Loyaliteit aan huwelijksverbond zet God tot barmhartigheid aan
„En ik wil u aan mij verloven in rechtvaardigheid en in gerechtigheid en in liefderijke goedheid [loyale liefde] en in barmhartigheden. En ik wil u aan mij verloven in getrouwheid; en gij zult Jehovah stellig kennen.” — Hos. 2:19, 20, voetnoot herziene Engelse uitgave van 1971.
1. Welke vragen rijzen er in onze twintigste eeuw over de houding van een man tegenover zijn vrouw die zich schuldig heeft gemaakt aan overspel?
EEN ontrouwe vrouw, die zich schuldig heeft gemaakt aan daden van overspel, heeft weinig reden om barmhartigheid van haar wettige echtgenoot te verwachten. Zij bezit geen deugdelijke redenen om zich zeker te voelen door erop te vertrouwen dat haar buitenechtelijke minnaars voorgoed voor haar zullen zorgen. Na een langdurige periode van seksuele bevrediging kunnen zelfs hartstochtelijke minnaars genoeg krijgen van zo’n onbeschaamde overspeelster en ander vlees achternagaan. Waar kan zij in een dergelijk geval naar toe gaan? Loyaliteit aan haar huwelijkscontract dient haar naar haar wettige echtgenoot terug te leiden. Zal hij echter van barmhartigheid blijk geven door zijn overspelige vrouw terug te nemen? Hoe vaak zal het in deze onbarmhartige wereld, in onze twintigste eeuw, voorkomen dat zoiets gebeurt?
2. Wiens denk- en handelwijze zijn superieur aan die van ons mensen, en wat heeft Hij in 537 v.G.T. derhalve voor Zijn verbondsvolk gedaan?
2 Er is echter iemand die tot mensen zegt: „Ulieder gedachten zijn niet mijn gedachten, noch zijn mijn wegen uw wegen . . . Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen, en mijn gedachten dan uw gedachten.” Wie is deze persoon, met zulk een superieure denk- en handelwijze? Het is Degene die hemelhoog boven ons mensen verheven is. Deze Persoon, de spreker van bovengenoemde woorden, identificeert zichzelf als Jehovah, en hij doet dit door bemiddeling van zijn profeet Jesaja uit de oudheid, de zoon van Amoz (Jes. 55:8, 9; 1:1). Jehovah sprak die woorden toen hij het herstel van zijn verbannen verbondsvolk uit het heidense land Babylon naar hun door God geschonken land in het Midden-Oosten voorzei. In strijd met alle menselijke gedachten of redeneringen bracht deze God van barmhartigheid zo’n herstel in het jaar 537 v.G.T. tot stand.
3. In verband met het afhandelen van wat voor soort van probleem geschiedde dit herstel, en hoe hield de berg Sinaï in Arabië hiermee verband?
3 Dit herstel van een verbannen volk naar hun verre geboorteland, nadat het zeventig jaar lang onbewoond was geweest, geschiedde in verband met het afhandelen van een huwelijksprobleem dat Jehovah aan de hand had. Bijna duizend jaar voordien had Jehovah zich door middel van een huwelijk met dat verbannen volk, de natie Israël uit de oudheid, verbonden. De plaats van het huwelijk was de omgeving van de berg Sinaï, in het zuidwestelijke deel van het Arabische schiereiland. De man die bij de huwelijksverbintenis tussen beide partijen als functionaris optrad, was de profeet Mozes, die als middelaar tussen God en de mensen dienst verrichtte. Als het fundamentele stel regels waaraan de huwelijksverhouding gebonden zou zijn, maakte God de Tien Geboden bekend, waarvan het eerste gebod luidt: „Ik ben Jehovah, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, uit het slavenhuis. Gij moogt geen andere goden hebben tegen mijn persoon in.” — Ex. 20:1-3.
4. Wie behoorden die bevrijde twaalf stammen van Israël in werkelijkheid toe, en in welke verhouding verkozen zij het opgenomen te worden, en hoe?
