Joël profeteert over Jehovah’s wraak en liefde
„DAARNA moet het geschieden dat ik mijn geest zal uitstorten op alle soorten van vlees, en uw zonen en uw dochters zullen stellig profeteren. Wat uw oude mannen betreft, dromen zullen zij dromen. Wat uw jonge mannen betreft, visioenen zullen zij zien. En zelfs op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal ik in die dagen mijn geest uitstorten.” — Joël 2:28, 29.
Doordat Petrus deze twee verzen op de dag van het pinksterfeest heeft aangehaald, vormen ze ongetwijfeld het meest bekende gedeelte van Joëls profetie (Hand. 2:14-18). Maar het bijbelboek Joël heeft veel meer te zeggen, ook al bestaat Joëls profetie uit slechts drie hoofdstukken met een totaal van 73 verzen. Het boek spreekt ook over een verwoestende sprinkhanenplaag, met de hieruit voortvloeiende hongersnood, over een tijd van berouw en herstel en over de wraak die Jehovah aan de natiën voltrekt. In onze bijbel verschijnt Joël als de tweede van de zogenaamde Kleine Profeten — klein met betrekking tot de lengte van het verslag in elk boek, maar beslist niet met betrekking tot de belangrijkheid ervan.
Wanneer wij de profetie van Joël beschouwen, treedt het bijbelse beginsel op de voorgrond dat de boodschap belangrijk is, niet de persoon die wordt gebruikt om deze uit te spreken. Het enige dat wij dan ook over de schrijver Joël weten, is, dat hij de zoon van Pethuël is. De betekenis van bijbelse namen is vaak belangrijk, en dit geldt ook voor de naam van Joël en zijn vader. „Pethuël” betekent „God bevrijdt” en „Joël” betekent „Jehovah is God”.
Het bewijs dat in het boek zelf wordt aangetroffen, toont aan dat Joël naar alle waarschijnlijkheid tot het tweestammenrijk Juda behoorde. Dit wordt te kennen gegeven door de nadruk die in de profetie wordt gelegd op Juda en Jeruzalem en de tempeldienst in Jeruzalem.
Wanneer werd deze profetie geschreven? Wij kunnen niet dogmatisch zijn. De datums die verschillende geleerden verschaffen, variëren tussen de tiende en de tweede eeuw v.G.T. Het getuigenis in zijn geheel genomen wijst op omstreeks 820 v.G.T. Deze datum schijnt bevestigd te worden door het feit dat er naar Israëls vroege vijanden wordt verwezen — Tyrus, Sidon, Filistea, Edom en Egypte — in plaats van naar latere vijanden als Assyrië en Babylon. Het wordt ook te kennen gegeven door de plaats die het boek in de Hebreeuwse canon inneemt.
De schrijfstijl ondersteunt eveneens de vroegere datum. Velen vinden Joëls stijl zo elegant dat zijn profetie met een schitterend gepolijste diamant vergeleken zou kunnen worden. Joëls profetie heeft zelfs zo’n literaire schoonheid dat sommige geleerden zijn geschrift vóór alle latere profeten plaatsen. Zijn boek is erg poëtisch en wordt gekenmerkt door een verscheidenheid van ritmen. Joël blijkt ook van vergelijkingen en beeldspraak gehouden te hebben.
De Israëlieten zelf hebben nooit aan de authenticiteit van Joëls profetie getwijfeld; zijn geschrift neemt in hun canon een vroege en eerbare plaats in. De authenticiteit van dit boek wordt verder ondersteund door de aanhalingen die de apostelen Petrus en Paulus eruit hebben gedaan. Ook vormt de vervulling van zijn profetieën over Tyrus, Filistea en Edom een bevestiging van de authenticiteit van dit bijbelboek. — Hand. 2:14-18; Rom. 10:13.
