Levengevende kennis tot zich nemen
„Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis tot zich nemen van u, de enige waarachtige God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Joh. 17:3, NW.
1. Wat zeide Jehova lang geleden in Hosea 4:1-9 met betrekking tot onze dag?
JEHOVA, de Here God, sprak over onze dag, toen hij lang geleden door middel van zijn profeet Hosea zeide: „Hoor het woord des HEREN, O Israëlieten! Want de HERE heeft een twist met de inwoners van het land; omdat er geen trouw, geen welwillendheid en geen kennis van God in het land is. Vloeken, liegen, moord, diefstal en overspel — ze breken door, en de ene misdaad volgt vlak op de andere. Daarom treurt het land, en alles wat er in woont, kwijnt, zelfs tot de dieren der aarde, en de vogelen der lucht; en de vissen der zee worden ook weggevaagd. Laat niemand echter aanklachten inbrengen, en laat niemand beschuldigen; want met u is mijn twist, O priester; en gij zult struikelen bij dag; ook de profeet zal met u struikelen bij nacht; en ik zal uw volk verdelgen. Mijn volk wordt verdelgd omdat het zonder kennis is — omdat gij kennis hebt verworpen, zal ik u verwerpen, zodat gij niet meer mijn priester zijt. Daar gij de wet van uw God hebt vergeten, zal ik ook uw kinderen vergeten. Hoe meer zij toenamen, hoe meer zij tegen mij zondigden; zij hebben hun heerlijkheid voor schande verwisseld. Zij voeden zich met de zonde van mijn volk en voor hun misdaad wekken zij hun eetlust op. Daarom is het geworden ’gelijk het volk, alzo de priester’; en ik zal zijn wegen over hem bezoeken, en hem zijn daden vergelden.” — Hos. 4:1-9, AV.
2. Wat is de oorzaak der vernietiging? Door wiens schuld?
2 Enkele jaren nadat Hosea met profeteren was opgehouden, werd het noordelijke koninkrijk Israël door heidense veroveraars ten onder gebracht, en in de volgende eeuw werden de heilige stad Jeruzalem en haar tempel verwoest terwijl de Joden uit hun land werden gerukt. De Christenheid staat voor een soortgelijke vernietiging in de nabije toekomst. Wensen zij die de wereldtoestanden bestuderen, te weten wat de oorzaak voor deze vernietiging is? Laten zij, met de tegenwoordige Christenheid in gedachten, op de volgende woorden van de profeet letten: „vloeken, liegen, moord, diefstal en overspel — ze breken door, en de ene misdaad volgt vlak op de andere” en de oorzaak van dit alles is dat er geen „kennis van God in het land” is. Wie rekent de Here God verantwoordelijk voor deze onwetendheid? De religieuze leiders, de priesters en de profeten, want het is hun plicht het volk over God te onderwijzen en het volk verwacht dit onderricht van hen. En thans staat het volk op het punt in een wereldvernietiging ’te worden verdelgd omdat het zonder kennis is’. Doch de God der gerechtigheid heeft besloten dat het zal worden „gelijk het volk, alzo de priester”, en het zal de priesters en geestelijken niet beter vergaan dan het volk. Zij hebben het volk er toe geleid de kennis der waarheid te verwerpen en wanneer de blinde de blinde leidt, dan zullen zij beiden in de kuil vallen, maar de geleider draagt de grootste verantwoordelijkheid. — Matth. 15:14.