4 Door de twaalf stammen van Israël van onrechtvaardige onderdrukking en knechtschap in het Egypte uit de oudheid te bevrijden, had Jehovah deze nationale „vrouw” in werkelijkheid voor zichzelf gekocht of losgekocht (Jes. 63:7-9). Ze behoorde hem rechtmatig toe. Als Eigenaar met de rechten van een echtgenoot, verkoos hij het derhalve een huwelijkscontract met deze met een vrouw te vergelijken natie aan te gaan. Dit contract was het plechtige contract dat op Gods stelsel van wetten was gebaseerd en gewoonlijk het Mozaïsche Wetsverbond wordt genoemd. Ten einde de zegeningen en zekerheid te ontvangen die hun ten deel zouden vallen wanneer zij God als hun Hemelse Eigenaar hadden, gingen de Israëlieten de huwelijksverhouding aan. Zij beloofden zich loyaal aan hun huwelijkscontract, het Mozaïsche Wetsverbond, te houden. Zij werden het enige verbondsvolk van God op aarde. Jehovah zei derhalve: „Ikzelf [had] hen als echtgenoot in eigendom.” — Jer. 31:31, 32.
5. Waaraan vond de natie Israël het in een immorele wereld moeilijk trouw te zijn, en voor het illustreren van wiens handelwijze werd Hosea’s vrouw Gomer gebruikt?
5 Te midden van een immorele wereld die zich aan Baäl en vele andere valse goden had gehecht, vond de natie Israël het erg moeilijk zich aan haar huwelijksverbond, haar contract met Jehovah als God en Echtgenoot-Eigenaar, te houden. De natie in het algemeen gaf zich dan ook over aan geestelijk overspel ten nadele van Jehovah (Jak. 4:4). In 997 v.G.T. ontstond er een breuk in het twaalf-stammenkoninkrijk Israël. De overspelige houding van het deel dat het tien-stammenkoninkrijk Israël werd genoemd, werd door de vrouw van de profeet Hosea, Gomer genaamd, geïllustreerd.
6, 7. (a) Hoe kwam het dat Jehovah een rechtsgeding tegen het tien-stammenkoninkrijk Israël moest voeren? (b) Wie jaagde dat koninkrijk Israël zonder succes na, en tot wie zou de natie willen terugkeren?
6 Gomer bleek een „vrouw van hoererij” te zijn. Ze kreeg „kinderen van hoererij” (Hos. 1:1-3). Dit illustreerde hoe het tien-stammenkoninkrijk Israël politieke verbintenissen met de afgoden-aanbiddende natiën aanging. De met een vrouw te vergelijken natie Israël begon zich op zulke heidense natiën te verlaten in plaats van op haar Echtgenoot-Eigenaar Jehovah. De economische voorspoed die ze genoot, werd nu aan die wereldse natiën in plaats van aan Jehovah toegeschreven. Ze begon de goden van die natiën te aanbidden, waardoor ze haar huwelijksverbond met haar Loskoper en Echtgenoot-Eigenaar, Jehovah, op flagrante wijze schond. Om deze reden moest hij een rechtsgeding tegen dit geestelijk overspelige koninkrijk Israël voeren. Volgens de voorwaarden van het huwelijksverbond bezat hij het wettelijke recht en de verplichting handelend tegen het afvallige Israël op te treden. Ten slotte deed hij dit ook. Hij zei tot haar:
7 „Daarom, zie ik omhein uw weg met dorens; en ik wil een stenen muur tegen haar optrekken, zodat zij haar eigen paden niet zal vinden. En zij zal werkelijk haar hartstochtelijke minnaars najagen, maar zij zal hen niet inhalen; en zij zal hen stellig zoeken, maar zij zal hen niet vinden. En zij zal moeten zeggen: ’Ik wil gaan en terugkeren naar mijn echtgenoot, de eerste, want ik had het toen beter dan nu.’ Maar zijzelf erkende niet dat ik het was die haar het koren en de zoete wijn en de olie had gegeven, en dat ik zelfs het zilver overvloedig had doen zijn voor haar, en goud, waarvan zij gebruik maakten voor Baäl [of, dat zij tot een Baälbeeld maakten].” — Hos. 2:6-8, voetnoot herziene Engelse uitgave van 1971.
