„Uw wil geschiede op aarde” — Deel 11
In overeenstemming met de titel „Onthullingen betreffende Gods koninkrijk” is er in hoofdstuk 4 de nadruk op gelegd hoe Koning-Priester Melchizedek van Salem en de koningen David en Salomo van Jeruzalem profetische afbeeldingen van Jehovah’s gezalfde Regeerder van het komende Koninkrijk van God, Jezus Christus, waren. Hoewel Jehovah God van het begin af de onzichtbare Koning van de natie Israël is geweest, heeft hij het goedgevonden dat die natie zichtbare menselijke koningen als zijn aardse vertegenwoordigers op de „troon van Jehovah” te Jeruzalem aanstelde. Daar koning David Hem zo’n goddelijke toewijding betoonde, sloot Jehovah God met hem een verbond voor het koninkrijk, waarin werd vastgelegd dat het koningschap in Davids koninklijke lijn zou blijven bestaan totdat het beloofde Zaad van Gods vrouw zou komen aan wie het koningschap eeuwig zou toebehoren. Door het slechte gedrag van de elkaar opvolgende koningen van Israël werd het aardse koninkrijk in 607 v. Chr. onder de voet gelopen om nooit meer hersteld te worden. Zelfs toen Jezus Christus zegevierend Jeruzalem binnenreed, werd het koningschap niet opnieuw in die stad opgericht. Toen Jezus’ discipelen hem vlak voordat hij na zijn opstanding uit de doden weer naar de hemel terugkeerde, vroegen wanneer het koninkrijk hersteld zou worden, weigerde hij hun hierop antwoord te geven.
24. Waarom wachtten Christus’ discipelen niet in Jeruzalem op de oprichting van Gods koninkrijk, en hoe wordt door Openbaring 12:17 aangetoond dat Satan niet ten tijde van Jeruzalems vernietiging onder hun voeten werd verpletterd?
24 Christus’ getrouwe discipelen bleven niet in Jeruzalem wachten totdat het koninkrijk Gods daar ten aanzien van Israël hersteld zou worden. Zij wisten dat de rechtmatige Erfgenaam van Gods koninkrijk toen aan Jehovah’s rechterhand in de hemel zat. Daarom trokken zij er van Jeruzalem op uit om getuigenis van Christus af te leggen. In het jaar 70 (n. Chr.) vernietigden de Romeinse legers onder generaal Titus Jeruzalem en haar onder Herodus herbouwde tempel, maar de christenen die zich nog in Jeruzalem ophielden, vluchtten geruime tijd vóór de verschrikkelijke vernietiging uit de ten ondergang gedoemde stad zodat zij niet met de stad aan hun einde zijn gekomen. Zij handelden in overeenstemming met de door Jezus gegeven instructies welke in Lukas 21:20-24 waren opgetekend. Vóór die tijd had de apostel Paulus aan de christelijke gemeente in Rome het volgende geschreven: „De God die vrede geeft, zal Satan binnenkort onder uw voeten verpletteren” (Rom. 16:20). Dit geschiedde echter niet ten tijde van de vernietiging van het ontrouwe Jeruzalem in 70 n. Chr. Meer dan vijfentwintig jaar later werden christenen er in de Openbaring van Johannes betreffende „wat er binnenkort moet plaatsvinden” voor gewaarschuwd dat de oorspronkelijke Slang Gods „vrouw” op wrede wijze zou vervolgen en oorlog zou voeren tegen haar geestelijke kinderen op aarde, de geestelijke broeders van de Here Jezus Christus. — Openb. 12:17.
25. Welke vraag stellen wij thans met betrekking tot het vermorzelen van de Slang en het koninkrijk van de Vermorzelaar van de Slang?
25 In de Openbaring hoorde Johannes de zielen van getrouwe christenen die wegens Gods Woord en door het getuigeniswerk dat zij plachten te verrichten, waren gedood, uitroepen: „Tot hoelang, heilige en waarachtige Soevereine Heer, onthoudt gij u ervan te oordelen en ons bloed aan hen die op de aarde wonen, te wreken?” (Openb. 6:9, 10) En ook thans stellen wij de vraag: Wanneer zal het Zaad van Gods vrouw de goddeloze Slang de kop vermorzelen? Hoeveel tijd moest er verstrijken van de verwoesting van het voorbeeldige koninkrijk Gods in 607 v. Chr. totdat Gods hemelse koninkrijk wordt opgericht doordat het aan de Vermorzelaar van de Slang, het Zaad van Gods vrouw, die er recht op heeft, wordt gegeven?