3. In welke geestelijke toestand is de Christenheid geraakt? om welke reden?
3 Gods geschreven Woord, de Bijbel, is in honderden millioenen exemplaren verspreid en toch hebben de religieuze geestelijken geen partij getrokken van deze grootse gelegenheid en gunstige omstandigheid, en de mensen er niet toe aangespoord dat Heilige Woord te bestuderen en zelf iets omtrent God en zijn koninkrijk te weten te komen. Is het dan te verwonderen dat gij overal waar gij in de Christenheid ook maar wilt gaan, de mensen in religieuze verwarring zult vinden, terwijl het niemand van hen duidelijk is waarom de Almachtige God deze heerschappij van goddeloosheid en ellende tot aan deze tijd heeft toegelaten, wat hij van plan is thans ten aanzien van deze stand van zaken te doen en wat zij die leven en veiligheid liefhebben, volgens zijn wil moeten doen? Omdat de Bijbel met zijn van God afkomstige onderricht de geestelijken zo ter beschikking heeft gestaan en zij de in de Bijbel opgetekende waarheden en verlichtende profetieën hebben verworpen, heeft de grote God van geestelijke overvloed hen verworpen als zijn woordvoerders en kanalen door middel waarvan onderwijzingen en onderricht uit de Schrift stromen. Zij zijn verworpen, zodat zij niet meer zijn priesters zijn, want er staat geschreven: „Eens priesters lippen bewaren kennis, en uit zijn mond zoekt men onderricht; daar hij een bode van Jahwe der heirscharen is” (Mal. 2:7, LV). Aldus is de Christenheid door geestelijke hongersnood getroffen, overeenkomstig de waarschuwing: „Ziet, de dagen komen, spreekt de Here HERE [Jehova], dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden des HEREN [Jehova’s]. En zij zullen zwerven van zee tot zee, en van het noorden tot het oosten; zij zullen omlopen [her- en derwaarts lopen, AS] om het woord des HEREN [Jehova’s] te zoeken, maar zullen het niet vinden. Te dien dage zullen de schone jonkvrouwen en de jongelingen van dorst versmachten [naar de wateren der waarheid]” (Amos 8:11-13). In plaats dat gij bij de geestelijken en religieuze stelsels der Christenheid de woorden van Jehova vindt, komt gij tegenover het onaangename feit te staan dat er een religieuze vervolging bestaat tegen de getuigen van Jehova, die Zijn woord spreken.
SUCCESVOL HER- EN DERWAARTS LOPEN OM ONDERRICHT
4. Waarom is kennis thans zo hoogst noodzakelijk? Ten gevolge waarvan wordt de kennis vermeerderd?
4 De angstige roep van het volk in deze tijd is om leven. Hoe moeten zij de weg tot het leven vinden? Indien de regel die God bekendmaakt, namelijk, „mijn volk wordt verdelgd omdat het zonder kennis is”, waar is, dan moet ook het omgekeerde waar zijn, namelijk, dat het volk zal worden gered en in het leven zal worden behouden door het bezit van kennis. Dit is de tijd waarin levengevende kennis het noodzakelijkste is, daar alle gebeurtenissen sedert het jaar 1914 bewijzen dat deze wereld haar „tijd van het einde” is ingegaan en thans het catastrophale einde van die periode nadert. Het zo hoogst noodzakelijke onderricht heeft God barmhartig beloofd, want lang geleden zeide hij tot Daniël, de profeet: „Sluit de woorden op en verzegel het boek tot op den bepaalden tijd [de tijd van het einde]; velen zullen het doorlopen [zullen her- en derwaarts lopen] en de kennis zal vermeerderd worden” (Dan. 12:4, Ned. PB, KJ). Maar wanneer de mensen met hun her- en derwaarts lopen door het midden der Christenheid er niet in slagen de woorden van Jehova te vinden, die aan de geestelijke hongersnood een einde zullen maken, welk her- en derwaarts lopen heeft dan de beloofde vermeerdering van kennis tot gevolg? Het her- en derwaarts lopen in het geschreven Woord van God, dat wil zeggen, het navorsen en onderzoeken van de Bijbel om er zelf rechtstreeks door te worden onderwezen. Wanneer de betaalde religieuze geestelijken en geestelijke raadgevers de Bijbel verwerpen en de voorkeur geven aan wereldse philosophie en overleveringen van mensen die tegengesteld zijn aan Gods Woord, dan moeten de mensen die vurig naar leven verlangen, zelf door de bladzijden van het heilige Boek her- en derwaarts lopen, indien zij ooit de levengevende vermeerdering van kennis willen verkrijgen. Laten de mensen dus onafhankelijk van de religieuze leiders handelen, die hen in de steek hebben gelaten. Laten zij geloof hebben en her- en derwaarts lopen door Gods Boek, dat thans is ontzegeld en geopend. Zijn geest, die de „diepten Gods” onderzoekt, is uitgestort. Zijn wonderbaarlijke tijd voor geestelijke verlichting is gekomen.
5, 6. (a) In welke meest grootse aller diensten zijn de geestelijken te kort geschoten? (b) Met welke gevolgen voor hen zelf en voor het volk Israël?