8. Wie besloot Jehovah aldus streng te onderrichten, zonder evenwel welke door hem genomen beslissing te herroepen?
8 Volgens die woorden besloot Jehovah het volk van het tien-stammenkoninkrijk Israël streng te onderrichten. Niet dat de koninklijke heerschappij van de natie hierdoor gered zou worden, want Jehovah zou niet herroepen wat hij eerder in Hosea’s profetie had gezegd: „Ik moet de koninklijke regering van het huis van Israël doen ophouden. En het moet op die dag geschieden dat ik de boog van Israël moet verbreken in de laagvlakte van Jizreël.” — Hos. 1:4, 5.
9. (a) Wie konden voordeel trekken van het disciplinaire optreden tegen het koninkrijk Israël? (b) Met welke gebeurtenis eindigde het huwelijksverbond tussen Israël en Jehovah?
9 Toch waren er individuele Israëlieten die voordeel konden trekken van het disciplinaire optreden tegen de afvallige natie. Neem bijvoorbeeld de zevenduizend Israëlieten die hun knie niet voor Baäl hadden gebogen (1 Kon. 19:18; Rom. 11:1-5). Laten wij niet dit feit over het hoofd zien: Toen Jehovah ervoor zorgde dat het koninkrijk Israël ophield te bestaan en hij de overlevende Israëlieten in 740 v.G.T. naar Assyrië liet wegvoeren, hief hij zijn huwelijksverbond met de gehele natie Israël niet op. Toen Jehovah in 607 v.G.T. toeliet dat Jeruzalem werd vernietigd en de overlevende joden in ballingschap naar Babylonië werden weggevoerd, schafte hij niet het Mozaïsche Wetsverbond af door middel waarvan het twaalf-stammenkoninkrijk Israël een huwelijksverhouding met hem als Hemelse Echtgenoot was aangegaan. De wettige huwelijksverhouding tussen Jehovah en geheel Israël werd pas ongedaan gemaakt toen de joodse leiders Jezus Christus in 33 G.T. ter dood lieten brengen. — Kol. 2:14.
10. Hoe lieten de „hartstochtelijke minnaars” van het koninkrijk Israël haar in de steek, maar wie konden voordeel trekken van Jehovah’s disciplinaire optreden?
10 Hoewel het tien-stammenkoninkrijk Israël hulp trachtte te verkrijgen van de wereldse natiën die haar hartstochtelijke minnaars waren geweest, brak Jehovah’s tijd om rekenschap van Israël te vragen, onbarmhartig voor haar aan. Geen van haar „minnaars” tot wie ze zich verlangend wendde, bleek haar te kunnen helpen. Als door een ondoordringbare doornhaag was ze ervan afgesloten doeltreffende hulp te verkrijgen. De voormalige minnaars bleken niet in staat te zijn Israël de nodige hulp te verschaffen, ook al wilden zij dit nog zo graag. Na drie jaar door de Assyriërs belegerd te zijn, viel Israëls hoofdstad Samária in 740 v.G.T. De overlevende Israëlieten werden naar het land van hun veroveraars gedeporteerd. Dat uit tien Israëlitische stammen bestaande koninkrijk werd nooit meer in zijn door God geschonken land hersteld. Wie konden dan voordeel trekken van Jehovah’s disciplinaire optreden? Alleen afzonderlijke personen onder de gedeporteerde bannelingen in Assyrië. Zij zouden over de dingen nadenken. Zij zouden zich te binnen roepen hoe goed de situatie was toen hun voorvaders Jehovah als Hemelse Echtgenoot en God dienden. Aangezien zij nu beseften welke situatie beter was, zouden zij zich van de Baälaanbidding afwenden en trachten opnieuw in een verbondsverhouding tot Jehovah te komen.