26. Wanneer begon het vertreden van de hoofdstad van het voorbeeldige koninkrijk Gods, en hoe weten wij dat er zelfs niet tijdens Jezus’ leven op aarde, een einde aan dit vertreden was gekomen?
26 Toen de hoofdstad van het voorbeeldige koninkrijk Gods in 607 v. Chr. werd verwoest, begon de periode waarin ze door de niet-joodse natiën vertreden of vertrapt zou worden, en welke door koning Nebukadnezar van Babylon werd ingeluid. In 537 v. Chr. werd Jeruzalem door het getrouwe overblijfsel dat uit de ballingschap in Babylon naar hun verlaten land terugkeerde, opnieuw gegrondvest. Het vertreden van Jeruzalem onder de voeten der niet-joodse natiën duurde echter voort. Jezus voorzei dat de vernietiging van het herbouwde Jeruzalem nog in de dagen van zijn apostelen zou geschieden. De Romeinse legers in het Midden-Oosten bewerkten deze vernietiging in 70 (n. Chr.) in enkele maanden tijds. Volgens Jezus’ zeggen zou het vertreden echter nog langer voortduren. Hoe lang dan wel? Luister naar zijn woorden: „Er zal grote nood in het land zijn en gramschap over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en gevankelijk worden weggeleid naar alle natiën, en Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden, totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld.” — Luk. 21:23, 24.
27. Wat werd door het Jeruzalem dat in 607 v. Chr. vertreden begon te worden, afgebeeld, en wat zou het einde van het vertreden op Gods bestemde tijd derhalve betekenen?
27 Het Jeruzalem dat destijds in 607 v. Chr. werd omvergeworpen, was een afbeelding van het koninkrijk Gods, daar de voorbeeldige troon van Jehovah waarop de gezalfde van Jehovah als zijn koning zat, daar was gevestigd. Zo is ook het Jeruzalem dat door de wereldse natiën wordt vertreden, een afbeelding van het koninkrijk Gods. Toen Jezus op aarde leefde en zijn Bergrede uitsprak, zei hij daarin onder andere: „Zweert in het geheel niet, noch bij de hemel, omdat hij Gods troon is; noch bij de aarde, omdat ze de voetbank van zijn voeten is; noch bij Jeruzalem, omdat ze de stad van de grote Koning is” (Matth. 5:34, 35). Het einde van het vertreden van Jeruzalem ten tijde van de volledige vervulling van de „bestemde tijden de natiën” zou dus betekenen dat het symbolische Jeruzalem, namelijk, het koninkrijk Gods, weer zou opkomen. Het hield in dat het koninkrijk Gods aan de grote Erfgenaam van koning David, die in de oudheid op Jehovah’s troon in Jeruzalem placht te zitten, gegeven zou worden. Het zou betekenen dat deze Erfgenaam met regeren zou beginnen omdat hij in overeenstemming met het door Jehovah God met koning David gesloten Koninkrijksverbond het recht hiertoe heeft.
„DE BESTEMDE TIJDEN DER NATIËN”