5 De meest grootse dienst die een man of vrouw aan de mensheid in deze tijd ook maar zou kunnen bewijzen, is, hun de kennis van God te schenken en hen aan te moedigen tijdens een persoonlijke studie van de Bijbel in Zijn Boek her- en derwaarts te lopen. De religieuze geestelijken zijn in deze zo dringend noodzakelijke dienst te kort geschoten, evenals in Jezus’ dagen. De Zoon van God gaf moedig te kennen wie door God verantwoordelijk werden gesteld voor de dood-aanbrengende toestand van onwetendheid waarin het volk verkeerde. Op gevaar af de verenigde tegenstand van de priesters en religieuze leiders op te wekken, zeide hij: „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeërs, huichelaars! omdat gij het koninkrijk der hemelen voor de mensheid sluit; want gij zelf gaat niet binnen, noch laat gij hen die op weg zijn binnen te gaan, naar binnen.” „Wee u gij die in de Wet bedreven zijt, omdat gij de sleutel der kennis hebt weggenomen; gij zelf zijt niet binnengegaan, en zij die naar binnengingen, hebt gij verhinderd!” — Matth. 23:13 en Luk. 11:52, NW.
6 Door de mensen aldus de waarheid te onthouden, leidden die geestelijken van Jezus’ dagen het volk ten verderve en hun natie naar de ondergang. Wegens de verantwoordelijkheid die de religieuze leiders ten aanzien daarvan droegen, verdienden zij voor zich zelf eveneens uitroeiing. Daarom riep Jezus tot hen uit: „Slangen, adderengebroedsel, hoe zult gij het gericht van Gehenna ontvlieden?” (Matth. 23:33, NW) Doordat zij het volk onwetend hielden, brachten zij hen er toe Jezus aan een martelpaal op Golgotha te doden. Zeven en dertig jaren later voerde deze opzettelijk aangekweekte onwetendheid tot de noodlottige gevolgen er van, de vernietiging van de stad Jeruzalem, hetgeen met een enorm verlies aan mensenlevens gepaard ging, precies zoals Jezus had voorzegd, en de ontbinding van de Joodse natie tot op deze dag. En thans, in deze „tijd van het einde”, verkiest de herleefde natie Israël, waarvan de hoofdstad zich in de tegenwoordige stad Jeruzalem bevindt, in de voetstappen van haar voorvaders te treden, en ze slaat de raad van Jehova God in de wind. Wederom heeft ze aan „de keizer” als vriend de voorkeur gegeven boven het door Christus geregeerde koninkrijk Gods. Ze is achter de Verenigde Natiën dezer ten ondergang gedoemde wereld aangelopen en er lid van geworden. Er is slechts één afloop mogelijk: vernietiging tezamen met deze wereld, daar ze wegens het niet bezitten van kennis omtrent Jehova God en zijn Messiaanse koninkrijk, de verkeerde weg is ingeslagen.
DE VOORBEELDIGE WEG
7, 8. (a) Wijzer dan welke twee vaak aangehaalde mannen was Jezus? (b) Uit welke ondervinding van Israël blijkt dat de weg naar de redding des mensen niet in de mens zelf is?
7 Jezus Christus was de grootste Joodse man, want hij was de Joodse Messias, de Christus. Koning Salomo van Jeruzalem was, zolang hij Jehova’s weg bewandelde, de wijste man uit de oudheid; maar Jezus Christus was nog groter dan Salomo. Hij wist wat wij moeten weten ten einde eeuwig leven te verkrijgen. Hij was wijzer dan de heidense filosoof uit de oudheid, Thales van Milete, die zeide: „Ken u zelf.” Ja, hij was wijzer dan de Engelse dichter Alexander Pope, die als beroemd wordt beschouwd wegens zijn gezegde: „De juiste studie van de mensheid is de mens.” Jezus vestigde de aandacht op een belangrijkere kennis als volstrekt noodzakelijk voor het leven. Wanneer iemand zich zelf tracht te leren kennen dan is stellig de enige oprechte gevolgtrekking waartoe hij kan komen, dat hij, gelijk alle andere mensen, onvolmaakt en een zondaar is en dat het middel tot redding niet in hem zelf noch in andere mensen is. Zelfs datgene wat hij als overblijfselen van een geweten heeft geërfd van Adam, de eens volmaakte man, zal hem indachtig maken dat hij een zondaar is en zal hem veroordelen.