11, 12. Wanneer werd aan de Israëlitische bannelingen in Assyrië de gelegenheid geschonken tot Jehovah’s aanbidding in Jeruzalem terug te keren, en hoe ging dit in zijn werk?
11 Wanneer werd aan die Israëlitische bannelingen in Assyrië de gelegenheid gegeven om verenigd naar Jehovah’s aanbidding op de door hem aangewezen plaats terug te keren? Voor het eerst in 537 v.G.T., onder een nieuwe wereldmacht. Hoe dat zo? Welnu, omstreeks 632 v.G.T. viel Assyrië’s hoofdstad Ninevé in handen van de Babyloniërs en bereikte de Babylonische wereldmacht de hoogste positie. Assyrië’s provincies met hun Israëlitische bannelingen werden dus provincies van het Babylonische rijk. Ongeveer vijfentwintig jaar later werd Jehovah’s vonnis ten aanzien van het inmiddels afvallig geworden koninkrijk Juda ten uitvoer gelegd. In 607 v.G.T. liet hij derhalve toe dat Jeruzalem met de tempel van aanbidding aldaar werd vernietigd. Duizenden overlevende joden werden naar Babylonië gedeporteerd, ten einde zich bij de Israëlitische bannelingen in de voormalige Assyrische provincies aan te sluiten.
12 In het zeventigste jaar daarna zag Jehovah dat zijn weerspannige, met een vrouw te vergelijken organisatie op aarde voldoende was gestraft. In zijn barmhartigheid had Jehovah de voorzegde Cyrus de Pers verwekt om Babylon in 539 v.G.T. omver te werpen. Kort daarna, in 537 v.G.T., zette Jehovah deze Cyrus de Grote ertoe aan een loslating voor berouwvolle Israëlieten uit te roepen, zodat zij naar hun geliefde vaderland konden terugkeren.
13. Waarom was dit in het licht van Deuteronomium 24:1-4 een uitzonderlijke barmhartigheid van Gods zijde jegens zijn met een vrouw te vergelijken verbondsvolk?
13 Was dat niet een uitzonderlijke daad van barmhartigheid van de zijde van de Hemelse Echtgenoot jegens zijn verbondsvolk, de twaalf stammen van Israël? Ja, want volgens het Mozaïsche Wetsverbond was dit niet te verwachten. In de Wet lezen wij: „Ingeval een man een vrouw neemt en haar werkelijk als echtgenote tot zijn bezit maakt, dan moet het geschieden dat indien zij geen gunst in zijn ogen zou vinden, omdat hij iets onwelvoeglijks van haar zijde heeft ontdekt, hij in dat geval voor haar een echtscheidingscertificaat moet uitschrijven en haar dat ter hand moet stellen en haar uit zijn huis moet wegzenden. En zij moet zijn huis verlaten en heengaan en de vrouw van een andere man worden. Indien de laatste man haar is gaan haten en hij voor haar een echtscheidingscertificaat heeft uitgeschreven en haar dat ter hand heeft gesteld en haar uit zijn huis heeft weggezonden, of ingeval de laatste man die haar tot vrouw heeft genomen, sterft, zal de eerste eigenaar van haar, die haar heeft weggezonden, haar niet weer mogen terugnemen om hem tot vrouw te worden, nadat zij verontreinigd is; want dat is iets verfoeilijks voor het aangezicht van Jehovah, en gij moogt het land dat Jehovah, uw God, u tot erfdeel geeft, niet doen zondigen.” — Deut. 24:1-4.
14. Hoe zei Jehovah in Jeremia 3:1 dat hij gronden had voor een blijvende echtscheiding van Israël?
14 In de dagen van de profeet Jeremia heeft Jehovah die wet speciaal onder de aandacht gebracht van de verbond-verbrekende joden in het koninkrijk Juda. Terwijl Jehovah het feit beklemtoonde dat hij gronden voor een blijvende echtscheiding van Israël had, inspireerde hij Jeremia ertoe te zeggen: „Men zegt: ’Indien een man zijn vrouw wegzendt en zij werkelijk van hem weggaat en de vrouw wordt van een andere man, dient hij dan nog tot haar terug te keren?’ Is niet dat land [Juda] beslist bezoedeld? ’En gijzelf hebt met veel metgezellen prostitutie bedreven, en zou er dan sprake zijn van een terugkeer tot mij?’ is de uitspraak van Jehovah.” — Jer. 3:1.