PLAAG EN HONGERSNOOD
Men zou terecht kunnen zeggen dat Joëls profetie uit drie delen bestaat. Deel één (1:1 tot 2:11) geeft een tweevoudige beschrijving van een sprinkhanenplaag. In de eerste beschrijving wordt deze plaag vergeleken met een plaag van onder andere sprinkhanen die de tanden en kaken van een leeuw hebben. Over het verslag dat Joël hierover heeft gegeven, is opgemerkt: „De verschrikkelijke verwoesting die een sprinkhanenplaag toebrengt aan de landbouw en het economische en religieuze leven van een volk, wordt volgens velen die getuige zijn geweest van zo’n plaag, met een bijna wetenschappelijke nauwkeurigheid beschreven.”
Zoals Joël ons vertelt, wordt alles opgegeten; de grond wordt gewelddadig geplunderd, de landbouwers treuren en de wijngaardeniers jammeren. Zelfs de huisdieren zuchten en het vee is in verwarring. Geen wonder dat tot de priesters en dienaren in Jehovah’s huis wordt gezegd dat zij moeten jammeren, dat zij de nacht in een zak gekleed moeten doorbrengen en dat zij een vastentijd moeten heiligen en ’luid tot Jehovah om hulp moeten roepen’! — Joël 1:14.
De tweede beschrijving van de sprinkhanenplaag begint met de opdracht een alarmsignaal te laten weerklinken: „Blaast een horen in Sion, en heft een strijdkreet aan op mijn heilige berg.” Daarna volgt de beschrijving: „Als sterke mannen rennen zij. Als krijgslieden beklimmen zij een muur. . . . Zij verdringen elkaar niet. Als een fysiek sterke man op zijn baan, blijven zij gaan; en mochten sommigen zelfs tussen de werpsperen vallen, de anderen verbreken de baan niet. De stad stormen zij binnen. Op de muur rennen zij. Op de huizen klimmen zij. Door de vensters gaan zij naar binnen als de dief.” — Joël 2:1, 7-9.
Met het oog op de sterk beeldende taal die wordt gebruikt, schijnen wij Joëls woorden als een profetie te moeten opvatten in plaats van als een verslag van wat er werkelijk in het verleden heeft plaatsgevonden. Waarop is de profetie van toepassing? De feiten duiden erop dat ze van toepassing is op het krachtige getuigenis dat Jehovah’s Getuigen vanaf het begin van de jaren twintig van huis tot huis hebben gegeven. Zij zijn inderdaad als een plaag geweest voor de hedendaagse christenheid en zij zijn als een goed gedisciplineerd leger voorwaarts getrokken.a
BEROUW EN HERSTEL
Het tweede deel van Joëls profetie handelt over berouw en het herstel dat erop volgt. Wij lezen in Joël 2:12-14: „Keert tot mij terug met heel uw hart en met vasten en met geween en met geweeklaag. En scheurt uw hart en niet uw kleren; en keert terug tot Jehovah, uw God, want hij is goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid . . . Wie weet er of hij zal terugkeren en werkelijk spijt zal gevoelen en daarna een zegen zal laten overblijven, een graanoffer en een drankoffer voor Jehovah, uw God?”
Dit gedeelte van de profetie schijnt ook in het bijzonder in de hedendaagse tijd in vervulling te zijn gegaan, vooral gedurende de Eerste Wereldoorlog, toen Gods volk onreine lippen had en Jehovah vertoornd op hen was. In die tijd wendde Jehovah’s volk zich berouwvol tot God en smeekte, zoals in Joël 2:17 wordt opgemerkt: „Gevoel toch deernis, o Jehovah, met uw volk, en maak uw erfdeel niet tot een smaad, zodat natiën over hen heersen. Waarom zou men onder de volken zeggen: ’Waar is hun God?’” — Vergelijk Jesaja 12:1; 6:5.
Joëls profetie in 2:21-27 en 3:18-21 vermeldt de vruchten van dit berouw: de beloften van herstel. Ja werkelijk, na de aangrijpende ervaringen van de periode tijdens de Eerste Wereldoorlog is Jehovah’s volk tot een geestelijke paradijstoestand hersteld. — Zie Jesaja hoofdstuk 35.