8 De weg tot redding, het middel om eeuwig leven te gewinnen, is niet in de mens zelf, zelfs niet wanneer hem een volmaakte wet wordt gegeven. Vijftien eeuwen lang leefde de Joodse natie onder de wet die Jehova hun door middel van Mozes had gegeven. Doch die goede en heilige wet van God was meer dan zij konden nakomen, en ze liet hun alleen nog duidelijker zien dat zij zondaren waren. De les die hieruit te leren is, vatte de apostel Paulus in de volgende woorden samen: „Nu weten wij dat de Wet alle dingen die ze zegt, richt tot hen die onder de Wet zijn, zodat iedere mond kan worden gestopt en de gehele wereld voor bestraffing aan God onderworpen kan worden. Daarom zal door de werken der wet geen vlees rechtvaardig worden verklaard voor hem, want door de wet is de nauwkeurige kennis van zonde” (Rom. 3:19, 20, NW). Hoe verheugd kunnen wij in deze tijd zijn dat wij niet de vijftien eeuwen ondervinding van Israël behoeven door te maken om tot de ontdekking te komen dat onze redding niet tot stand komt door onze pogingen ons zelf rechtvaardig te maken!
9. Wat stelde Jezus onwankelbaar vast als het verhevenste beroep voor ons?
9 Om zo wijs te zijn dat wij voor eeuwig zullen worden gered, moeten wij acht slaan op de woorden van Hem die groter is dan Salomo, Jezus Christus. Toen hij op aarde was, zeide hij mannen en vrouwen hem te volgen en hem na te volgen. Wij kunnen dit doen door het werk ter hand te nemen dat hij deed. Daar Jezus door het wonder van Jehova God, zijn hemelse Vader, als een volmaakte mens werd geboren, was hij de enige mens die zijn leven kon afleggen als een rantsoenoffer, door middel waarvan de mensheid eeuwig leven in de nieuwe wereld kan verkrijgen. Maar welk werk dat God behaagde en van het grootste belang was, ging hij doen voordat hij zijn leven aflegde? Waaraan wijdde hij zich, daar het volk dat tegenover een vernietiging stond, daaraan het dringendste behoefte had? Op de gestelde tijd die in de profetie was aangeduid, liet hij zijn timmermanswerk in de steek en begon te prediken. Ofschoon hij wist dat het tot een marteldood zou leiden waarbij hij in het openbaar te schande zou worden gemaakt, wijdde hij zich aan het verbreiden van de kennis van Jehova God. Daardoor stelde hij het prediken van Gods Woord onwankelbaar vast als het verhevenste beroep. Deze wereld moge smadelijk lachen over het prediken van de Bijbel en het vooral in deze kritieke periode der wereldgeschiedenis, dwaas en hoogst onpractisch vinden, maar de gehele wereld met haar politieke ambten, haar baantjes in de grote zakenwereld en haar geëerde religieuze kansels zou ons nooit een verhevener beroep kunnen aanbieden dan dat wat Jezus ons als voorbeeld stelde. Wegens zijn getrouwe handelwijze te midden van een vijandige, niet waarderende wereld, verwierf hij voor zich zelf de titel: „De trouwe, en waarachtige Getuige” (Openb. 3:14; 1:5). Kunnen wij in deze tijd een verhevener voorrecht genieten dan evenals hij getuigen te zijn, getuigen van Jehova, en te bewijzen dat wij als zodanig trouw zijn? Jezus’ voorbeeld zegt: Neen!