15. Wanneer en hoe kwam de breuk in de huwelijksverhouding, en hoe werd Jehovah’s barmhartigheid jegens individuele joden tot uitdrukking gebracht?
15 Met het oog hierop was het louter aan Jehovah’s uitzonderlijke barmhartigheid te danken dat zijn huwelijksverbond met geheel Israël eeuwenlang nadat Jeruzalem in 607 v.G.T. werd verwoest, bleef bestaan. Het einde van zijn barmhartigheid werd echter bereikt in 33 G.T., toen de natie de Messías Jezus verwierp en hem buiten Jeruzalems muren ter dood liet brengen. Toen werd de huwelijksverhouding waarin de natie tot Jehovah God stond door middel van een echtscheiding verbroken. Bewijst de joodse geschiedenis sindsdien dat dit zo is? Ja. In zijn barmhartigheid heeft Jehovah individuele joden die in de Messías Jezus geloof stelden, evenwel toegestaan hun verhouding tot hem te vernieuwen, en wel door middel van een nieuw verbond, het verbond dat door de Messías Jezus werd bemiddeld.
16. Waarom ontkomt het overblijfsel van geestelijke Israëlieten aan vernietiging met de christenheid, en wie benutten Jehovah’s barmhartigheid nog meer?
16 In deze tijd beweert de christenheid in dat nieuwe verbond te staan. Maar ondanks haar bewering, ondanks het Heilig Jaar van de Rooms-Katholieke Kerk in 1975, ondanks andere religieuze herlevingen, is de christenheid gedurende de ophanden zijnde „grote verdrukking” die over deze goddeloze wereld komt, tot de vernietiging gedoemd. In zijn liefdevolle barmhartigheid heeft Jehovah een berouwvol overblijfsel van geestelijke Israëlieten evenwel uit de Babylonische christenheid geroepen. Op deze wijze ontkomen zij eraan om met haar vernietigd te worden (Openb. 18:4). Er is echter niet slechts een overblijfsel van geestelijke Israëlieten uit haar te voorschijn gekomen. Sinds het jaar 1935 G.T. heeft een „grote schare” andere met schapen te vergelijken personen voordeel getrokken van Jehovah’s toegenomen barmhartigheid. Zij hebben alle delen van Babylon de Grote verlaten en hebben zich bij het overblijfsel aangesloten ten einde Jehovah exclusieve toewijding te schenken. — Openb. 7:9-17; Joh. 10:16.
STRAFFEN VOOR GEESTELIJK OVERSPEL
17, 18. (a) Waarom kan de christenheid er niet aan ontkomen Gods vervloekingen te ondergaan? (b) Wat zei Jehovah, ten einde hiervoor te waarschuwen, in Hosea 2:9-13?
