijderd in de „verdrukking” die in het profetische boek de bijbel is voorzegd en die de grootste zal zijn die de mensheid ooit heeft meegemaakt.
13. Waarom schenkt het niemand geluk goddelijke heerschappij nog langer tegen te staan, en wat maakt de zaak voor tegenstanders des te ernstiger?
13 Het schenkt ons geen geluk, en het zal niet goed met ons aflopen, als wij goddelijke heerschappij tegenstaan en dwarsbomen. De heerschappij van de Almachtige Beheerser van de uitgestrekte „gevestigde orde” waarvan onze aarde slechts een minuscuul onderdeeltje is, zal hoe dan ook komen en de gehele aarde omvatten. Wat de zaak zo ernstig maakt, is dat degenen die nu leven en die niet vóór, maar tegen goddelijke heerschappij blijven, als vijanden verdelgd zullen worden in de verdrukking waardoor dit samenstel van dingen zal eindigen. — Matth. 24:21, 22; Dan. 2:44.
14. (a) Wanneer men menselijke heerschappij kiest, welke heerschappij kiest men dan nog meer, en wat zal er met deze laatste heerschappij gebeuren? (b) Wat betekent de keus voor eeuwige goddelijke heerschappij niet ten aanzien van onze houding jegens huidige menselijke regeringen en instellingen?
14 Laat ons ook het volgende onaangename feit niet over het hoofd zien: De keus voor menselijke heerschappij betekent terzelfdertijd een keus voor Satanische heerschappij, voor het nog steeds voortdurende bestuur over de mensheid door de „god van dit samenstel van dingen”. Na de vernietiging van dit menselijke samenstel van dingen, zal Jehovah God door bemiddeling van zijn Messías Satan de Duivel en zijn legioenen demonen hun onzichtbare macht over de mensheid op aarde ontnemen (Openb. 20:1-3). Zijn wij dus van plan onze keus te laten vallen op iets dat nog even zal blijven bestaan en daarna vernietigd zal worden? Hoeveel verstandiger is het in dit kritieke uur onze keus te laten vallen op iets dat eeuwig zal zijn — goddelijke heerschappij! Dat wij nu vóór de komende „grote verdrukking” voor goddelijke heerschappij zijn, betekent niet dat wij gewelddadige revolutionairen gaan worden, die zullen gaan proberen de huidige politieke regeringen en andere menselijke instellingen met geweld omver te werpen. Neen, want Jehovah God heeft zijn christelijke getuigen op aarde strikt verboden dit te doen (Rom. 12:17 tot 13:7). In plaats van een gewelddadige houding ten aanzien van de menselijke regeringen, die God tot nu toe heeft laten bestaan, te willen aannemen, zullen Gods dienstknechten zachtmoedig boosaardige vervolging die zij van de zijde van menselijke politieke heersers ondergaan, blijven verduren.
15. (a) Wat zullen Gods dienstknechten, door een dergelijk onrechtvaardig lijden te verduren zonder wrok te koesteren, net als Job en Jezus handhaven? (b) Wat zoeken zij eerst, en wat moeten zij prediken en voor hoe lang?
15 Door een dergelijk onrechtvaardig lijden te verduren zonder wrok te koesteren tegen de Almachtige God, die dit lijden toelaat, handhaven zij hun rechtschapenheid jegens Hem, en zij doen dit even getrouw als Job en de Heer Jezus Christus, terwijl zij zich altijd verheugen in een rein geweten tegenover God en mensen (Hand. 23:1; 1 Petr. 2:19, 20). Om te tonen waar zij staan en welke keus zij hebben gemaakt, zoeken zij eerst het koninkrijk van hun hemelse Vader en Zijn rechtvaardigheid in plaats van zich in menselijke politieke aangelegenheden te begeven en daarin een bepaald standpunt in te nemen. De Goddelijke Heerser heeft hun het „goede nieuws van het koninkrijk” gegeven om dat overal te prediken. En dit is hetgeen zij gehoorzaam doen totdat God zelf door bemiddeling van Jezus de Messías de hele aarde onder het toezicht en de volledige en onbetwiste macht van die goddelijke regering plaatst. — Matth. 6:33; 24:14.
16, 17. (a) Wat zal Jehovah God voor degenen die deze loyale loopbaan volgen, doen? (b) Met het oog waarop onderzoekt Jehovah thans menselijke harten, en aan welke woorden van David zullen degenen die leven in Zijn Messiaanse ordening kiezen, gehoor geven?
16 Zij die deze loopbaan volgen, zullen door de Universele Soevereine Heer Jehovah door de naderende „grote verdrukking” heen worden bewaard en Zijn rechtvaardige nieuwe ordening met haar Paradijsaarde worden binnengeleid. Daar hij nu menselijke harten onderzoekt, beschouwt hij ons om te zien of wij door onze woorden en onze daden, vrij van huichelarij, tonen welke keus wij hebben gemaakt met betrekking tot heerschappij. Zijn wij voor goddelijke heerschappij, zowel in de hemel als op aarde, of zijn wij ertegen? De Goddelijke Heerser kiest voor het ontvangen van leven in zijn Messiaanse nieuwe ordening degenen uit die gehoor geven aan de geïnspireerde woorden van koning David, die op „Jehovah’s troon” in Jeruzalem zat:
17 „Jehovah zelf heeft in de hemel zijn troon stevig bevestigd; en over alles heeft zijn eigen koningschap heerschappij geoefend. Zegent Jehovah, o gij zijn engelen, geweldig in kracht, die zijn woord volbrengt, door te luisteren naar de stem van zijn woord. Zegent Jehovah, al gij legerscharen van hem, gij zijn dienaren, die zijn wil doet. Zegent Jehovah, al gij werken van hem, op alle plaatsen van zijn heerschappij. Zegen Jehovah, o mijn ziel.” — Ps. 103:19-22.
18. Hoe beantwoorden wij in het licht van die woorden van de psalmist de vraag inzake heerschappij?
18 Goddelijke heerschappij, uitgeoefend door Jehovah God door bemiddeling van Jezus Christus — Zijn wij ervoor of ertegen? Met al Jehovah’s engelen, geweldig in kracht, met al zijn hemelse legerscharen, met al zijn dienaren, die zijn wil doen, antwoorden wij vastbesloten: Wij zijn voor Goddelijke Heerschappij, zowel nu als voor eeuwig!
[Illustratie op blz. 79]
Toen de joden Jezus als hun koning verwierpen en zich voor Caesar uitspraken, kozen zij voor menselijke heerschappij. Thans biedt Jehovah zijn Messías aan de gehele mensheid aan; welke keuze zult u doen?