DE LERAARS
10. Wat zeide Jezus ten einde aan te tonen wat een mens nodig heeft om leven te verkrijgen?
10 Behalve dat Jezus bewees dat Jehova’s heerschappij de enige rechtmatige souvereiniteit van het universum is, stelde hij ook belang in het overvloedige, eeuwige leven voor de mensen. God had hem macht gegeven over alle vlees en Jezus stelde er belang in de mensheid volmaakt leven te geven naar Gods beeld en gelijkenis, vrij van zonde. Hij wist wat wij nodig hadden om dit te verwerven en hij wijdde zich er aan ons dit te geven. Hij kende de waarde van het kennen van God, en daarom zeide hij: „Ik ben de ware herder, en ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij, evenals de Vader mij kent en ik de Vader ken; en ik doe afstand van mijn ziel ten behoeve van de schapen.” in zijn laatste gebed op aarde met zijn schapen zeide hij: „Rechtvaardige Vader, de wereld heeft u inderdaad niet leren kennen, maar ik heb u leren kennen” (Joh. 10:14, 15 en 17:25, NW). Jezus’ eigen kennis van God maakte hem sterk om, koste wat het wilde, Gods universele souvereiniteit te verdedigen en Gods liefderijke voornemen jegens de mensheid ten uitvoer te brengen. Daarom zeide hij toen hij zich in zijn laatste gebed tezamen met zijn getrouwe apostelen tot God, zijn hemelse Vader, richtte: „Verheerlijk uw zoon, opdat uw zoon u kan verheerlijken, zoals gij hem autoriteit over alle vlees hebt gegeven, opdat hij, wat het gehele aantal betreft dat gij hem hebt gegeven, hun eeuwig leven kan geven. Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis tot zich nemen van u, de enige waarachtige God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Joh. 17:1-3, NW.
11. Waarom is dat een verhevenere studie en kennis en leidt het tot leven?
11 Neen, de raad die tot eindeloos leven leidt, is niet: „Ken u zelf.” De belangrijkste studie des mensen is niet de mens, noch u zelf noch andere mensen. De belangrijkste studie des mensen is God en Gods Voornaamste Vertegenwoordiger, Jezus Christus. God zelf is weliswaar onzichtbaar en oneindig hoog, buiten het bereik van de mens, maar toch heeft God deze studie van hem voor de mens mogelijk gemaakt door middel van zijn geschreven Woord en met behulp van zijn verlichtende werkzame kracht of geest. Zulk een studie handelt over de verhevenste dingen en leidt tot resultaten die voor ons van het hoogste belang zijn. Wij moeten deze studie volgen wanneer wij de kennis tot ons willen nemen welke eeuwig leven in de nieuwe wereld betekent. Waarom? Omdat deze studie het tot zich nemen is van kennis omtrent de grote Bron des levens, Jehova, de enige waarachtige God, en ook de kennis omtrent de Voornaamste Vertegenwoordiger die door God wordt gebruikt om dit leven voor ons mogelijk te maken, Jezus Christus, die door God in deze wereld werd uitgezonden opdat hij God aan ons zou verklaren als geen andere profeet had gedaan. Wanneer wij een studie maken van de mens, bestuderen wij een stervend schepsel. Wanneer wij een studie maken van God, bestuderen wij de levengevende Schepper. Het is stellig meer van levensbelang de Schepper te leren kennen en in een goede verhouding met hem te geraken, dan een studie te maken van zondige aardse schepselen, die ter dood zijn veroordeeld. Ook is het stellig belangrijker de Voornaamste Vertegenwoordiger des levens van de Schepper te leren kennen dan schepselen, die leven nodig hebben en niet het middel bezitten om zich zelf te redden, tot het voorwerp van onze belangstelling te maken. De verhevenere studie leidt tot eeuwig leven.
12. Voor wie wordt Jehova de Leraar? Overeenkomstig welke belofte?
12 Wanneer wij ons tot God en Christus wenden en Gods Boek gaan bestuderen, dan wordt Hij onze Leraar en hij weet heel goed hoe hij ons moet onderrichten over de weg die tot het verkrijgen van een eeuwigdurend bestaan in vrede en geluk leidt. God liet het in de profeten opschrijven. „En al uw kinderen zullen van den HERE [Jehova] geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn” (Jes. 54:13). Deze woorden werden tot Gods „vrouw” gericht, dat wil zeggen, tot Jehova’s Theocratische organisatie, „Zion” genaamd, welke degenen voortbrengt die de geestelijke kinderen van God worden. De voornaamste van haar kinderen is Jezus Christus, die tot Jehova’s Koning voor het beloofde koninkrijk werd gezalfd. De anderen van haar kinderen over wie hier wordt gesproken, zijn zij die Jezus’ voetstappen navolgen en die met Gods geest zijn gezalfd ten einde met Jezus Christus in het hemelse koninkrijk te worden verenigd. Wanneer zij deze koninklijke kinderen voortbrengt, te beginnen met Jezus, wordt haar gezegd te zingen en te juichen van vreugde, daar zij niet langer onvruchtbaar is (Jes. 54:1). De apostel Paulus toont aan dat deze vrouw Jehova’s Theocratische organisatie is en dat haar kinderen Jezus Christus en zijn lichaam van getrouwe volgelingen zijn, door te zeggen: „Jeruzalem, dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Want er is geschreven: Wees vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij, die geen barensnood hebt, want de kinderen der eenzame zijn veel meer, dan dergene, die den man heeft. Maar wij, broeders, zijn kinderen der belofte [behorende tot de belofte], als Izak was. Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije [van de vrije vrouw].” — Gal. 4:26-28, 31, NW.