17 Aangezien de religieuze organisaties van de christenheid beweren in een verbondsverhouding tot de God van de bijbel te staan, moeten ze de straffen ondergaan die ze verdienen doordat ze zich, door middel van hun vriendschap met politici en militaristen, aan ontucht hebben prijsgegeven. Laten zij in gedachten houden dat het Israël uit de oudheid er niet aan kon ontkomen Gods vervloekingen te ondergaan als strafmaatregelen in verband met het overtreden van het Mozaïsche Wetsverbond dat tussen Israël zelf en Jehovah als Hemelse Echtgenoot van zijn met een vrouw te vergelijken organisatie was gesloten. Als een waarschuwing hiervoor zei Jehovah verder door bemiddeling van Hosea:
18 „’Daarom zal ik terugkomen en stellig mijn koren wegnemen op zijn tijd en mijn zoete wijn als het de juiste tijd ervoor is, en ik wil mijn wol en mijn linnen [of, vlas] ter bedekking van haar naaktheid wegrukken. En nu zal ik haar schaamdelen ontbloten voor de ogen van haar hartstochtelijke minnaars, en er zal geen man zijn om haar uit mijn hand te rukken. En ik zal stellig al haar uitbundige vreugde, haar feest, haar nieuwe maan en haar sabbat en elke feesttijd van haar doen ophouden. En ik zal stellig haar wijnstok en haar vijgeboom woest maken, waarvan zij heeft gezegd: „Ze zijn een geschenk aan mij, dat mijn hartstochtelijke minnaars mij gegeven hebben”; en ik wil ze maken als een woud, en het wild gedierte van het veld zal ze stellig verslinden. En ik wil haar rekenschap vragen van al de dagen van de Baälsbeelden, waarvoor zij offerrook bleef brengen, toen zij zich bleef tooien met haar ring en haar versiersel en haar hartstochtelijke minnaars achterna bleef lopen, en mij vergat zij’, is de uitspraak van Jehovah.” — Hos. 2:9-13.
19. Wat waren volgens het Wetsverbond Jehovah’s verplichtingen jegens een overspelige natie?
19 Laten wij opmerken dat de natie Israël Jehovah was vergeten. Welke behandeling verdiende ze hiervoor? Volgens zijn duidelijke waarschuwingen in zijn huwelijksverbond met Israël was hij verplicht zijn materiële zegeningen terug te trekken omdat ze hem als Hemelse Echtgenoot ontrouw geworden was. Hij was niet verplicht voor een overspelige te zorgen, voor een natie die haar verbond had verbroken, zich tot de aanbidding van Baälsbeelden had gewend en overspelige betrekkingen met wereldse minnaars had aangeknoopt. Jehovah kon de morele onbetrouwbaarheid en losbandigheid van de natie terecht voor iedereen zichtbaar blootleggen, zodat zelfs haar wereldse bondgenoten zich vol verachting tegen haar zouden keren.
20. Hoe zou Jehovah de overspelige natie als een woud maken, en in welk opzicht kon niemand haar uit Jehovah’s terechtstellende hand rukken?
20 Jehovah zou de natie als een woud maken dat iemand geen bescherming verschafte tegen wilde beesten en dat geen zekerheid bood. De natie kon er geen aanspraak op maken van straf vrijgesteld te worden enkel omdat ze was afgestamd van de getrouwe patriarchen Abraham, Isaäk, Jakob (Israël) en de twaalf stamhoofden die de zonen van Jakob waren. Vleselijke connecties met zulke mannen zouden geen kracht of verdienste hebben om de natie uit Jehovah’s hand te rukken als hij een ongunstig oordeel zou voltrekken.
21. Aan de vervulling van welk vroegere verbond van Jehovah bleek Israël, ondanks zijn natuurlijke afstammingslijn, wegens ongeschiktheid geen aandeel te kunnen hebben?
21 Dit betekende niet dat Jehovah niet aan het verbond dacht dat hij destijds in 1943 v.G.T. met zijn vriend Abraham had gesloten, en dat hij zich niet aan dit verbond hield. Jehovah had bij zichzelf gezworen toen hij dat verbond sloot en hij zal het nooit verbreken, maar het overspelige Israël bleek het niet waardig te zijn een aandeel aan de vervulling van dat verbond te hebben, ook al was het in natuurlijk opzicht van Abraham afgestamd. Jehovah had tot hun voorvader Abraham gezegd: „Bewijs een zegen te zijn. En ik zal stellig zegenen wie u zegenen, en wie kwaad over u afsmeekt, zal ik vervloeken, en alle families van de aardbodem zullen zich stellig door bemiddeling van u zegenen” (Gen. 12:2, 3). „Ik [zal] u voorzeker . . . zegenen en uw zaad voorzeker . . . vermenigvuldigen als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn; en uw zaad zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen. En door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen.” — Gen. 22:17, 18.
22. Waarom spaarde Jehovah Abrahams zaad, ondanks dat hij de koninkrijken Israël en Juda liet omverwerpen, en wat deed Hij voor een overblijfsel ervan?