28. Gedurende hoeveel „tijden” zou Jeruzalem worden vertreden, en door wiens droom weten wij dit?
28 Het is derhalve zeer belangrijk om de lengte van deze „bestemde tijden der natiën” te weten. Hoeveel tijden zijn het? Hoelang duurt elke tijd? In de Heilige Schrift wordt het getal zeven als een symbool van geestelijke volledigheid of volmaaktheid gebruikt. Bestond Gods volledige scheppingsweek niet uit zeven dagen? Evenzo stelt God ons er in het apocalyptische boek Daniël van in kennis dat de bestemde tijden der natiën, waarin Jeruzalem vertreden zou worden, een periode van zeven tijden, een volledig aantal dus, omvatten. Hij gaf Nebukadnezar een droom die door niemand der geleerden, wijsgeren en religieuze leiders van Babylon verklaard kon worden. Ten slotte werd Daniël, Jehovah’s profeet, erbij geroepen. De verschrikte koning Nebukadnezar vertelde Daniël uitvoerig wat hij had gedroomd en moedigde hem aan niet bevreesd te zijn de volle waarheid omtrent de betekenis ervan te vertellen. Daniël, die van de koning de naam Beltsazar had ontvangen, zei:
29. Wie identificeerde Daniël het eerst toen hij de droom begon te verklaren?
29 „Mijn heer, moge de droom hun gelden, die u haten, en zijn uitlegging uw tegenstanders. De boom dien gij gezien hebt, die groot en sterk was, welks hoogte tot den hemel reikte en die over de gehele aarde te zien was, welks loof schoon en welks vrucht zo overvloedig was, dat hij voedsel bood voor allen, onder welken het gedierte des velds huisde en in welks takken het gevogelte des hemels nestelde — dat zijt gij, o koning, die groot en sterk zijt geworden, wiens grootheid zo is toegenomen, dat zij tot aan den hemel reikt, en wiens heerschappij zich uitstrekt tot aan het einde der aarde.” — Dan. 4:19-22, NBG.
30. Waarvan was koning Nebukadnezar destijds een symbool, en waarom konden zowel hij in die tijd als de andere natiën die volgden, zonder inmenging van Gods koninkrijk regeren?
30 De boom die in de droom voorkwam, was in de eerste plaats op de dromer persoonlijk van toepassing. Jehovah God, de Almachtige, had het Nebukadnezar echter vergund om Babylon als een wereldmacht te vestigen. Hierin volgde ze Egypte en Assyrië als eerste en tweede wereldmacht op. Deze Babylonische wereldmacht eiste overal de aandacht op en dwong de gehele wereld respect af. Nebukadnezar was dus een symbool van iets wat groter was dan hijzelf. Hij was een symbool van wereldheerschappij, welke heerschappij hij op dat moment onder toelating en overeenkomstig het voornemen van de Allerhoogste God uitoefende. Jehovah God had hem gebruikt om de goddelijke wraak over de ontrouwe natie Juda ten uitvoer te brengen, haar koninkrijk omver te werpen en aldus de „bestemde tijden der natiën” te doen beginnen, gedurende welke tijd Jeruzalem door zulke wereldse natiën vertreden moest worden. Daarom konden Babylon en de andere natiën die gedurende de „bestemde tijden” zouden volgen, zonder dat het koninkrijk van Jehovah God zelfs ook maar op voorbeeldige wijze tussenbeide kwam, hun gang gaan. Het voorbeeldige koninkrijk Gods werd als een nationale macht afgesneden.
31. Wat moest met de symbolische boom worden gedaan, en hoeveel tijd moest er in verband daarmee verstrijken?
31 Daniël zei vervolgens: „Dat nu de koning een wachter, een heilige, heeft zien neerdalen uit den hemel, die zeide: Houwt den boom om en vernietigt hem, laat evenwel zijn wortelstomp in de aarde staan, en wel omsloten door een band van ijzer en koper, in het jonge groen van het veld, en door den dauw des hemels worde hij bevochtigd, en zijn deel zij met het gedierte des velds, totdat zeven tijden over hem zijn voorbijgegaan — dit is de uitlegging, o koning.” — Dan. 4:23, 24, NBG.
32. Wat beeldde dat in de eenvoudigste betekenis af, en wat gebeurde er intussen met Babylons regeringsorganisatie?
32 In de eenvoudigste betekenis beeldde dit af dat Nebukadnezar zelf uit zijn positie van wereldheerser verwijderd zou worden, maar hij zou niet zodanig worden vernietigd dat hij nooit wederom aan de macht zou komen. De „stomp” zou in de aarde blijven staan, maar zou „zeven tijden” lang door banden niet verder kunnen groeien of zich kunnen uitbreiden. Intussen bleef de regeringsorganisatie van Babylon werkzaam, met dit verschil dat Nebukadnezar niet als actief bestuurder op de troon zat. Wellicht heeft zijn zoon Evil-merodach de regering voor hem waargenomen.