13, 14. (a) Door middel van wie onderwijst Jehova? (b) Wie worden op Zijn school toegelaten, en met welke zegeningen voor hen?
13 Hoe kostbaar is het Jehova God zelf tot onze Leraar te hebben! Er zou geen verhevener onderwijs dan dit kunnen bestaan, want door dit onderwijs ontvangt men kennis van de hoogste bron in de school des levens. En God heeft zijn koninklijke Zoon Jezus Christus als zijn medeleraar in dienst geroepen. Om deze speciale reden zeide Jezus tot zijn volgelingen: „Maar gij, wordt niet ’Rabbi’ genoemd, want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt. Wordt ook geen ’leiders’ genoemd, want uw Leider is één, de Christus” (Matth. 23:8, 10, NW). Wij moeten dus door Jehova God door middel van Jezus Christus worden onderwezen.
14 Omdat het onderricht door middel van Jezus Christus als Voornaamste Onderwijzer komt, weigeren velen zich te laten onderwijzen, want zij wensen niet gelijk hun Leraar te worden gemaakt. Daarom worden niet alle mannen en vrouwen op deze school waar het verhevenste onderricht wordt gegeven, toegelaten en zij vragen ook niet allemaal er te worden toegelaten, maar alleen zij die Jehova God liefhebben en vrezen en die door hem worden getrokken. Jezus maakte dat feit duidelijk toen hij zeide: „Niemand kan tot mij komen tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt, en ik zal hem in de laatste dag opwekken. Er staat geschreven in de Profeten: ’En zij zullen allen door Jehova worden onderwezen.’ Een ieder die het onderwijs van de Vader heeft gehoord en heeft geleerd, komt tot mij” (Joh. 6:44, 45, NW). Volgens Jezus leidt datgene wat een Christen op deze Theocratische school leert, tot opstanding uit de dood en eeuwig leven in de eerste duizend jaren der Nieuwe Wereld. Zij die op deze school worden onderwezen, worden met vrede en voorspoed gezegend en voor de zelfzuchtige, dodelijke botsingen dezer oude wereld bewaard. Laten wij er derhalve op toezien dat onze leraars geen mensen zijn met hun dode voorschriften, overleveringen en wereldse philosophieën, maar dat onze leraars de twee grote Onderwijzers van het universum, Jehova God en Jezus Christus, zijn. Dit te doen, betekent leven voor ons.
15, 16. Op welke wijze voldeed Jezus aan de vereisten die aan een waarachtige onderwijzer worden gesteld?
15 Jezus voldeed aan alle vereisten die aan een betrouwbare onderwijzer worden gesteld. Hij zat niet in de onderwijzerszetel van Jehova’s school des levens en wendde zich daarna tot de ijdele philosophieën dezer wereld, noch leerde hij zijn volgelingen iets wat tegengesteld was aan de opperste Leermeester, Jehova God, alleen maar om in de ogen dezer wereld populair te zijn. Wat God van allen eist die belijden hem te vertegenwoordigen en voor hem te spreken, is, dat zij de waarheid omtrent God vertellen en de mensen de ware kennis van hem schenken. Het bericht vermeldt dat Jezus bij twee gelegenheden iets uit het 6de hoofdstuk van Hosea’s profetie aanhaalde, welke luidt: „Want het is barmhartigheid dat ik wil en niet offeranden, en kennis van God meer dan brandoffers. Maar zij, zij hebben het verbond vertreden gelijk Adam: daar hebben zij verraderlijk tegen mij gehandeld” (Hos. 6:6, 7, Belg. PB; Matth. 9:12, 13; 12:7). Daarom hanteerde Jezus Gods profetische Woord gelijk een zwaard, dreef het in die religieuze geestelijken en doodde hun religieuze beweringen.