22 Toen Samária in 740 v.G.T. werd verwoest, en ook toen Jeruzalem in 607 v.G.T. werd verwoest, was de voornaamste van Abrahams zaad, namelijk de Messías, nog niet gekomen. En toch moest de Messiaanse Afstammeling van Abraham via zijn natuurlijke, vleselijke geslachtslijn komen. Het is waar dat Jehovah toeliet dat de vijanden het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda omverwierpen, maar toch moest hij het natuurlijke zaad van Abraham bewaren. Waarom? Omdat uit die geslachtslijn de Messías zou komen, die alle natiën der aarde zou zegenen (Matth. 1:1-3; Gal. 3:8-29). Met het oog hierop bewaarde Jehovah barmhartig een overblijfsel van berouwvolle Israëlieten helemaal door de zeventig jaren van ballingschap heen die op de omverwerping van het koninkrijk Juda te Jeruzalem volgden. Hij hield zich loyaal aan zijn huwelijksverbond met het getrouwe overblijfsel. Toen verwekte hij degene die de Messías afschaduwde, namelijk Cyrus, de veroveraar van Babylon. Door bemiddeling van deze bevrijder herstelde Jehovah het overblijfsel van het zaad van Abraham in het land Juda.
23. Wat zei Jehovah in Hosea 2:14-16 ten einde de komende verzoening van zichzelf met zijn met een vrouw te vergelijken verbondsvolk te voorzeggen?
23 Ten einde derhalve deze verzoening van Zichzelf met zijn met een vrouw te vergelijken verbondsvolk te voorzeggen, inspireerde Jehovah zijn profeet Hosea ertoe verder te zeggen: „’Daarom, zie, ik overreed haar, en ik wil haar de wildernis in doen gaan, en ik wil tot haar hart spreken. En ik wil haar van die tijd af haar wijngaarden geven, en de laagvlakte van Achor als een toegang tot de hoop; en zij zal daar stellig antwoorden als in de dagen van haar jeugd en als op de dag dat zij uit het land Egypte optrok. En het moet op die dag geschieden’, is de uitspraak van Jehovah, ’dat gij mij Mijn echtgenoot [Hebreeuws: isji] zult noemen, en gij zult mij niet langer Mijn eigenaar [baali] noemen’” (Hos. 2:14-16). Of, om Leesers vertaling van vers zestien aan te halen: „En het zal te dien dage gebeuren, zegt de Heer, dat gij mij Isji [mijn man] zult noemen, en mij niet meer Ba’ali [mijn heer] zult noemen.” — Hos. 2:18; Leeser, Rotherham.
24. Hoe sprak Jehovah tot zijn met een vrouw te vergelijken organisatie in „de wildernis”, en wat betekende het dat hij haar „haar wijngaarden” zou geven?
24 Toen de Israëlieten bannelingen in het land Babylon waren, waren zij als in „de wildernis”. Daar ’overreedde’ Jehovah in zijn barmhartigheid het berouwvolle overblijfsel en ’sprak hij tot haar hart’. Hij deed dit door middel van liefdevol streng onderricht en door bemiddeling van de profeten Ezechiël en Daniël. Jehovah had beloofd zijn met een vrouw te vergelijken organisatie, die streng onderricht had ontvangen, „van die tijd af haar wijngaarden [te] geven”. Dit betekende dat hij haar uit de Babylonische „wildernis” zou nemen en haar naar het lang verlaten gelegen land Juda en Jeruzalem zou terugbrengen.
25. Wat betekende het voor Jehovah’s met een vrouw te vergelijken organisatie dat hij haat „de laagvlakte van Achor als een toegang tot de hoop” gaf?