33. Wat was de werkelijke wereldheerschappij die werd afgesneden, en wie kwam als heerser aan de macht?
33 In de grotere betekenis beeldde de omgehouwen boom af dat de door de rechtmatige persoon uitgeoefende wereldheerschappij werd afgesneden. Alleen het koninkrijk Gods heeft het recht op de wereldheerschappij. Alleen Jehovah’s gezalfde koning heeft van God het recht ontvangen de gehele aarde te regeren, evenals het koninkrijk Israël gedurende de jaren dat het trouw aan God was, het gehele Beloofde Land had bestuurd. Dat voorbeeldige koninkrijk van God was in 607 v. Chr. echter ten onder gegaan, terwijl de wereldveroveraar Nebukadnezar als heerser het gehele Beloofde Land onder zijn bestuur had gebracht. In deze internationale verandering werd de laag bij de grond groeiende, breedvertakte wijnstok, koning Zedekia van Juda, ontworteld en van zijn vruchten ontdaan doordat zijn zonen werden gedood (Ezech. 17:5-10, 20, 21, NBG). Gods koninkrijksverbond ging toen op een andere erfgenaam over.
34. Wat zou er volgens Daniëls uitleg verder met koning Nebukadnezar gebeuren?
34 Daniël vervolgde zijn uitleg met de woorden: „Dit is het besluit des Allerhoogsten over mijn heer, den koning: men zal u verstoten uit de gemeenschap der mensen en uw verblijf zal wezen bij het gedierte des velds; men zal u gras te eten geven als den runderen en u door den dauw des hemels laten bevochtigen; en zeven tijden zullen over u voorbijgaan, totdat gij erkent, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wien Hij wil. Dat men echter zeide den wortelstomp van den boom te laten staan, betekent: uw koningschap zal bestendig zijn van het ogenblik af, dat gij erkent dat de hemel de heerschappij heeft.” — Dan. 4:24-26, NBG.
35. Wat moest er gedurende de zeven tijden die over koning Nebukadnezar zouden voorbijgaan, voor hem bewaard worden, en wat moest gedurende de overeenkomstige vernedering van Jeruzalems koninkrijk van kracht blijven?
35 Door bemiddeling van de persoon van Nebukadnezar zou gedemonstreerd worden hoe God ten aanzien van de regeringsaangelegenheden der aarde handelt. Gedurende deze manifestatie moest Nebukadnezars positie als wereldheerser, evenals de boomstomp, echter voor hem worden bewaard totdat hij na verloop van zeven tijden tot bezinning kwam. Op overeenkomstige wijze moest Jehovah’s koninkrijk, zoals dit op voorbeeldige wijze door het koninkrijk van Jeruzalem werd voorgesteld, in 607 v. Chr. worden vernederd of afgesneden. Vervolgens moest het gedurende de periode van „zeven tijden” in deze vernederde toestand, waarin het geen regeringswerkzaamheden kon verrichten, blijven. Gedurende deze gehele periode zou het koninkrijksverbond dat Jehovah voor een eeuwig koninkrijk met koning David had gesloten, echter ten aanzien van Jehovah God van kracht blijven en de volledige vervulling ervan met de rechtmatige Erfgenaam afwachten.
36. Hoe ging de droom volgens zijn letterlijke uitleg een jaar later persoonlijk ten aanzien van Nebukadnezar in vervulling?