16 In de profetie van Hosea werd deze actie van Jezus in de voorgaande verzen voorzegd: „Wat zal Ik u doen, o Efraïm! wat zal Ik u doen, o Juda! dewijl uw weldadigheid is als een morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die henengaat. Daarom heb Ik hen behouwen door de profeten; Ik heb ze gedood door de redenen [woorden] Mijns monds; en uw oordelen zullen voortkomen aan het licht.” — Hos. 6:4, 5, KJ.
17. Welke handelwijze moeten wij dus volgen om Gods getrouwe getuigen te zijn?
17 Het gehele onderricht uit de Bijbel van het begin tot het einde komt hierop neer dat de mensen worden vernietigd doordat zij geen kennis hebben van God, de Schepper en Redder. Ten einde in de behoefte te voorzien, biedt God de mensen de kennis in zijn geïnspireerde Boek aan. Laten wij die zijn getrouwe getuigen wensen te zijn, dit daarom in gedachten houden en ons niet tot iets anders laten afwenden. Laten wij ons tot eer van God en tot redding der mensen nauwgezet houden aan het verbreiden van zijn zuivere Woord. Omdat de religieuze geestelijken der Christenheid zich er van hebben afgewend dit te doen en de geestelijken van Jezus’ dagen hebben nagevolgd, is het thans hun beurt ’door de profeten te worden behouwen en door de woorden van Gods mond te worden gedood’. Vinden zij dit prettig? Neen, natuurlijk niet; zij haten Jehova’s getuigen, omdat dezen de profetieën bekendmaken en de woorden van Gods mond verkondigen, die in de ogen der mensen zulk een dodelijke uitwerking op de geestelijken hebben.
VOLLEDIG ONDERRICHT NOODZAKELIJK
18, 19. Waarom is gedeeltelijke kennis niet voldoende om redding te verkrijgen?
18 Wanneer wij Gods onderricht door middel van de Bijbel aanvaarden, laten wij dan alles wat er in wordt geleerd, aanvaarden. De Opperste Leraar waarschuwt ons dat wij geen wereldse, valse kennis aan zijn Woord moeten toevoegen en er evenmin iets van moeten afdoen. Wij moeten volledig onderwezen zijn wanneer wij de redding willen verkrijgen waarin Hij voorziet. Duizenden jaren lang hadden godvruchtige mannen en vrouwen naar inlichtingen gezocht omtrent Hem die door God zou worden uitgezonden en zij wilden vaststellen wie hij was en zich met hem verbinden. Te bestemder tijd kwam de Messias in de persoon van Jezus Christus. Wanneer wij de handelwijze der religieuze geestelijken van Jezus’ dagen zouden volgen en de feiten met betrekking tot hem, zoals die in de profetieën zijn voorzegd, zouden verwerpen, zouden wij nimmer eeuwig leven verwerven. Wij zouden gelijk die Joden zijn die omkwamen doordat zij deze kennis verwierpen. De kennis van God zonder zijn Zoon Jezus Christus is slechts een gedeeltelijke kennis. Leven door de wet van Mozes is onmogelijk. Ook de kennis van Jezus Christus zonder Jehova God is slechts gedeeltelijke kennis, zoals in het geval van de Christenheid in deze tijd. Jehova God kennen en Jezus Christus kennen, zijn voor redding onafscheidbaar.
19 In Johannes 3:35, 36 wordt ons verteld: „De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.” En in 1 Johannes 2:22, 23 (NW) wordt gezegd: „Wie is de leugenaar wanneer het niet degene is die loochent dat Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, hij die de Vader en de Zoon loochent. Een ieder die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet. Hij die de Zoon belijdt, heeft ook de Vader.” En hieraan wordt in 1 Johannes 4:15 (NW) toegevoegd: „Al wie belijdt dat Jezus Christus de Zoon van God is, met zo iemand blijft God in eendracht en hij in eendracht met God.” Met betrekking hiertoe bestaat er geen andere weg: het tot ons nemen van kennis zowel omtrent de enige waarachtige God als omtrent Degene die door hem is gezonden, Jezus Christus, betekent eeuwig leven voor ons.