25 Toen Jehovah over de „laagvlakte van Achor” sprak, riep dit de volgende associatie op: Nadat de binnenvallende Israëlieten de Kanaänitische stad Jericho hadden verwoest, werd de hebzuchtige Achan, te zamen met zijn familie, gedood omdat hij Jehovah’s gebod had overtreden. Doordat Achan in zijn zelfzuchtige ongehoorzaamheid van de buit had genomen, had hij Israël namelijk in moeilijkheden gebracht. Vandaar dat het dal waar Achan werd doodgestenigd, terecht „de laagvlakte van Achor” werd genoemd, aangezien de naam Achor „Moeite” betekent (Joz. 7:10-26). Jehovah’s belofte om zijn met een vrouw te vergelijken organisatie de „laagvlakte van Achor als een toegang tot de hoop” te geven, betekende derhalve dat ze weer zou terugkeren naar haar vaderland, waar de laagvlakte zich bevond.
26. Hoe reageerde de met een vrouw te vergelijken organisatie in „de wildernis” op Jehovah’s woorden, en hoe gaf Hij het bewijs van de hernieuwing van de huwelijksverhouding?
26 Hoe staat het echter met het berouwvolle overblijfsel van Jehovah’s met een vrouw te vergelijken organisatie? Hebben zij ’geantwoord’ of met waardering gereageerd op Zijn overredende handelingen en het feit dat hij „tot haar hart” sprak? De bijbelse geschiedenis antwoordt Ja! In de dagen van haar „jeugd” had de natie Israël op een spontane wijze ’geantwoord’ of gereageerd. Ze had Jehovah’s uitnodiging om zijn met een vrouw te vergelijken organisatie te worden geaccepteerd door het Mozaïsche Wetsverbond met Hem aan te gaan. Evenzo reageerde het berouwvolle overblijfsel in het Babylon uit de oudheid ten gunste van hernieuwing van de huwelijksbanden tussen Israël en haar Hemelse Echtgenoot, Jehovah. Als een bewijs van de hernieuwing van deze huwelijksverhouding gebruikte Jehovah de typologische Messías, Cyrus de Grote, en liet hij het getrouwe Israëlitische overblijfsel naar het land Juda en Jeruzalem terugkeren.
27. Welke handelwijze volgde het overblijfsel nu ten aanzien van de Baälaanbidding, en wat gaf de met een vrouw te vergelijken organisatie te kennen door Jehovah „Mijn echtgenoot” te noemen?
27 Het herstelde verbondsvolk van Jehovah is nooit meer tot de aanbidding van Baäl of andere vormen van afgodenaanbidding teruggekeerd. Het wederom in gunst opgenomen overblijfsel herstelde ijverig de aanbidding van Israëls Hemelse Echtgenoot als hun God in het land dat hij aan hen gegeven had. Zij voelden een grote dankbaarheid en waardering, evenals hun voorvaders bijzonder dankbaar waren geweest en met waardering waren vervuld toen zij uit Egypte met zijn militaire strijdmacht werden bevrijd. Israëls Hemelse Echtgenoot scheen dichter bij hen te zijn gekomen en in een intiemere verhouding tot hen te staan. Spontaan sprak de met een vrouw te vergelijken organisatie Jehovah met intiemere en hartelijker bewoordingen aan. De organisatie noemde hem derhalve in geestelijk opzicht „Mijn echtgenoot” in plaats van „Mijn eigenaar”. Niet langer wilde ze het gevoel hebben alleen maar in „eigendom” te zijn, zoals iemand die een slavenmeester toebehoorde. Ze wilde het gevoel hebben dat ze als een helpster voor hem was, net zoals de eerste vrouw Eva dit voor haar man Adam had moeten zijn (Gen. 2:19-24). Wat was dit alles schitterend!
28. Wat dat op die vroegere tentoonspreiding van goddelijke barmhartigheid gelijkt, is thans even schitterend?
28 Schitterend is ook de hedendaagse parallel daarvan in onze twintigste eeuw. Wat worden er zelfs thans een wonderbaarlijke gevolgen teweeggebracht door Jehovah’s barmhartigheid, waartoe zijn loyaliteit ten opzichte van zijn geestelijke huwelijksverbond hem aanzet! Gelukkig zijn degenen die thans zijn barmhartigheid ervaren!