36 Twaalf maanden nadat Daniël de droom had uitgelegd, pochte Nebukadnezar over Babylon als wereldmacht. Daarop kwam er een stem uit de hemel, die zei: „U wordt aangezegd, o koning Nebukadnezar: het koningschap is van u geweken, men verstoot u uit de gemeenschap der mensen en uw verblijf is bij het gedierte des velds; gras zal men u te eten geven als den runderen; en zeven tijden zullen over u voorbijgaan, totdat gij erkent, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wien Hij wil.” Ogenblikkelijk verloor de machtigste regeerder op aarde dezelfde dag nog zijn verstand en verbeeldde zich dat hij een beest, mogelijkerwijs een rund, was. „Hij werd uit de gemeenschap der mensen verstoten en at gras als de runderen, en door den dauw des hemels werd zijn lichaam bevochtigd, totdat zijn haar lang werd als veren der arenden en zijn nagels als die der vogels.” Dat hij over zichzelf pochte en Babylon boven Gods koninkrijk verhief, moest rechtgezet worden, en Nebukadnezars valse god Merodach of Mardoek stond machteloos en kon dit niet verhinderen. „Zeven tijden” gingen er in deze toestand over hem voorbij, gedurende welke periode hij zich als een stom beest van het veld gedroeg. Onderwijl bleef het dienstdoende bestuur van Babylon onrechtvaardig en zette het zijn onderdrukking voort. — Dan. 4:28-33, NBG.
37. Hoe hebben de wereldse regeerders zich gedurende de grotere „zeven tijden” gelijk Nebukadnezar gedragen, en met welk gevolg voor de mensen?
37 Op precies dezelfde manier hebben regeerders die niet in Gods verbond voor het koninkrijk waren opgenomen, zich gedurende de grotere „zeven tijden”, die in 607 v. Chr. begonnen toen Gods voorbeeldige koninkrijk Juda werd verwoest, en waarin wereldse politieke stelsels de regering over de mensheid hebben voortgezet, zich gelijk de krankzinnig geworden Nebukadnezar in plaats van gelijk de naar Gods beeld geschapen mens gedragen. Vandaar dat alle volken, en niet slechts Jehovah’s getuigen, lijden hebben moeten ondergaan.
38. Wat gebeurde er aan het einde van de „zeven tijden” met Nebukadnezar, zoals hijzelf te kennen gaf?
38 Wat gebeurde er aan het einde van Nebukadnezars „zeven tijden”? Hij vertelt ons: „Na verloop van den gestelden tijd sloeg ik, Nebukadnezar, mijn ogen op naar den hemel, en mijn verstand keerde in mij terug. Toen prees ik den Allerhoogste en roemde en verheerlijkte ik den eeuwig Levende, omdat zijn heerschappij een eeuwige heerschappij is en zijn koningschap van geslacht tot geslacht. Ja, alle bewoners der aarde worden als niets geacht; Hij doet naar zijn wil [met wie?] met het heir des hemels en de bewoners der aarde; niemand is er, die zijn hand kan weerhouden of tot Hem kan zeggen: wat doet Gij? Terzelfder tijd, dat mijn verstand in mij terugkeerde, keerden ook, tot roem van mijn koningschap, mijn majesteit en mijn luister tot mij terug; mijn raadsheren en machthebbers zochten mij weer op, ik werd in mijn koningschap hersteld, ja, grotere heerlijkheid dan vroeger werd mij geschonken. Nu roem, verhef en verheerlijk ik, Nebukadnezar, den Koning des hemels, wiens werken alle waarheid en wiens paden recht zijn, en die hen die in hoogmoed wandelen, vermag te vernederen” (Dan. 4:34-37, NBG). Deze bekentenis legde Nebukadnezar niet ten aanzien van de valse god Mardoek, maar tegenover Daniëls God, Jehovah, af.
39. Hoelang duurden die „zeven tijden” in Nebukadnezars persoonlijke geval op zijn hoogst, maar waarom kon dit met betrekking tot het vertreden van Jeruzalem niet zo zijn?
39 Nebukadnezar heeft, naar wordt bericht, drieënveertig jaar geregeerd. In zijn persoonlijke geval kunnen deze tussenliggende „zeven tijden” van krankzinnigheid daarom op zijn hoogst zeven jaar hebben geduurd. Op verschillende plaatsen in de bijbel wordt een „tijd” ter aanduiding van een letterlijk jaar gebruikt (Dan. 7:25; 12:7, NBG; Openb. 12:6, 14; 11:2, 3). Nebukadnezar voerde hier echter een profetisch drama op, waarin de tijdsduur van een jaar een veel langere periode zou vertegenwoordigen. Dit moet wel zo zijn want toen Nebukadnezars krankzinnigheid was afgelopen, was er aan het vertreden van Jeruzalem als een zinnebeeldige voorstelling van Jehovah’s koninkrijk, nog geen einde gekomen. Bovendien zei Jezus Christus zes eeuwen later dat de natiën Jeruzalem zouden blijven vertreden totdat de bestemde tijden der heidense natiën vervuld zouden zijn. Hoelang duren deze „zeven tijden” dan?