Gezien de woorden van de apostel Petrus (Hand. 2:14-18), kan er geen twijfel over bestaan dat Joël 2:28, 29 op de pinksterdag in het jaar 33 G.T. een vervulling had. Deze profetie schijnt echter nòg een vervulling te hebben gedurende de „laatste dagen” van Satans gehele samenstel van dingen (2 Tim. 3:1). Vooral in 1919 en 1922 waren er hedendaagse uitstortingen van Jehovah’s geest, en wel speciaal in verband met de twee congressen van Jehovah’s opgedragen volk in Cedar Point, Ohio (VS).
DE VOLTREKKING VAN HET OORDEEL
Wij zijn nu aangeland bij deel drie, dat over oordeel en terechtstelling handelt (Joël 3:2-16, 19). Hierin wordt ons duidelijk gemaakt waarom Jehovah vertoornd is op de natiën — wegens de manier waarop ze zijn dienstknechten hebben behandeld. Ze hebben hen onder de natiën verstrooid en tot slaven gemaakt. Ook hebben ze Jehovah’s tempel beroofd van het goud, het zilver en de andere begeerlijke dingen die zich erin bevonden en deze in hun eigen tempels gebracht. Ze hebben de zonen van Juda geweld aangedaan en hebben onschuldig bloed vergoten. Merk op dat Jehovah God hier zegt dat hij deze slechte behandeling beschouwt als was ze hem aangedaan, evenals Jezus tot Saulus van Tarsus zei dat Saulus Hem vervolgde terwijl hij Jezus’ volgelingen vervolgde. — Hand. 9:5.
Nadat Jehovah deze natiën ter verantwoording heeft geroepen, geeft hij zijn volk de opdracht zijn dag van wraak bekend te maken en onder die natiën te zeggen: „Heiligt de oorlog! Wekt de sterke mannen op!” Vervolgens wordt het omgekeerde gezegd van wat in Jesaja 2:2-4 en Micha 4:1-3 staat, namelijk: „Slaat uw ploegscharen tot zwaarden en uw snoeimessen tot lansen. Wat de zwakke betreft, laat hij zeggen: ’Ik ben een sterke man.’” Ze worden ontboden in de laagvlakte van Josafat, welke naam „Jehovah is Rechter” betekent. — Joël 3:9-12.
Vervolgens wordt er een beschrijving gegeven van de voltrekking van Jehovah’s wraak aan de natiën. De sikkel wordt erin geworpen om de goddeloze natiën te oogsten die in de wijnpers geworpen moeten worden, waarna deze overvloeit. Dit gedeelte van de profetie besluit op passende wijze met de volgende uiterst belangrijke reden ervoor: „Gijlieden zult moeten weten dat ik Jehovah, uw God, ben, die verblijf houdt op Sion, mijn heilige berg” (Joël 3:17). Deze profetie komt sterk overeen met wat het boek Openbaring ons over Armageddon onthult. — Openb. 16:14-16; 19:15-21.
In het boek Joël wordt de soevereiniteit van Jehovah God verheerlijkt. Dit treedt aan het licht doordat hij de sprinkhanenplaag over de ’dronkaards van Juda’ (de christenheid) zendt, doordat hij de natiën uitdaagt voor de strijd en doordat hij hen terechtstelt in de „laagvlakte van Josafat”. Deze profetie verheerlijkt ook Jehovah’s grote barmhartigheid, zoals wij in Joël 2:13 lezen: „Keert terug tot Jehovah, uw God, want hij is goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid, en hij zal stellig spijt gevoelen wegens de rampspoed.” Bovendien ligt in het boek het gebod voor Jehovah’s volk opgesloten om de waarschuwing van zijn komende dag van wraak te laten weerklinken, omdat zij de oproep „Heiligt de oorlog!” onder de natiën moeten afkondigen. Gelukkig hebben wij nu de dag bereikt waarop Jehovah zit „ten einde alle natiën van rondom te richten”! — Joël 3:9-12.
[Voetnoten]
a Zie voor details De Wachttoren, 15 oktober 1979, blz. 18-20.
[Illustraties op blz. 29]
„Als krijgslieden beklimmen zij een muur . . . Op de huizen klimmen zij.” Waarop is dit van toepassing?
Sprinkhaan