40. (a) Hoelang zou, overeenkomstig de bijbelse tijdrekening met maantijd, een letterlijke „tijd” in de profetie duren? (b) Hoelang zou derhalve een symbolische „tijd” zijn, en wanneer zouden de „zeven tijden” der natiën eindigen?
40 Wanneer in de bijbel over maanden en jaren wordt gesproken, wordt er met maantijd gerekend. In Nebukadnezars geval vertegenwoordigde een „tijd” een maanjaar, dat gemiddeld 360 dagen telde. Eigenlijk was een maanjaar van twaalf maanden elf dagen korter dan het gemiddelde zonnejaar. Om deze reden moest de op maantijd gebaseerde kalender aan bepaalde jaren een dertiende maand van negenentwintig dagen toevoegen om zodoende met de kalender die van de zonnetijd uitging, in overeenstemming te zijn. Dit toevoegen van een dertiende maand vond zeven maal in elke negentien-jaar-periode plaats. Over langere tijdsperioden sprekend, zei God dat men een dag voor een heel jaar moest rekenen. Op deze basis zou een maanjaar van 360 dagen dus 360 jaar vertegenwoordigen, „voor elken dag één jaar” (Num. 14:34; Ezech. 4:6, NBG). Een symbolische „tijd” zou derhalve 360 jaar bedragen. „Zeven tijden” zouden, symbolisch gesproken, 2520 letterlijke jaren beslaan. De „zeven tijden” of zeven jaren van Nebukadnezars krankzinnigheid voorspelden dus een periode van 2520 jaar. Aangezien in de bijbel wordt aangetoond dat deze „zeven tijden” of 2520 jaar in de vroege herfst van het jaar 607 v. Chr. begonnen, zouden de „bestemde tijden der natiën” dus in de vroege herfst van het jaar 1914 (n. Chr.) eindigen.
41. (a) In welk opzicht was de boomstomp in Nebukadnezars geval met dubbele banden omsloten, en als wat voor soort van regeerder keerde hij tot de troon terug? (b) Wat werd hierdoor afgebeeld met betrekking tot het koninkrijksverbond?
41 Gedurende al die jaren sinds 607 v. Chr. was het koninkrijk van Jehovah God niet door bemiddeling van een gezalfde afstammeling van koning David, zoals in het koninkrijksverbond was bepaald, werkzaam geweest. Het was gelijk een omgehouwen boom geweest, en geen enkel schepsel had er zijn toevlucht onder kunnen zoeken of zich in zijn takken kunnen nestelen. Het koninkrijksverbond geleek op de boomstomp die in de aarde was blijven staan. Jehovah’s beperkende macht had het met dubbele banden omsloten totdat er „zeven tijden” over heengegaan zouden zijn. Zo kon ook Nebukadnezar zijn gezonde verstand niet terugkrijgen en in een goede conditie op zijn troon in het Babylonische Rijk worden hersteld om de wereld te beheersen totdat de vastgestelde „zeven tijden” of zeven jaren waren geëindigd. Toen hij ditmaal als regeerder op de troon terugkeerde en met roem, majesteit en luister en „grotere heerlijkheid” in het koninkrijk werd bevestigd, erkende hij de Koning des hemels, Daniëls God. In overeenstemming hiermee moest ook de laatste en volledige vervulling van het Koninkrijksverbond uitblijven totdat de „zeven tijden” of 2520 jaar erover voorbijgegaan waren. Dan zou de tijd aanbreken waarop God het van zijn beperkende banden zou ontdoen, en het koninkrijk wederom met een afstammeling van de gezalfde koning David zou oprichten. Het koninkrijk zou dan aan degene worden gegeven die er overeenkomstig Jehovah’s koninkrijksverbond recht op had.
(Wordt vervolgd)